Samenvatting Europees recht
Hoofdstuk 1. Het begin van de Europese samenwerking
Eind WOII werden de eerste plannen ontwikkeld om tot samenwerkingsverbanden tussen de
Europese landen te komen. Samenwerking werd gezien als enige methode om een nieuwe
oorlog op Europese grond te voorkomen. Er moesten verdragen gesloten worden, die
maakten het mogelijk samenwerkingsverbanden in het leven te roepen.
In 1944 werd een verdrag getekend tussen België, Luxemburg en Nederland om na de
oorlog een douane-unie tussen deze landen tot stand te brengen. In 1947 leidde dit tot
oprichting Benelux. In 1960 werd doestelling Benelux gewijzigd en werd besloten een
Economische Unie te verwezenlijken.
Churchill was de eerste politicus die in het openbaar na de oorlog de noodzaak tot
samenwerking in Europa benadrukte, door te pleiten voor ‘a kind of United States of Europe’.
In 1948 werd de OEEC (Organisation for European Economic Co-operation) opgericht, deze
kwam tot stand op aandringen van de Amerikanen als voorwaarde voor de Marshallhulp. 18
Europese landen (ook Turkije) werden lid. De OEEC was vooral gericht op formuleren van
gezamenlijke aanpak van economisch herstel en houden van toezicht op de hulp. De OEEC
werd in 1961 vervangen door de OECD (Organisation for Economic Co-operation and
Development). Dit was een organisatie die zich richtte op wereldwijde economische
organisatie, de VS en Canada werden ook lid.
De Raad van Europa werd opgericht in 1949. De Benelux-landen, Denemarken, Engeland,
Frankrijk, Ierland, Italië, Noorwegen en Zweden deden mee. Nu zijn 46 landen, inclusief
Rusland en Turkije, lid. De meest succesvolle activiteit was en is de bescherming van de
mensenrechten. Dit is een gevolg van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), uit 1950. Het EVRM wat nu geldt is op
een paar punten aangepast door verdragswijzigingen en protocollen. Protocollen
functioneren als een soort aanhangsel bij verdrag en hebben zelfde effect als
verdragswijziging.
De Raad van Europa werd een teleurstelling voor degenen die de noodzaak van intensieve
Europese samenwerking hadden bepleit. Ze kwamen bij de meeste onderwerpen niet verder
dan het doen van aanbevelingen. Het gebrek aan daadkracht was gevolg van het feit dat de
Raad van Europa intergouvermenteel was (en is). Zo’n organisatie kan namelijk alleen
activiteiten ontwikkelen wanneer ALLE aangesloten landen akkoord gaan.
In 1950 kwam er een nieuwe organisatie: Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
(EGKS). Dit zou aanzet worden tot Europese Economische Gemeenschap (EEG), waaruit
de EU is voortgekomen.
Franse minister Schuman lanceerde in 1950 een voorstel tot oprichting van nieuwe
organisatie, hij deed dit o.b.v. een door Jean Monnet uitgewerkt plan. Achtergrond en doel
van dit voorstel was om toekomstige gewapende conflicten tussen Duitsland en Frankrijk
onmogelijk te maken. Voorstel van Schuman was uitnodiging aan Europese landen om een
verdrag met elkaar te sluiten (EGKS-verdrag). Daaruit zou een organisatie ontstaan die tot
taak zou krijgen om een gemeenschappelijke markt voor kolen en staal tot stand te brengen.
Dit zou bestuurd worden door onafhankelijke instelling: Hoge Autoriteit. In die tijd waren
kolen en staal belangrijk voor de economie en oorlogsindustrie. Schuman wilde dus de hele
oorlogsindustrie onder gezag EGKS plaatsen.
De EGKS is een supranationale organisatie, hij staat boven lidstaten. Het voorstel hield ook
in dat een gemeenschappelijke markt (interne markt) voor een vitaal onderdeel van de
economie zou worden gecreëerd. Dit betekende dat er op grondgebied van aangesloten
landen 1 markt moest ontstaan.
In 1951 werd het Verdrag tot oprichting EGKS getekend door: Frankrijk, Duitsland, Benelux-
landen en Italië. In 1952 trad het in werking. Daarmee was een supranationale organisatie
,geboren. Hij kon onafhankelijk van de lidstaten opereren, ondanks dat hij intergouvermenteel
tot stand was gekomen. De EGKS was voor 50 jaar, dus in 2002 is een eind gekomen aan
de activiteiten.
