Week 1:
Voorbereiding:
Het is lastig om één definitie te geven aan terrorisme. Dat is te zien aan de Verenigde Naties (VN), die
organisatie heeft tot op de dag van vandaag geen eenduidige definitie aan terrorisme. Het is lastig om
een definitie aan terrorisme te geven, omdat een terrorist voor de één een terrorist is en voor de
ander een vrijheidsstrijder. Een veel geciteerde definitie van terrorisme is ‘’Het aanjagen van angst
door middel van geweldpleging, het oproepen van reacties bij anderen dan degene die het directe
slachtoffer zijn of dreigen te worden van de geweldpleging en het aldus uitoefenen van pressie op
derden; een poging tot beïnvloeden langs de omweg van geweld en publiciteit.’’ Terrorisme zal er in
democratische samenlevingen altijd blijven. Een zekere mate van beheersing van terrorisme is het
hoogst haalbare. Ook bestaat er geen enige juiste oplossing voor terrorisme, terrorisme kan alleen
worden opgelost met complexe en lange termijn maatregelen. Nauwere internationale
samenwerking zal in toekomst cruciaal zijn voor terrorismebestrijding. Een uitbreiding van
bevoegdheden van politie, justitie en inlichtingendiensten lijkt een automatisme na een terroristische
aanslag, maar of deze uitbreiding daadwerkelijk effect heeft is onduidelijk. Inlichtingendiensten
worden steeds belangrijker in terrorismebestrijding, maar doordat er steeds meer informatie
verzameld wordt is het lastig de belangrijke informatie te onderscheiden. Ook wordt de
communicatie tussen diensten steeds lastiger.
Hoorcollege:
Terrorisme: het ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht
ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende
zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstellen, de bevolking ernstige
vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.
Wat valt op?:
- hoog niveau van geweld: wapen en explosieven
- daad zorgt voor (veel) maatschappelijke onrust
- daders hebben niks te verliezen
- reële kans op vervolgaanslagen
- ideologie is dus niet belangrijk
Extremisme: het uit ideologische motieven bereid zijn om niet-gewelddadige en/of gewelddadige
activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen.
extremisme kan zich uiten in geweld, maar ook op niet-gewelddadige wijze. Voorbeelden van niet-
gewelddadige ondemocratische activiteiten zijn op het stelselmatige wijze:
- haat zaaien
- angst verspreiden
- doelbewust desinformatie verspreiden
- demoniseren en intimideren
- verwerpen van wet en regelgeving
- pogingen om een parallelle samenleving tot stand te brengen waarbij het gezag van de Nederlandse
overheid en het rechtssysteem wordt afgewezen
Ideologisch motief: het handelen vanuit een bepaald wereldbeeld om een al dan niet specifiek
einddoel te bereiken. Dit einddoel kan ook beperkt zijn tot: anders dan nu. Persoonlijk, crimineel of
geldelijk zijn geen ideologisch motief.
,Bereidheid: bereidheid is in dit geval het hebben van de intentie om via niet-gewelddadige en/of
gewelddadige activiteiten de democratische rechtsorde te ondermijnen. Bereidheid is gekoppeld aan
het voornemen om te handelen.
Extreem geweld: is het aanwenden van geweld dat als extreem wordt betiteld door:
- het overweldigende karakter van de gebruikte geweldsmiddelen (bijvoorbeeld explosieven,
automatische wapen, militaire wapen)
- de maatschappelijk gezien afschrikkende wijze waarop geweld wordt toegepast (bijvoorbeeld
executies en onthoofding)
- de intentie van de daders om zo veel mogelijk slachtoffers te maken (bijvoorbeeld gebruik van
voertuigen)
Radicalisering (individu):
Oud: het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de
samenleving.
Nieuw: het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de
samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische
rechtsorde (doel), eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk
kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect).
Kenmerken radicalisering:
- zoektocht naar eigen identiteit
- teleurgesteld in het leven, financiële situatie, partner etc.
