Leerdoelen uitgewerkt
HC1 Demografie
dient ontwikkelingen in de samenstelling van de oudere bevolking te kennen en te kunnen
verklaren;
- Afgenomen sterftekansen hebben geleid tot een langere levensverwachting
- De veroudering van de babyboom generatie bepaalt grotendeels de veroudering van de
bevolking
- Geboortecijfer al enige tijd relatief laag, maar in vergelijking met andere Europese landen
hoger waardoor de veroudering in NL in de nabije toekomst meevalt (relatief gezien).
- Migratie voor NL relatief kleine invloed op bevolkingsgroei
Toegenomen levensverwachting, door:
- 19e eeuw> afgenomen zuigelingen en kindersterfte> hygiëne: voeding, schoon
drinkwater
- 20e eeuw> afgenomen sterfte in vroege volwassenheid> grotere afname in
infectieziekten: vaccinatie, antibiotica, verbeterde werk en leefomstandigheden
- Eind 20e eeuw en begin 21e eeuw> afname op oudere leeftijd begint>
leefstijlfactoren, medische zorg.
kan een verwachting voor de toekomstige bevolkingssamenstelling en levensverwachting
onderbouwen.
Optimisme over stijging van de levensverwachting, maar voorspellingen zijn onzeker.
HC2 Zorg
heeft inzicht in de wettelijke kaders voor de ouderenzorg;
langdurige zorg:
- Residentiële zorg: tehuizen voor langdurig verblijf, voor dag en nacht.
- Respijt zorg: kortdurend verblijf voor dag, nacht, weekend of korte periode van
herstel
- Thuiszorg: hulp bij huishouden, persoonlijke verzorging of verpleging
- Informele zorg: mantelzorger of vrijwilliger
Wettelijke ordening:
- Alle Nederlandse ingezetenen verplicht verzekerd voor kortdurende
gezondheidsvragen in kader van Zorgverzekeringswet (ZVW)
- Mensen die hulp nodig hebben bij behouden van zelfstandigheid en deelnemen aan
samenleving> beroep doen op voorzieningen in kader van Wet Maatschappelijk
Kader (WMO).
Gemeenten verantwoordelijk voor uitvoering WMO> verstrekken persoonsgebonden
budget.
, - Kwetsbare ouderen en mensen met beperkingen die blijvend 24 uur per dag zorg
nodig hebben of permanent toezicht> Wet Langdurige Zorg (WLZ). Om in aanmerking
te komen> indicatie van Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
heeft kennis van de principes van horizontale en verticale sturing in de zorg;
Verticale sturing> van top naar werkvloer
Horizontale sturing> organisaties van eenzelfde of een vergelijkbare status of machtspositie werken
met elkaar.
heeft kennis van de verschillende definities van zorg (eerstelijnszorg, tweedelijnszorg, informele
zorg, thuiszorg, zorg met verblijf) en het gebruik van deze vormen van zorg door ouderen;
Eerstelijnszorg: men kan direct terecht bij de huisarts, tandarts, fysiotherapeut, maatschappelijk
werk, diëtiste en 1elijns psycholoog
Tweedelijnszorg: alleen met verwijzing kan men naar een medisch specialist en ziekenhuis
Langdurige zorg zonder verblijf: hulp bij huishouden, persoonlijke zorg en verpleging.
Langdurige zorg met verblijf: verpleeg- en verzorgingstehuizen.
heeft inzicht in determinanten van gebruik van formele en informele zorg;
Afhankelijk van:
- Taken waarvoor hulp nodig is
- Ernst van beperkingen
- Benodigde duur en intensiteit van ondersteuning
heeft inzicht in determinanten van het geven van informele zorg;
ontvangers van informele zorg:
- Mensen met ernstige beperking
- 75 plussers
- Mensen met een partner
Verhouding formele-informele hulp> afhankelijk van ernst beperking+ type hulp:
- Formeel> informeel: bij ernstige beperkingen en taken in huishouden, persoonlijke
zorg, verpleging
- Formeel< informeel: bij ernstige beperkingen en taken inclusief begeleiding en
administratieve taken.
heeft inzicht in de ontwikkelingen in het gebruik van formele en informele zorg in de komende
jaren.
Tussen nu en 2030> aantal ouderen informele hulp zal dalen> opleidingsniveau neemt toe en
aandeel vrouwen neemt toe.
