Levenslooppsychologie
Jongvolwassen, volwassenen en oudere volwassenen
2de druk
Nelleke Rögels
Hoofdstuk 1 t/m 11
, Hoofdstuk 1 Levensloop en ontwikkeling
Alledaagse en wetenschappelijke kennis over de levensloop
Naïeve kennis bestaat uit kennis op grond van je eigen ondervindingen en die van andere
mensen. Common sense bestaat uit algemeen gedeelde opinies, inzichten en opvattingen
binnen een leefeenheid. Wetenschappelijke kennis is verschillend van naïeve kennis omdat
deze kennis consequent wordt getoetst, gecheckt en verzameld via een vastgestelde
methode.
Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie
Ontwikkeling is volgens de klassieke ontwikkelingspsycholoog constante wijzingen die
geketend zijn aan een vastgestelde chronologische leeftijd en zijn getypeerd door een
progressief verloop. Deze veranderingen worden dan ook gezien als differentiaties van
verschillende functies die leiden tot een beter, kwalitatief hoger niveau van functioneren.
De levensloop wordt bepaald door de volgende opsomming van ontwikkelingen die het
levensverhaal van mensen een kleur geeft en voor een deel bepalen:
Historische invloeden;
Biologische rijpingsfactoren in de kinderjaren;
Sociale invloeden;
Culturele invloeden.
Wat is ontwikkeling volgens de common sense?
Er zijn twee verschillende interpretaties rondom ontwikkeling, bij de eerste interpretatie is
er vooral sprake van een kwantitatieve stijging en daling waarbij de weg van de wijzigingen
zich doortastend wijzigt na middelbare leeftijd, een toelichting hiervan is het trapmodel.
Daarnaast is tijdens de volledige levensloop sprake van continue leeftijdsafhankelijke
kwalitatieve veranderingen die leiden tot een omkeer tijdens de laatste levensfase die het
oorspronkelijke lichaam verwisselt voor een ander lichaam, in dit denkbeeld is de dood niet
het einde in de menselijke ontwikkeling maar een start van een nieuw leven, zoals bij de
reïncarnatiegedachte.
Wat is ontwikkeling volgens de psychologie?
- Ontwikkelingspsychologische theorie geeft een duidelijke verandering weer in
gedrag die samenhangt met leeftijd en beschrijft het verschillen tussen individuen
en groepen met betrekking tot deze veranderingen.
- Het ontwikkelingspsychologisch model staat aan de basis van de
ontwikkelingspsychologische theorie en bestaat uit basisbegrippen waaruit een
ontwikkelingspsychologische theorie is opgebouwd.
Op basis van ‘de bron van ontwikkeling’ onderscheiden we:
• Biogenetische modellen: de kracht van menselijke veranderingen is volgens deze
modellen nature; aangeboren eigenschappen of genetische aanleg die grotendeels
de erfelijke eigenschappen bepalen.
• Contextuele modellen: menselijke verandering wordt volgens deze modellen vooral
beïnvloed door de buurt, familie, de maatschappij en de tijd waarin de persoon leeft.
• Psychodynamische modellen: volgens deze modellen is de mens een gesloten
energetisch systeem. De energie richt zich tijdens de verandering achter elkaar op
verschillende lichaamsplekken. Dit leidt tot kwalitatief verschillende fases in de
ontwikkeling. Zij domineren de ontwikkeling en beïnvloeden het menselijk gedrag in
hoge mate (Freud).
,Modellen kunnen ook worden gestructureerd op grond van de aard van het te doorlopen
proces.
Je onderscheidt het:
- Groeimodel: in dit model wordt ontwikkeling gezien als een rijpingsproces dat al
geprogrammeerd is bij de geboorte. Ontwikkeling is in deze visie een
kwantitatieve toename van de verschillende capaciteiten en vaardigheden. Dit
model hoort bij de klassieke leertheorie. Het zijn individuele ontwikkelingscurven.