- gebrek aan gezins/familie cohesie
- verlies van grip op de maatschappij
- sterke beelden die zijn (nieuwe) beeld bevestigen
Vormen van radicalisering:
- Gewelddadige extremisme: gebruik van gelegitimeerd geweld (IS)
- Extremisme: geweld is legitiem (geweld verheerlijken, maar niet toepassen)
- Activisme: binnen de democratische processen (Green Peace)
Extremisme (tekenen):
- snellere verwijdering van vrienden en familie
- devotie, compleet inleven in de nieuwe stof
- maatschappij wordt de vijand
- presentatie (zwak)
- solidariteit in een nieuwe groep
- zowel in de fysieke als digitale wereld
Contraterrorisme: alle maatregelen die de overheid doet tegen terrorisme. NCTV laat zien wat de
kans op een aanslag per jaar in Nederland is.
,Police service: VS Police Force:
Dienstverlenend Repressief
- nadruk community policing (wijkagenten) - nadruk op hard optreden
- samen met de bevolking - apart van de bevolking
- Scandinavië en Noord-Europa - Zuid-Europa en Verenigde Staten
Community policing:
- ontwikkeling Nederlandse politie
- de gemeenschap staat centraal
- meer aandacht voor de relatie -> wijkagenten bouwen netwerken op van professionals en burgers
, Week 2:
Uitleg 4 fase model (Borum):
Het gedachteproces dat in iemands hoofd omgaat om over te gaan tot geweldpleging, is te
omschrijven op basis van de volgende 4 fasen:
1. De eerste fase verwijst naar een gevoel van morele verontwaardiging. Het idee van ‘er klopt iets
niet’ ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld een direct gevolg zijn van vermeende schendingen van
mensenrechten. Of een situatie die escaleert. Er zijn verschillende pushfactoren mogelijk: ontslag
werk, gebrek aan toekomstperspectief, verlies van dierbare, discriminatie, stigmatisering, oneerlijke
verkiezingen, misstanden etc
2. In de tweede fase wordt het gevoel van oneerlijkheid omgezet naar een
onrechtvaardigheidsgevoel. Dit gebeurd door een interpretatie van de gebeurtenissen waarin deze
incidenten niet langer worden gezien als opzichzelfstaand, maar als onderdeel van een meer
structurele ‘fout’ in de samenleving (micro/meso of macro). De perceptie van onrecht voedt het idee
dat het anders moet.
3. In de derde fase wordt deze perceptie weerspiegeld in het dagelijkse leven; dat wil zeggen, de
persoon reflecteert en legt de schuld ergens neer; er wordt eens schuldige aangewezen (overheid,
andere bevolkingsdoelgroep, bedrijfsleven, machthebbers oid). Hiermee wordt de basis van het idee
van ‘strijd’ gelegd. Dit kan nog eens extra versterkt worden wanneer een individu bevestiging voor
zijn denkwijze binnen een netwerk van gelijkgestemde geesten .
4. Uiteindelijk kunnen deze gevoelens omgezet worden in daden. De laatste fase van het model
beschrijft de legitimiteitscrisis, waarin kritiek op maatschappij wordt uitgebreid naar de personen die
ermee verbonden zijn. De personen worden ontmenselijkt (ratten of ongedierte) en oppositionele
radicalen beginnen zichzelf te beschouwen als het licht dat de duisternis bestrijdt. Er ontstaan een
nieuwe revolutionaire moraal, tegen de bestaande normen en waarden. Als sociale eenheid is de
geweld plegende beweging geïsoleerd van de buitenwereld, ontwikkelt een eigen realiteit en eigen
morele codes die gebiedend worden opgelegd.
Push factoren: gebeurtenissen in de persoonlijke leefomgeving van de persoon. Denk aan
bijvoorbeeld:
1. Confrontatie met de dood
2. Problemen thuis
3. Verlies van (perspectief op) werk of problemen op school
4. Directe ervaringen van discriminatie, racisme en uitsluiting
5. Aanvaringen met de autoriteiten
6. Detentie
Pull factoren: ontwikkelingen van buitenaf. Denk aan ‘verkeerde’ vrienden, contact met een ronselaar
of ontwikkelingen die het aantrekkelijk maken om je ergens bij aan te sluiten of over te gaan op een
daad. Dit kunnen zijn economische voordelen (financieel) of sociale betrokkenheid (ergens bij willen
horen). Status of sensatiedrang kunnen ook mensen ergens toe drijven.
Persoonlijke factoren gaat echt over gezondheid en fysieke en psychische gesteldheid. Denk aan
depressie, intelligentieniveau of karaktereigenschappen (bijvoorbeeld onzekerheid of
minderwaardigheid).