Hoofdstuk 1 De Basis
1.2 Invloed van produceren op de materiaaleigenschappen
Materiaaleigenschappen zijn afhankelijk van:
Krachten die atomen op elkaar uitoefenen
Ordening van atomen t.o.v. elkaar
Materiaaleigenschappen wijzigen door:
Tempratuur (warmtebehandeling)
Veranderingstechnieken
Vervorming
Soorten metaalroosters:
Kubisch vlak gecentreerd rooster, 12 glijvlakken, VB: aluminium, lood, koper
Kubisch ruimtelijk gecentreerd rooster, 8 glijvlakken, VB: chroom, ijzer
Hexagonaal georiënteerd rooster, 3 glijvlakken, VB: magnesium, zink
Over het algemeen geld de regel dat een structuur met minder glijvlakken, minder makkelijk te
vervormen is.
Legeren = Het toevoegen van andere atomen in het basismateriaal.
Soorten metaallegeringen:
Substitutionele atomen, de aanwezige atomen in het rooster worden door
andere atomen, met vergelijkbare afmetingen, vervangen. Hierdoor kan de
structuur vrijwel intact blijven. VB: Aan ijzer wordt chroom toegevoegd.
Interstitiële atomen, de ingevoegde atomen zijn klein, waardoor zij zich
tussen de holtes van het basismateriaal kunnen plaatsen. Hierdoor worden de
eigenschappen van het materiaal verbeterd en wordt het rooster niet of licht
verstoord. VB: bij het vormen van staal wordt aan ijzer koolstof toegevoegd. Het
resultaat zijn de verbeterde eigenschappen.
Vacatures, plaatsen waarin in het kristalrooster een atoom
ontbreekt.
,Invloed kristalstructuur op productie eigenschappen:
Vacatures = plaatsen waarin in het kristalrooster een atoom ontbreekt.
Dislocaties = onregelmatigheden in de roosterstructuur doordat kristalgrenzen niet exact op
elkaar passen.
Vreemde atomen = atomen zijn vervangen door andere atomen.
Ieder materiaal heeft zijn eigen eigenschappen. 2 hoofdeigenschappen zijn;
1. Functionele eigenschappen
- Eigenschappen die gebaseerd zijn op de opbouw van het materiaal
- Sterke, taaiheid, elektrisch en warmtegeleidingsvermogen
2. Bewerkingseigenschappen
- Eigenschappen die de produceerbaarheid beïnvloeden en functionele eigenschappen
die door productietechnieken kunnen worden verbeterd/verslechterd
- Losbaarheid, vervormbaarheid en verspaanbaarheid
Hoofdgroepen kunststoffen:
Thermoplasten = kunststoffen zonder dwarsverbindingen die bij verhitting zacht worden.
Smelten bij verhitting.
Elastomeren = kunststoffen met enkele dwarsverbindingen die erg elastisch zijn.
Nadat er een kracht uitgeoefend is op het materiaal neemt het zijn oorspronkelijke vorm
aan, indien de kracht binnen het kritische gebied blijft. Smelten niet bij verhitting.
Thermoharders = kunststoffen met veel dwarsverbindingen die bij verhitting hard blijven en
na verwerking niet meer om te vormen zijn. Ontleden bij verhitting.
Amorfestructuur = Transparant structuur met een chaotische vorm.
Kristallijne structuur = Niet transparante structuur met een rechtlijnige vorm.
Kristal = ordelijke rangschikking van atomen.
Rekristallisatie = het kristallisatieproces opnieuw inzetten dit is afhankelijk van;
- Deformatiegraad
- Temperatuur
- Tijd
1.3 Uitgangsvormen
Uitgangsvormen:
Granulaat = uitgangsvorm voor de productie van kunststofproducten, dat bestaat uit kleine
korreltjes kunststof.
Vloeistof = vloeibare stof.
Plaat/coil = stuk materiaal uit een bepaalde stof. Een plaat wordt een coil als het materiaal
opgerold wordt.
, Gewalste profielen = profielen die door twee of meer walsrollen omgevormd zijn tot vlakke
platen of folies.
Getrokken profielen = profielen die door een bepaalde vorm zijn getrokken waardoor zij van
vorm zijn veranderd.
Geëxtrudeerde uitgangsmaterialen = profielen die door een bepaalde vorm zijn geperst en
daardoor die vorm aan hebben genomen.
Gegoten uitgangsmaterialen = materialen die eerst in een bepaalde matrijs zijn gegoten en
daardoor een bepaalde vorm hebben.
Metaalpoeders = metaal in poedervorm.
