OPDRACHTEN WERKCOLLEGE
METHODOLOGIE – TRAINING 1
Voor het maken van de oefeningen heb je verder nog de volgende
informatie nodig:
Een probleem bij het berekenen van de periodeprevalentie is het
vaststellen van de noemer; dus het aantal personen in de totale populatie.
Vooral in een open populatie (dynamische populatie) zal het aantal
personen in de populatie gedurende de periode schommelen. Als schatting
voor de noemer wordt daarom vaak de ‘mid-term population’ gebruikt
(ook wel als de periode één jaar bestrijkt de (‘mid-year population’). Dit is:
waarin: Nbegin =omvang populatie begin periode, Neind
=omvang populatie eind periode
Ook bij het berekenen van de incidentie is het bepalen van de noemer
soms een probleem. Er zijn drie verschillende situaties, waarin de (noemer
van) incidentie op een verschillende manier berekend wordt:
1. In een gesloten populatie kan de cumulatieve incidentie (CI)
berekend worden. De grootte van de populatie is dan gedurende de
hele periode hetzelfde, namelijk het aantal personen dat aan het
begin van de follow-up aanwezig is (tenzij er personen ‘lost to
follow-up’ zijn).
2. In een open populatie wisselt de grootte van de populatie
voortdurend. Daarom kan in een open populatie de CI niet berekend
worden. Daarvoor in de plaats kan de incidentie dichtheid (ID)
berekend worden. De beste manier om deze ID uit te rekenen, is
door voor de noemer het aantal persoonsjaren te tellen (per persoon
precies tellen, hoeveel jaren hij/zij tot de onderzoekspopulatie
behoort en dat optellen voor alle personen).
3. Het is niet altijd precies bekend welke personen hoe lang tot de
onderzoekspopulatie behoren. In dat geval kan de ID geschat
worden door in de noemer de ‘mid-term population’ te gebruiken.
Bij het berekenen van de incidentie worden in de noemer alleen die
personen meegerekend die de ziekte kunnen krijgen (populatie ‘at risk’).
Bijvoorbeeld vrouwen waarbij de baarmoeder verwijderd is, kunnen geen
baarmoederhalskanker krijgen en dienen dus (als deze informatie
,beschikbaar is) bij voorkeur (ook in de noemer) niet te worden meegeteld
bij het berekenen van incidentie.
Voor het berekenen van de incidentie betekent dat, dat alle personen die
aan het begin van de periode de betreffende ziekte hebben niet in de
noemer worden meegeteld.
OPGAVE 1
Sinds 1986 wordt door de Universiteit Maastricht en TNO Voeding de
‘’Nederlandse Cohort Studie’’ (NLCS) uitgevoerd. Het cohort bestaat uit
120.852 mannen en vrouwen van 55-69 jaar (die allen bij het begin van de
studie nog geen kanker hadden). Het onderzoek is uitgevoerd om te
onderzoeken of er een relatie is tussen voeding en kanker.
Alle deelnemers hebben in 1986 een uitgebreide schriftelijke vragenlijst
ingevuld over onder andere hun voedingsgewoonten, overige
leefgewoonten, medische voorgeschiedenis en familiaire belasting met
kanker. Incidente kankergevallen die in de loop der jaren zijn opgetreden,
worden opgespoord met behulp van het Pathologisch Anatomisch
Landelijk Geautomatiseerd Archief (PALGA) en de regionale
kankerregistraties.
Het aantal nieuwe maagkankerpatiënten tussen 1986 en 1992 (periode
van 6,3 jaar) is weergegeven in de volgende tabel:
* Dat is het zesde jaar en de eerste 0.3 jaar van het zevende jaar.
A. Wat is de cumulatieve incidentie in het eerste jaar? En in het
tweede, derde, vierde en vijfde jaar? En in het 6e + 7e jaar? Neem
aan dat geen van de deelnemers aan het onderzoek uitgevallen is.
De leden worden in een bepaalde periode gevolgd. Iedereen begint op T0
en is dan at risk. De formule voor de cumulatieve incidentie = aantal
nieuwe gevallen in periode P / totale populatie at risk x 100%
Follow-up jaar 1: (.852) x 100% = 0,028% per jaar = 2,81 x 10-4
per jaar altijd per 10.000 antwoord echt beantwoorden met ‘per jaar’
,Follow-up jaar 2: (40 / (120.852 – 34)) x 100% = 0,033% per jaar = 3,31 x
10-4 per jaar
Follow-up jaar 3: (41 / (120.852– 34– 40)) x 100% = 0,034% per jaar =
3,39 x 10-4 per jaar
Follow-up jaar 4: (48 / (120.852 – 34 – 40 – 41)) x 100% = 0,040% per jaar
= 3,98 x 10-4 per jaar
Follow-up jaar 5: (51 / (120.852 – 34 – 40 – 41 – 48)) x 100% = 0,042% per
jaar = 4,23 x 10-4 per jaar
Follow-up jaar 6/7: (68 / (120.852 – 34 – 40 – 41 – 48 – 51)) /1,3 x 100% =
0,043% per jaar = 4,34 x 10-4 per jaar
Steeds aantal nieuwe gevallen eraf trekken omdat deze mensen niet
meer tot de populatie at risk behoren!