Mensen worden ouder> meer chronische ziekten> gebruik van formele zorg zal blijven toenemen.
Maar ook grotendeels bepaald door beschikbaarheid en aanbod.
,HC3 Sociale veroudering
kan vormen van formele en informele sociale participatie omschrijven;
Sociale participatie> betrokkenheid van ouderen bij verschillende onderdelen van de samenleving
weergeven.
Formeel> deelname aan de samenleving in vrijwilligerswerk (naast werk en mantelzorg). In
organisaties
Informeel> sociale netwerken- inbedding en steun. In informele leefsfeer.
kan verklaren waarom bepaalde ouderen wel actief zijn in vrijwilligersorganisaties en andere niet;
Hoger opgeleid, religieus verbonden en practiserend, niet-migrant.
Verklaringen:
- Dispositie> intrinsieke motivatie om zich in te zetten voor anderen
- Hulpbronnen> in staat zijn om werk te verrichten: gezondheid en opleidingsniveau
- Sociale context> ouderen stimuleren om vrijwilligerswerk te doen
kan een kritische reflectie geven op de (potentiele) bijdrage die ouderen leveren aan de
participatiemaatschappij;
Hedendaagse discussie> burgers moeten steeds meer eigen verantwoordelijkheid dragen.
Individualisering, emancipatie en ontkerkelijking voorspellen minimale bijdrage. Maar recente cijfers
laten toch toename zien door:
- Langer profiteren van onderwijs
- Ouderen hebben grotere en gevarieerdere netwerken dan vroeger.
Twee gevaren:
- Voorkeur aan informele sociale participatie
- Alleen op eigen voorwaarden
kan kenmerken van het sociale netwerk benoemen;
Persoonlijke relaties vormen samen een netwerk:
- Persoon is verbonden met personen die onderling ook weer contact hebben
- Ook relaties met niet-familieleden
- Weten persoonlijke dingen van elkaar> niet oppervlakkig
- Frequent contact
kan aangeven hoe de samenstelling van een netwerk eruit ziet en hoe deze verandert met het
ouder worden;
netwerk van oudere:
- 9 familierelaties
- Wonen vaker verder uit elkaar maar via sociale media goed te onderhouden
, Netwerk op oudere leeftijd is resultaat van levenslang verwerven, ontwikkelen en verbreken
van persoonlijke relaties.
Afname door overlijden, beperkingen in cognitief en fysiek functioneren.
Verloren relaties vervangen of dieper contact met overgebleven relaties.
Netwerk is kwetsbaarder.
kan aangeven hoe sociale veranderingen de structuur en functies van netwerken van ouderen
hebben beïnvloed;
Veranderingen in omvang, samenstelling en inhoud van het netwerk zijn gekoppeld aan de
mogelijkheden van personen om relaties aan te gaan en te behouden
kan factoren herkennen die een netwerk kwetsbaar maken en tot eenzaamheid (kunnen) leiden;
Hoge leeftijd, gezondheidsproblemen, fysieke beperkingen, het wel of niet hebben van een kind,
leven in stad,.
Eenzaamheid= situatie waarin iemand vindt dat zijn of haar sociale netwerken tekort schiet.
kan uitleggen hoe eenzaamheid kan worden aangepakt.
- Verbeteren van relatienetwerk
- Eenzaamheidsvermindering via verlaging van iemands standaard/ wensen ten aanzien van
relaties
- Verandering in denken over gemiste relatie
HC4: Geriatrische syndromen, multimorbiditeit en
polyfarmacie
Kan de definitie, het doel en de praktische toepassing van het Comprehensive Geriatric Assessment
(CGA) benoemen;
CGA= Comprehensive Geriatric Assessment > uitgebreid klinisch geriatrisch onderzoek, uitgevoerd
door klinisch geriater, eventueel meerdere disciplines.
Doelgroep: kwetsbaar oudere patiënt.
Doel: Zelfredzaamheid en kwaliteit van leven zo veel mogelijk bevorderen.
Identificeren van kwetsbare oudere patiënt:
- Leeftijd
- Comorbiditeit
- Psychosociale problemen
- Specifieke geriatrische problemen
- Veel gezondheidszorg
- Verandering woonsituatie
kan de onderdelen van het CGA herkennen en daarbij het belang van de verschillende onderdelen
uitleggen;
Twee belangrijke onderdelen: anamnese en lichamelijk onderzoek, bestaan vervolgens uit: