Samenvatting 1.1C
Inhoudsopgave
H.11 A&F .................................................................................................................................................................................... 3
1. De onderdelen van bloed, de belangrijkste functies van bloed en de fysische eigenschappen van bloed beschrijven. ... 3
2. De samenstelling en functies van bloedplasma beschrijven. ............................................................................................ 3
3. De kenmerken en functies van rode bloedcellen beschrijven, aangeven op welke wijze onderdelen van rode
bloedcellen opnieuw worden gebruikt, en erytropoëse beschrijven. ................................................................................... 5
4. De factoren bespreken die iemands bloedgroep bepalen en beschrijven waarom een bloedgroep belangrijk is. ........... 6
5. De kruisreacties bij een bloedtransfusie beschrijven. ....................................................................................................... 7
6. De verschillende soorten witte bloedcellen indelen op basis van structuur en functie. ................................................... 7
7. De structuur, functie en productie van bloedplaatjes beschrijven. ................................................................................... 8
8. Het normale stollingsmechanisme beschrijven. ................................................................................................................ 9
9. Afwijkingen van rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes beschrijven: anemie, leukopenie/leukocytose,
leukemie, trombocytopenie/trombocytose. ......................................................................................................................... 9
10. Afwijkingen van de stollingseiwitten beschrijven: hemofilie A en B, ziekte van von Willebrand en vitamine-K-
deficiëntie ............................................................................................................................................................................ 11
H. 12 A&F het hart .................................................................................................................................................................... 11
1. De anatomie van het hart beschrijven: de structuur van het pericardium, de wand van het hart en het hartskelet. .... 11
2. De bloedtoevoer naar het hart en de stroom van bloed door het hart kunnen beschrijven. ......................................... 13
3. De belangrijkste bloedvaten, hartafdelingen en hartkleppen benoemen. ...................................................................... 14
4. De gebeurtenissen beschrijven bij een actiepotentiaal in de hartspier en de elektrische gebeurtenissen herkennen die
bij een elektrocardiogram worden geregistreerd. .............................................................................................................. 15
............................................................................................................................................................................................. 16
5. De gebeurtenissen beschrijven die plaatsvinden bij de hartcyclus en de harttonen in verband brengen met specifieke
gebeurtenissen tijdens deze cyclus. .................................................................................................................................... 18
6. Een definitie geven van het hartminuutvolume en de factoren beschrijven die van invloed zijn op de
hartslagfrequentie, het slagvolume en het hartminuutvolume. ......................................................................................... 18
7. Aandoeningen aan het endocard en myocard beschrijven. ............................................................................................ 19
8. Afwijkingen in het prikkelsysteem beschrijven: sinustachycardie, sinusbradycardie, atriumfibrilleren,
ventrikelfibrilleren. .............................................................................................................................................................. 21
H. 13 A&F ................................................................................................................................................................................. 21
1. De verschillen beschrijven tussen de typen bloedvaten op basis van hun structuur en functie ..................................... 21
2. De mechanismen beschrijven die de bloedstroom door bloedvaten reguleren en de mechanismen beschrijven die de
verplaatsing reguleren van vloeistoffen tussen haarvaten en interstitiële ruimten. .......................................................... 24
3. De mechanismen beschrijven die samenwerken om de doorbloeding en de bloeddruk in weefsels te regelen. ........... 26
4. Beschrijven op welke wijze de activiteiten van het hart, de spieren, de bloedvaten en het ademhalingscentrum de
doorbloeding van de weefsels reguleren. ........................................................................................................................... 31
5. De drie algemene functionele patronen in de kleine en de grote bloedsomloop beschrijven. ....................................... 31
6. De belangrijkste arteriën en venen van de kleine bloedsomloop benoemen + 7. De belangrijkste arteriën en venen van
de grote bloedsomloop benoemen. .................................................................................................................................... 32
8. De verschillen tussen de embryonale en de volwassen bloedsomloop kunnen beschrijven en de veranderingen
beschrijven van de bloedsomloop die bij de geboorte plaatsvinden. ................................................................................. 35
9. De effecten van veroudering op het bloedvatenstelsel beschrijven. .............................................................................. 35
1
, 10. De oorzaken, symptomen en behandeling van hypertensie (hoge bloeddruk) beschrijven. Oorzaken: primaire
hypertensie (essentiële hypertensie) → geen aanwijsbare oorzaak (90-95%) vaak erfelijk of stress. Secundaire
hypertensie → gevolg van andere ziekten, bijv. nieraandoeningen ............................................................................... 35
11. Voorbeelden geven van interacties tussen het bloedvatenstelsel en de andere orgaanstelsels. ................................. 36
12. Aandoeningen van bloedvaten beschrijven: atherosclerose, aneurysma. .................................................................... 37
1. Beschrijven op welke wijze het bloedvatenstelsel reageert op de belasting van lichaamsbeweging en op bloedingen. 37
2. De oorzaken, verschijnselen, complicaties en behandeling van decompensatio cordis beschrijven en de verschijnselen
verklaren vanuit de fysiologie. ............................................................................................................................................ 38
3. De oorzaken, verschijnselen en behandeling van shock benoemen en de verschijnselen vanuit de fysiologie verklaren.
............................................................................................................................................................................................. 39
4. De oorzaken, verschijnselen en behandeling van trombose en embolie benoemen en de verschijnselen vanuit de
fysiologie verklaren. ............................................................................................................................................................ 41
H. 15 A&F Ademhalingsstelsel .................................................................................................................................................. 41
1. De belangrijkste functies van het ademhalingsstelsel beschrijven en verklaren hoe de kwetsbare oppervlakten voor
gaswisseling tegen celresten, ziekteverwekkers en andere gevaren worden beschermd. ................................................. 41
2. De structuren benoemen die lucht naar de longen voeren en hun functies beschrijven. ............................................... 42
3. De functionele anatomie van de alveoli en de uitwendige anatomie van de longen beschrijven................................... 43
4. De processen van interne en externe respiratie benoemen en de verschillen hierin beschrijven .................................. 45