Warmgewalste materialen kunnen verbeterd worden qua mechanische eigenschappen door een
koudwalsproces toe te passen. De interne structuur wordt daardoor verder verfijnd waardoor de
sterkte-eigenschappen fors toenemen.
1.4 Keuze van productieprocessen
Vrijwel elk product kan op meerdere manieren en uit verschillende materialen geproduceerd worden.
Bij het maken van een keuze voor productieprocessen worden er dan ook gekeken naar de
productietechniek en het materiaal.
1.5 Invloed van productontwikkeling op productie
De gezamenlijke productiekosten worden bepaald door de productontwikkelingskosten en
productiekosten. Waar de gezamenlijke kosten het laagst zijn licht het kosten optimum.
1.6 Factoren die invloed hebben op de productietechnieken
Factoren die invloed hebben op de productietechnieken:
Warmte technische aspecten:
Lineaire en kubieke uitzetting
Soortelijke warmte
Warmtegeleiding
Elastische en plastische rek
Fasen van materiaal
Vaste fase
Vloeibare fase
Gasvormige fase
Chemische reacties
Hoofdstuk 2 Vormgevingstechnieken
2.1 inleiding
De vorm van materialen veranderd door:
- Uitwendige kracht
- Vervormen
- Een combinatie van de 2 hierboven
2.2.1 Gieten
Gieten = Vloeibare vormgevingstechniek waarbij een vloeibaar materiaal in een vooraf gemaakte
vormholte wordt gegoten.
Gietsoorten voor metalen:
Zandvormgevingstechniek
- Vaak een braam tussen de 2 mallen
, - Moet vaak nabewerking plaatsvinden
Verlorenwasgieten
- Dure giettechniek
- Zeer nauwkeurig
Coquille-en spuitgieten: Metal Injection Moulding (MIM)
- Zeer nauwkeurig
Verlorenschuimgieten lijkt er op verlorenwasgieten enige verschil is dat het model nu van
polystyreenschuim (piepschuim) wordt gemaakt.
2.2.2 Spuitgieten
Voor de vormgevingstechnieken verwijs ik graag naar de afbeeldingen in het boek. Deze geven hierbij
veel duidelijkheid.
Kunststofspuitgieten = Productietechniek waarbij granulaat wordt verwarmd en in een matrijsholte
wordt gespoten (onder hoge druk). Spuitgieten wordt hoofdzakelijk gebruikt bij het vormgeven van
thermoplastische kunststoffen, maar ook metaal (MIM), technisch keramiek en elastomeren zijn te
spuitgieten.
Bij het spuitgieten van kunststof wordt er onverwarmd granulaat als uitgangsvorm gebruikt. Dit
wordt via een trechter in de machine gestopt. Het granulaat wordt opgewarmd en door een schroef
in een matrijs getransporteerd. Deze matrijs kan telkens gevuld en geleegd worden. De schroef zorgt
er ook voor dat er een homogeen mengsel ontstaat.
Soorten spuitgieten:
2K = spuitgiet soort waarbij er meerdere componenten te gelijk worden spuit gegoten. Dit
kan door gebruik te maken van ingewikkelde matrijzen die verschillende matrijsholtes kan
vormen. BV: Twee kleuren en Twee verschillende kunststoffen.
Inserts = techniek waarbij metalen inserts in de matrijs worden gelegd. Daarna wordt er
kunststof toegevoegd en wordt het product dus gevormd. Een voordeel van deze techniek is
dat de sterkte van stevige materialen gecombineerd kan worden met het makkelijke
spuitproces van kunststof.
IML In-moud labeling = een techniek waarbij een folie of textiel in een matrijs wordt gelegd,
waarna de matrijs gevuld wordt met kunststof. Hierdoor kunnen producten gemaakt worden
waar geen los etiket meer nodig is. BV: Verpakkingsmiddelen voedsel
Rotatiegieten = Vloeibare vormgevingstechniek waarmee kunststofproducten uit thermoharders te
produceren door gebruik te maken van warmte en de zwaartekracht. Er wordt granulaat in de matrijs
gestopt, dan wordt de matrijs langzaam opgewarmd en rond gedraaid. Zo vormt er zich een laagje
van kunststof op de wand van de matrijs. Dit proces wordt langdurig herhaald. BV: Plastic boot
Dompelen = Vloeibare vormgevingstechniek waarbij een matrijs eerst verhit wordt in de oven,
daarna in een vloeibare pasta wordt gedompeld, daarna uithard in de oven en daarna afkoelt in
water. Als laatst wordt dan met perslucht het gerede product van de matrijs geblazen. Met deze
techniek zijn veel verschillende vormen te produceren. BV: Condooms
Sinteren = productieproces waarbij wordt uitgegaan van metaalpoeder. Dit wordt in een vorm
geperst, vervolgens wordt het product op een bepaalde temp gebracht net onder het smeltpunt van
het materiaal. Het blijft altijd enigszins poreus.