Kenmerken supranationaal:
- besluitvorming o.b.v. gekwalificeerde meerderheid (art. 16 VEU en 238 VWEU)
- landen hebben geen vetorecht
- algemene belang gaat boven belang individuele lidstaat
Kenmerken intergouvermenteel:
- samenwerking o.b.v. unanimiteit
- landen hebben wel vetorecht.
Na mislukte pogingen tot verdere supranationale samenwerking werd door de EGKS-landen
een comité ingesteld, onder leiding van Belgische minister van BuZa, Pauk-Henri Spaak, om
voorstellen te doen voor intensieve economische samenwerking. Belangrijkste element was
om te komen tot creatie van een gemeenschappelijke markt die alle economische activiteiten
omvat. Deze voorstellen werden positief ontvangen en hebben de weg vrijgemaakt voor het
sluiten van het Verdrag tot oprichting van de EEG. Het EEG-verdrag werd in 1957 door de 6
EGKS-lidstaten ondertekend en trad in 1958 in. Het kwam op intergouvermentele wijze tot
stand en er werd een supranationale organisatie geboren.
Belangrijkste opdracht van EEG was het instellen van gemeenschappelijk markt de gehele
economische leven omvat, inclusief de kolen- en staalsector. Dit moest in 12 jaar gebeuren.
Om dit mogelijk te maken had de EEG (ook wel Gemeenschap genoemd) wetgevende,
bestuurlijke en rechtsprekende bevoegdheden. Tegelijk met het EEG-verdrag trad het
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA) in werking.
Deze heet ook wel Euratom.
Voor sommige sectoren werden naast de algemene EEG-regels specifieke regels nodig
geacht, daarom zijn de EGKS en EGA van belang, ook al bestrijkt de EEG de hele
economie.
Omdat de Europese Gemeenschappen (EGKS, EGA, EEG) supranationale organisaties zijn
die boven lidstaten staan, moeten ze beschikken over instellingen die zijn belast met
wetgeving, bestuur en rechtspraak. Eerst hadden ze alle drie verschillende instellingen, maar
dit was inefficiënt dus werd er een verdrag gesloten waarbij de instellingen van de EEG de
taken van de andere twee gemeenschappen overnamen. De belangrijkste instellingen van
de 3 gemeenschappen: Commissie, Raad, Europees Parlement en Hof van Justitie.
De Commissie bestond uit van de lidstaten onafhankelijke personen en deed dagelijks
bestuur en maakte wetsontwerpen.
De Raad bestond uit vertegenwoordigers van de lidstaten, was bevoegd tot vaststellen
wetgeving.
Europees Parlement bestond uit vertegenwoordigers van volkeren van Europa, had
bescheiden rol bij maken wetgeving en taak de Commissie te controleren.
Hof van Justitie was belast met rechtspraak.
Bij oprichting EGKS, EEG en EGA bestond de hoop dat zo veel mogelijk Europese landen
zich zouden aasluiten, daarom kan iedereen Europees land om toetreding verzoeken als het
land democratisch is en bescherming van mensenrechten zijn gewaarborgd. In 1973 traden
Denemarken, Ierland en VK toe tot Europese Gemeenschappen. In 1981 Griekenland, 1986
Spanje en Portugal (na afschaffing dictatuur), 1995 (inmiddels EU) Finland, Oostenrijk,
Zweden, 2004 Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië,
Slowakije, Tsjechië, 2007 Bulgarije en Roemenië.
Turkije, Kroatië, Macedonië en IJsland zijn kandidaat-lidstaat. Albanië, Bosnië, Montenegro,
Servië en Kosovo zijn potentiële kandidaat-lidstaat.
,Toetreding vindt plaats d.m.v. toetredingsverdrag. Dit is tussen bestaande lidstaten en landen
die willen toetreden. Hierin wordt datum bepaald wanneer toetreding plaatsvindt en wordt in
overgangsregelingen voorzien. Nieuwe lidstaten krijgen aantal jaar de tijd om zich aan te
passen aan nieuwe regels. In toetredingsverdragen die vanaf 2004 gesloten zijn kregen
bestaande lidstaten voor het eerst bevoegdheid om een aantal jaar bestaande Europese
regels niet (volledig) toe te passen op hun betrekkingen met nieuwe lidstaten, veel landen
hebben van dit recht gebruikgemaakt. Ze bleven daarom paar jaar werkvergunning verplicht
stellen voor werknemers afkomstig uit nieuwe lidstaten.
Hoofdstuk 2. Van EEG tot EU
Bij Verdrag van Maastricht werd EU opgericht, waarbinnen supranationale EEG kon blijven
functioneren. EU is een organisatie die supranationale en intergouvermentele kenmerken
heeft. Aan EEG werden nieuwe taken toegekend die niet alleen economisch waren. Dit
verklaart waarom het nieuwe naam kreeg: Europese Gemeenschap (EG). Verdrag van
Amsterdam heeft takenpakket EG uitgebreid met niet-economische taken.