- Stagnatiemodel: in dit model is er een vertraging in de veranderingen op
volwassen leeftijd.
- Trapeziummodel: in dit model is er een snelle achteruitgang aan het einde van
het leven.
- Stadiummodel (trapmodel): in dit model wordt verandering gezien als een
stapsgewijs proces, die leiden tot kwalitatieve veranderingen. Vooral bij Erikson
en Piaget.
- Differentiatiemodel: in dit model worden makkelijke, globale gedragspatronen in
de loop van de verandering steeds meer verkleind en gespecialiseerd. Zoals
motorische ontwikkeling en taalontwikkeling.
- Levensloopmodel: In dit model wordt ontwikkeling gezien als het resultaat van
biologische, sociale en persoonlijke factoren. In dit model wordt en groot belang
toegekend aan onregelmatige en onvoorspelbare patronen in de levensloop. De
levensloop en kenmerkt zich door grote interindividuele verschillen.
- Webmodel: dit model heet ook wel het ontwikkelingsweb. Lijkt op een verdere
uitwerking van het levensloopmodel. Het is een niet-lineair dynamisch systeem.
Er kunnen nieuwe verbindingen ontstaan en oude kunnen verloren gaan. Elk
individu ontwikkelt zich op zijn eigen manier.
Theorieën zijn gebaseerd op één of meerdere modellen.
, Ontwikkeling op verschillende niveaus
De ontwikkeling van de mens vindt plaats op de onderstaande niveaus:
- Microgenetisch niveau ( Verloopt zeer snel en onbewust): Ontwikkeling op
celniveau, het niveau van de hersenen en de organen.
- Ontogenetisch niveau (verloopt verhoudingsgewijs met antropogenetisch- en
fylogenetisch niveau snel, maar neemt voor je gevoel veel tijd in beslag
(levenslang)): Individuele ontwikkeling gedurende de levensloop.
- Sociogenetisch niveau: Ontwikkeling van menselijke gemeenschappen en
culturen.
- Antropogenetisch niveau (Verloopt redelijk onopgemerkt en traag): Ontwikkeling
van het menselijk soort.
- Fylogenetisch niveau (verloopt onopgemerkt en zeer traag): Ontwikkeling van de
biologische soort.
Levensloopbenadering
De levensloopbenadering kent de volgende belangrijke uitgangspunten:
Ontwikkeling vindt gedurende het hele leven plaats, van bevruchting tot de dood.
Menselijke ontwikkeling omvat ontplooiing van een groot aantal functies die
onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Je ziet veranderingen op fysiologisch,
cognitief, sociaal en psychologisch terrein.
Bij individuen kun je zowel stabiliteit als verandering constateren gedurende de
levensloop.
Menselijke ontwikkeling kent winsten en verliezen gedurende het hele leven.
Het gedrag van het individu moet worden beschouwd vanuit de context.
Persoonlijke relaties en settings waarbinnen het individu zich bevindt spelen een
rol bij het tot stand komen van zijn gedrag.
Ontwikkeling is het resultaat van interacterende biologiosche, psychologische en
sociale factoren.
Er bestaan interindividuele verschillen in de ontwikkelingsgerelateerde
veranderingen.
Ontwikkeling heeft een open einde.
Ontwikkeling is levenslang, multidimensioneel, multidirectioneel en multigedetermineerd.
Drie soorten invloeden
Er worden hieronder drie soorten invloeden benoemd als determinanten van de levensloop:
• Normatieve leeftijdsgebonden invloeden: Biologische- en omgevingsinvloeden die
leeftijdsgebonden zijn, zoals de eerste menstruatie. Ze komen ongeveer gelijktijdig
voor bij een aantal individuen in dezelfde (sub)cultuur of leeftijdsgroep.