Thixomoulding:
- Niet-zuivere metalen hebben een smelttraject.
- Gedeeltelijke vloeibaar magnesium in de matrijs gespoten
2.2.6 Productietechnieken voor compositiemateriaal
, Composietmaterialen = Materialen die opgebouwd zijn uit twee of meer compenten. Binnen dit boek
is een composiet een vezel versterkte kunststof.
Hieronder worden de productietechnieken voor compositiemateriaal benoemd:
Spuitgieten, zelfde als normaal spuitgieten. Echter gaan de stoffen zich oriënteren, hierdoor
is de sterkte van het materiaal richtingsafhankelijk.
Spray-up, techniek waarbij er een eenzijdige mal wordt gebruikt die eerst wordt ingespoten
met gelcoating. Dit laatste wordt gedaan om de mal uit eindelijk nog los te krijgen van het
materiaal. Dan wordt met een spuitproces de vloeibare kunststof aangebracht op de mal.
Ook worden de vezels toegevoegd. Een voordeel van deze techniek is dat de mal die hiervoor
gebruikt wordt kan erg goedkoop gemaakt worden. Een nadeel is het verschil in wanddikte.
Hand lay-up, techniek waarbij een zelfde mal wordt gebruikt als bij de spray-up. Echter wordt
hier de kunststof met een roller of kwast aangebracht. Ook hier worden weer
versterkingsmatten toegevoegd.
Gesloten mal, techniek waarbij gebruik wordt gemaakt van de twee malhelften waardoor de
complete vormgeving vastligt. Ook hier worden de mallen voorzien van een gelcoating. De
versterkende matten worden in de matrijs aangebracht en daarna wordt er onder hoge druk
de kunststof vloeistof in de matrijs aangebracht. Ook is hier de materiaaldikte veel beter te
beheersen.
Pultrusie, productiemethode om profielen te produceren van vezel versterkte kunststoffen.
Hierbij gaan we uit van glas-, koolstof- of aramidevezels die als garen op een rol zitten. Deze
rol wordt dan door een hars bad gehaald en later door een matrijs getrokken. Zo worden de
garens goed ten opzichte van elkaar gepositioneerd.
Wikkelen, productiemethode die wordt gebruikt voor het verstevigen van een buis. Hierbij
worden vezels door een hars bad gehaald en vervolgens op een cilindrische mal gelegd. Later
moet het product dan goed uitharden. Door de lagen van vezels onder hoeken op elkaar te
brengen kan de sterkte flink toe nemen.
2.3.1 Massief omvormen
Kunststof extrusie = Vormgevingstechniek waarbij kunststof granulaat wordt verwarmd en door een
schroef onder druk door de matrijsopening wordt geperst.
Het extrusieproces lijkt veel op spuitgieten, maar bij extrusie komt er constant dezelfde hoeveelheid
uit en bij spuitgieten stopt het als de matrijs vol is.
Soorten extrusie:
Draadmantel extrusie = hierbij wordt een draad door de extrusiekop gevoerd, hierdoor vormt
het kunststof een soort mantel om de draad. BV: Elektrische bedrading
Folie-extrusie = hierbij wordt de vloeibare kunststof afgekoeld en doormiddel van luchtdruk
uitgedund. Zo ontstaat een dunne stof.
Flessen blazen = lijkt op folieblazen alleen wordt hier de buitencontour vastgelegd via een
matrijs. Pas als het materiaal in de matrijs zit wordt de luchtdruk gebruikt om het materiaal
de vorm van de matrijs aan te laten nemen.
Warmsmeden = smeden boven de rekristallisatietemperatuur.
Koudsmeden = smeden onder de rekristallisatietemperatuur met kans op materiaal scheuren.
Om een materiaal te kunnen smeden moet het materiaal tot vloeien worden gebracht. De
vloeispanning wordt bepaald door de volgende 3 parameters:
- Smeedtemperatuur
- Smeedsnelheid
- Vormingsgraad = de maat voor de vormverandering die is opgetreden.
Walsen en trekken:
Bij gieten kun je de lengte zo lang maken als je zou willen bi walsen en trekken is dat niet het
geval.