5. De natuurkundige principes beschrijven waardoor de verplaatsing van lucht in en uit de longen mogelijk wordt.
Beschrijven hoe de werking van de ademhalingsspieren de adembewegingen tot stand brengen. ................................... 45
6. De natuurkundige principes beschrijven waardoor de diffusie van gassen in en uit het bloed mogelijk wordt. ............ 47
7. Beschrijven hoe zuurstof en koolstofdioxide in het bloed worden vervoerd. ................................................................. 47
8. De factoren beschrijven die invloed hebben op de ademhalingssnelheid en de reflexen beschrijven die de ademhaling
regelen................................................................................................................................................................................. 48
9. De veranderingen van het ademhalingsstelsel beschrijven die zich voordoen bij veroudering. ..................................... 48
10. Voorbeelden geven van interacties tussen het ademhalingsstelsel en andere orgaanstelsels. .................................... 49
Pathologie & interne geneeskunde .......................................................................................................................................... 50
1. Beschrijven wat het verschil is tussen perifere en centrale cyanose. .............................................................................. 50
2. Oorzaken, verschijnselen, onderzoek en behandeling van pneumonie, astma bronchiale, COPD en pneumothorax
beschrijven. ......................................................................................................................................................................... 50
3. De parameters van de ademhaling benoemen en afwijkende ademhalingspatronen verklaren. ................................... 53
4. Beschrijven waardoor piepende en brommende geluiden van de luchtwegen kunnen ontstaan. ................................. 54
5. Beschrijven welke neusklachten kunnen voorkomen en de verschijnselen vanuit de fysiologie verklaren. ................... 54
6. De verschillende oorzaken en kenmerken van heesheid, hoesten, sputumproductie en dyspnoe beschrijven. ............ 55
7. Beschrijven elke symptomen bij longziekten kunnen voorkomen en welke onderzoeken van de luchtwegen ingezet
kunnen worden. .................................................................................................................................................................. 56
2
,H.11 A&F
1. De onderdelen van bloed, de belangrijkste functies van bloed en de fysische
eigenschappen van bloed beschrijven.
Bloed is een gespecialiseerd type bindweefsel dat bestaat uit cellen die in een vloeibare matrix
ronddrijven. Bloed bestaat uit plasma, bloedcellen en celfragmenten. Celfragmenten bestaan uit
trombocyten (bloedplaatjes), leukocyten (witte bloedcellen) en erytrocyten (rode bloedcellen).
Bloed heeft 5 belangrijke functies:
1. Transport van opgeloste gassen, voedingsstoffen, hormonen en afvalproducten van de
stofwisseling
Bloed transporteert zuurstof vanuit de longen naar de weefsels, en kooldioxide vanuit de
weefsels naar de longen. Voedingsstoffen die in het spijsverteringskanaal zijn opgenomen
of vanuit de opslagplaats in vetweefsel of in de lever zijn afgegeven. Bloed transporteert
hormonen vanuit de endocriene klieren. Afvalstoffen worden vervoerd naar de nieren en
worden uitgescheiden.
2. Stabilisering van de pH en de ionensamenstelling van de interstitiële vloeistof in het
gehele lichaam
Via diffusie(gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een
lage concentratie opgeloste stoffen) tussen interstitiële vloeistoffen en bloed wordt een
plaatselijke tekort of overmaat aan ionen, zoals calcium of kaliumionen opgeheven. Ook
absorbeert en neutraliseert het bloed zuren bijv. melkzuur dat bij de contracties van
skeletspieren vrijkomt.
3. Beperking van het vloeistofverlies bij verwoning
Bloed bevat enzymen en factoren die het proces van de bloedstolling in gang zetten
4. Verdediging tegen gifstoffen en ziekteverwekkers
Bloed vervoert leukocyten, die weefsels binnendringen en infecties bestrijden en
afvalstoffen te verwijderen. Bloed voert ook antistoffen aan.
5. Stabilisering van de lichaamstemperatuur
Bloed neemt warmte op die door de actieve skeletspieren wordt gevormd en voert deze
warmte af naar andere weefsels. Wanneer lichaamstempratuur te hoog is wordt het naar
het huidoppervlak vervoerd, als de lichaamstempratuur te laag is stroomt het warme
bloed grotendeels naar de hersenen en andere tempratuurgevoelige organen.
2. De samenstelling en functies van bloedplasma beschrijven.
Plasma vormt het grootste gedeelte van het volume van vol bloed (55%). Plasma bestaat uit
plasma-eiwitten, overige opgeloste stoffen en water. De 3 belangrijkste typen plasma-eiwitten
zijn:
• Albuminen
Handhaven van osmotische druk van plasma. Wordt aangemaakt in de lymfe
• Globulinen
Zijn antistoffen (immunoglobulinen) en transporteiwitten (binden zich aan kleine ionen,
hormonen of aan verbindingen die anders bij de nieren zouden worden uitgescheiden of
die slecht in water oplosbaar zijn) Wordt gevormd in de lever
• Fibrinogeen
Speelt een rol bij bloedstolling. Wordt gevormd in de lever
De vloeistof die overblijft nadat de stollingseiwitten zijn verwijderd worden serum genoemd.
Antistoffen (immunoglobinen) worden gevormd door de plasmacellen van het lymfestelsel. Het
hematocriet is een % van vol bloed dat wordt ingenomen door erytrocyten.
3
, 4