Laatste delen door 1,3 omdat het gaat over 1,3 jaar en je wilt het
weten per 1 jaar.
Let vooral op de methode als de nieuwe gevallen uit de voorgaande jaren
meegeteld worden in de noemer van een jaar dan is de uitkomst ongeveer
hetzelfde. Toch is dat niet correct, want de noemer moet bestaan uit
mensen ‘at risk’, dus zonder de aandoening aan het begin van het
betreffende jaar.
Het is cumulatief omdat het een gesloten cohort is.
B. Stel dat de gegevens over het aantal incidente ziektegevallen
niet per jaar bekend zijn, maar wel over de totale periode van 6,3
jaar (nl. 282). Bereken de gemiddelde jaarlijkse cumulatieve
incidentie. Ga hierbij uit van het totaal aantal nieuwe gevallen.
Neem aan dat geen van de deelnemers uitgevallen is.
De gemiddelde CI is dan (.852) x 100% = 0,23% over 6,3 jaar.
0,23% / 6,3 = 0,037% is 3,70 x 10-4
Als er gesteld was dat de incidenties per jaar bekend waren, had je beter
de antwoorden bij a) kunnen middelen dan is de uitkomst beter (omdat
je dan rekening houdt met de aantal mensen die uit de groep gaan)
C. Mag je de aanname bij vraag a en b wel maken?
Waarschijnlijk zal bij een onderzoek van zoveel jaar sprake zijn van loss to
follow-up. Dus mag je deze aanname NIET maken.
D. Bij het berekenen van de incidentiedichtheid hoef je geen
aanname te maken omtrent uitval. Waarom niet? Welke gegevens
van de NLCS-deelnemers heb je nodig om de incidentiedichtheid
uit te rekenen?
, Bij incidentiedichtheid houd je precies bij hoe lang een persoon mee heeft
gedaan. Je gebruikt de persoonstijd.
Je hebt nodig per persoon hoeveel jaren hij/zij tot de onderzoekspopulatie
behoorde. Vervolgens moet je deze jaren bij elkaar optellen.
Incidentiedichtheid kan bij zowel gesloten als dynamisch cohort berekend
worden.
Cumulatieve incidentie kan enkel bij een gesloten cohort berekend
worden.
Bij ID wordt rekening gehouden met uitval d.m.v. persoonstijd-at-risk. Een
onderzoekspersoon die in een studie en follow-up voltooit van 10 jaar
heeft een tweemaal zo hoge persoontijd-at-risk in vergelijking met iemand
die halverwege de studie is uitgevallen. De persoon met de langere
persoonstijd telt dus ook 2x zo veel mee bij de berekening van de ID.
Om een ID te berekenen dient bekend te zijn: 1. Wie van de deelnemers
maagkanker kreeg. 2. De persoontijd ‘at risk’ van iedere deelnemer, d.w.z.
de tijd tussen a) de start van de deelname en b) het bereiken van een
eindpunt in de studie:
- De deelnemer heeft maagkanker gekregen
- Het einde van studie is bereikt
- De deelnemer is overleden of anderszins los-to-follow-up (bijv.
emigratie)
OPGAVE 2
Kim, een studente gezondheidswetenschappen, heeft in een
wetenschappelijk tijdschrift een artikel gelezen waarin een nieuwe ziekte,
genaamd ‘studentenkoorts’, wordt beschreven. Deze ziekte komt
voornamelijk voor bij studenten en is (vermoedelijk) het gevolg van
ongezond en onregelmatig eten, onregelmatig slapen, heimwee en stress
voor examens.
De eerste symptomen van studentenkoorts lijken op griep, inclusief koorts.
Deze koorts verdwijnt wel weer, maar de ziekte wordt chronisch
(studenten kunnen dus ook maar éénmalig de ziekte krijgen). ‘s
Avonds bij de studentenvereniging ontstaat een discussie over
studentenkoorts. Judith (eerstejaars student geneeskunde) denkt dat de
ziekte vaker zal voorkomen onder uitwonende studenten, omdat die meer
risicogedrag vertonen.
Kim en Judith willen een onderzoek opstarten naar de incidentie van
studentenkoorts bij de leden van de eigen studentenvereniging. Deze
vereniging is geschikt voor zo’n onderzoek omdat studenten alleen aan
het begin van hun eerste jaar aan de universiteit lid mogen worden van de