De EEG kan onafhankelijk van haar oprichters opereren, maar moet wel binnen bepaalde
opgestelde grenzen blijven. Een verdrag dat tot doel heeft bestaande organisatie te wijzigen
1. Intrekken van bestaande verdrag en dit vervangen door nieuwe verdragstekst
2. Wijziging aanbrengen in bestaande verdrag
kan dat op 2 manieren doen:
Eerste manier werd gebruikt bij lancering van verdrag ‘Grondwet voor Europa’. Tweede
manier werd in alle andere gevallen gebruikt. Nadeel van deze manier is dat er geen goed
leesbare verdragstekst uit de bus komt. In praktijk wordt het aan de Europese Commissie
overgelaten om wijzigingen aan te brengen, dit levert een leesbare, maar niet officiële,
verdragstekst op: geconsolideerde versie. Er zijn inmiddels 5 verdragen tot stand gekomen
die hebben voorgeschreven om wijzigingen in bestaande verdragen aan te brengen:
- Verdrag met de naam ‘Europese Akte’, 1986
- Verdrag van Maastricht, 1992
- Verdrag van Amsterdam, 1997
- Verdrag van Nice, 2001
- Verdrag van Lissabon, 2007
Verdrag met de naam ‘Europese Akte’. Volgens EEG-verdrag moest uiterlijk in 1970
gemeenschappelijke markt tot stand zijn gebracht. Er waren toen belangrijke stappen gezet
tot verwezenlijking vrije goederenverkeer, maar er werd weinig daadkracht getoond om
andere aspecten te verwezenlijken. Dit had tot gevolg dat in 1985 gemeenschappelijke markt
nog lang niet in zicht was. Daarom werden in 1985 door Europese Commissie voorstellen
gedaan bestaande verdragen te wijzigen en aan te vullen. Op de conferentie hiervoor werd
Europese Akte getekend en trad op 1 juni 1987 in werking. 3 belangrijke vernieuwingen:
, 1. Nieuwe datum voor verwezenlijken interne markt werd vastgesteld op 31
december 1992
2. EU wetgeving kan sneller tot stand worden gebracht wanneer deze in belang is
van interne markt
3. Invloed van Europees Parlement bij het maken van wetgeving (met name in
belang interne markt) werd versterkt
Ook werd er afgesproken om regelmatig intergouvermentele topconferenties te houden, om
nieuwe beleidsplannen te ontwikkelen op gebieden waar EEG geen bevoegdheden heeft.
Verdrag van Maastricht. Na inwerkingtreding Europese Akte werd een datum geprikt om
verdere vormen van samenwerking duidelijkere structuur te geven. Dit werd Verdrag
betreffende de EU, ofwel Verdrag van Maastricht. Trad op 1 november 1993 in werking en
1. Herziening EEG-verdrag
2. Intergouvermentele samenwerkingsvormen
3. Oprichting EU
bevat 3 belangrijke componenten:
Ad 1. EEG kreeg als gevolg van herziening grote hoeveelheid nieuwe, niet-economische
- Taak om economische en monetaire unie (EMU) tot stand te brengen
- Nieuwe bevoegdheden voor niet-economische aangelegenheden
- Instelling van een burgerschap van de Unie
- Ruimere bevoegdheden voor Europees Parlement
taken, dus werd EG. Vernieuwingen waren:
EMU moest leiden tot invoering van 1 munt. Nieuwe tekst van EG-verdrag voorzag
daarom in concreet tijdspad tot invoering van deze munt.
EG kreeg nieuwe bevoegdheden op nieuwe beleidsterreinen: sociale politiek,
onderwijs, cultuur, consumentenbescherming en milieu. Dit werd onderworpen aan
beperking: subsidiariteitsbeginsel. EG mag nieuwe bevoegdheid alleen uitoefenen
wanneer Europese aanpak meest efficiënt is, bijv. bij maatregelen tegen
milieuvervuiling.
Burgerschap verleent aan economisch niet-actieven het recht voor onbeperkte tijd in
andere lidstaat te verblijven.
Europese Akte had positie Europees Parlement verbeterd. Verdrag van Maastricht
versterkte de invloed, met name bij maken wetgeving in belang van interne markt,
maar ook controlebevoegdheden werden versterkt.
Ad 2. Naast supranationale activiteiten van de EG, stelde Verdrag van Maastricht deze
vormen van samenwerking tussen lidstaten in vooruitzicht:
♦ Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)