• Normatief historisch gebonden invloeden: Biologische- en omgevingsdeterminanten
die gekoppeld zijn aan de maatschappelijke situatie in de historische tijd. De meeste
mensen van een bepaalde generatie krijgen er mee te maken, zoals oorlogen of
epidemieën.
Wanneer de invloeden een verschillende uitwerking hebben op de verschillende
leeftijdsgroepen, spreken we van cohorteffecten.
• Niet-normatieve invloeden: Biologische- en omgevingsdeterminanten die niet typisch
zijn voor een bepaald historisch tijdsvak en een bepaalde leeftijdsgroep. De
determinanten zijn erg gebonden aan het individu zelf, zoals overlijden, scheiding.
De drie soorten invloeden leiden ieder afzonderlijk en in interactie met elkaar en met het
individu tot de constructie van de strikt persoonlijke levensloop van een individu. Hoe
, deze invloeden uitwerken op het individu is o.a. afhankelijk van het tijdstip waarop deze
zich doen gelden.
Tijd en leeftijd
Chronologische leeftijd, ook wel de kalenderleeftijd, is de tijdsafstand tussen de geboorte
en het heden. Ondanks dat deze leeftijd vaak wordt gebruikt als kernvariabele in
onderzoeken, is deze echter niet de oorzaak van veranderingen. Wel bestaat er vaak een
samenhang of correlatie.
Biologische leeftijd heeft vooral te maken met fysieke kenmerken. Tussen verschillende
culturen of personen worden er verschillen aangetroffen (interindividuele verschillen) maar
zo ook binnen een individu zelf (intraindividuele verschilen).
Biologische timing is de gemiddelde kalenderleeftijd waarop een biologische ontwikkeling
zich voordoet. Deze biologische timing kan veranderen door voedingsgewoonten en
klimaatveranderingen.
Psychologische leeftijd is de ervaringstijd/belevingstijd (verleden, heden, toekomst).
Midlifecrisis is een fundamentele wisseling in tijdsperspectief doordat het besef ontstaan
dat je ‘al op de helft van je leven’ bent.
De psychologische leeftijd wordt beïnvloed door de chronologische, biologische en sociale
leeftijd. In de kinderjaren en hoge ouderdom zullen de biologische, psychologische en
sociale leeftijd veelal synchroon lopen. Bij jongvolwassenen, volwassenen en ouderen zijn
er soms grote verschillen.
De sociale leeftijd bevat de leeftijdsgebonden verwachtingen, age norms, die jij als individu
en anderen hebben over het gedrag. De leeftijdsnormen zorgen ervoor dat mensen kunnen
aangeven wanneer zij bepaalde gebeurtenissen mogen verwachten bij zichzelf of bij
anderen, zoals pensionering of het krijgen van kinderen.
Bij het reminiscentie-effect neemt het aantal herinneringen bij mensen van zestig jaar en
ouder sneller af wanneer de gebeurtenissen verder terug in de tijd liggen. Er is
daarentegen sprake van een opeenhoping van herinneringen van rond het 15de tot 25ste
levensjaar.
Het tempo van de fysiologische klokken vertraagt met het ouder worden. Er zijn snelle,
zoals de hersenactiviteit, en lange cycli van fysiologische responsen. Veel cycli volgen min
of meer een 24-uurs ritme. Zij worden circadiaanse ritmen genoemd.
Stadia in de levensloop
- Jongvolwassenheid; de jongvolwassene (20-40 jaar)
- Volwassenheid; de volwassene (40-60 jaar)
- Late volwassenheid; de jonge oudere (60-80 jaar), de oudere oudere (80-100
jaar) en de eeuwelingen/centedanten (> 100 jaar)
Ontwikkelingslijnen
De fysiologische ( lichamelijke ) ontwikkeling zijn kenmerken als gewicht, lengte,
veranderingen in het functioneren, lichamelijke gezondheid.
De cognitieve ontwikkeling richt zich op de mentale processen, zoals het geheugen,
probleemoplossend gedrag en herinneringen ophalen.