De uitgewerkte lijst van examenvragen voor het vak communicatiewetenschappen II (het vroegere encyclopedie van de communicatiewetenschappen). Ik behaalde hiermee een 16/20.
Examenvragen encyclopedie van de communicatiewetenschappen
1. Welke causaliteitsbeginselen bepalen het sociaal-wetenschappelijke studieveld. Illustreer
ze ook, en geef kritiek
Deze causaliteitsbeginselen passen binnen het pleidooi voor de heuristiek van de complexiteit. De
heuristiek van de complexiteit is op methodische en systematische manier dingen op het spoor
komen. Daarbinnen zijn er drie causaliteitsbeginselen (= de relatie tussen een event (oorzaak) en het
gevolg van het mediaproduct).
A) Lineaire causaliteitsbeginsel
S/R Hiermee streeft men naar exactheid. ‘Dit fenomeen heeft dat als gevolg, PUNT’ ‘Stimulus respons
denken en heel lineair.’ Bijvoorbeeld: jeugd kijkt geen TV meer want ze zitten te veel op het internet.’
A heeft 1 gevolg en dat is B. Daarnaast gaan we zender – boodschap – medium – publiek allemaal
onafhankelijk van elkaar bekijken binnen een vacuüm los v elke context. (= verhouding heel
simplistisch duiden: onderbouw bepaald bovenbouw). Daardoor is het ontoereikend. Het is te
simplistisch. Er is een context nodig. Men moet contextualiseren.
Kritiek: Dit soort causaliteit biedt weinig nuancering en is wel heel lineair en héél eng, er wordt geen
brede kijk op het probleem gehouden.
B) Expressief causaliteitsbeginsel
Probeert verschijnselen altijd terug te brengen naar een economische motivatie. Binnen economische
context plaatsen dus alles verklaren via winst en geld. Men contextualiseert, maar doet dat enkel aan
de hand van economie. Het economische ligt aan de basis van alles. Vb: er is een kloof bij de
vrijetijdsbesteding tussen enerzijds werklozen, huisvrouwen, gepensioneerden en mensen van lage
sociale klasse en anderzijds mensen van hogere sociale klasse met geld. Dat komt volgens sommigen
omdat bepaalde vrijetijdsbestedingen voor de 1e groep te duur zijn.
Kritiek: Dit is economisch reductionisme en is eng van visie. Is er dan geen andere motivatie dan enkel
het economische? Het werkt ook niet altijd brug tussen sociale klassen in cultuur consumptie
verkleinen door economische brug te verkleinen. WERKT NIET, want er zijn nog andere factoren zoals
zijn die mensen van lagere sociale klasse wel geïnteresseerd in hoge cultuur?
C) Structureel causaliteitsbeginsel
Dit is het doel, de wetenschap is bij lineaire causaliteit begonnen, en structureel is het doel. De sociale
werkelijkheid is een complex gegeven. Hier probeert men op allerhande te contextualiseren, d.w.z.
zowel sociaal, economisch, politiek als cultureel. Een effect of gevolg heeft verschillende oorzaken en
verklaringen. (Heuristiek van de complexiteit) Vb. Mensen die niet participeren aan culturele
activiteiten doen dat onder anderen omwille van de prijs, maar ook openingsuren kunnen een
probleem zijn, gebrek aan initiatief, …
Kritiek: Deze vorm van causaliteit wordt hevig beïnvloedt door het mens en maatschappijbeeld van de
onderzoeker. Hoever en welke richtingen wordt uitgegaan om een gevolg te beschrijven hangt af van
de onderzoeker, tevens de grondigheid ervan.
1
,1.1 Waarom is structureel dialectisch causaliteit beste begrip, wat corrigeert het op vorige
benaderingen?
Volgens Morin is het een verschuiving van het paradigma van de vereenvoudiging naar de heuristiek
van de complexiteit. Het is ook een einde van het dichotomisch denken (markt vs staat, descriptief vs
prescriptief, …) Het is tevens mutidimensioneel en transdisciplinair, het blijft niet alleen bij de
communicatiewetenschappen om een gevolg te verklaren, maar het kijkt over de muren heen naar
andere wetenschappen om een duidelijker beeld te schetsen, deze wetenschappen kunnen de
sociologie, psychologie, biologie enz. zijn. Het zoekt ook naar de betekenis van concepten in het begin
van de discours (concepts de départ de betekenis van concepten zijn veranderlijk in tijd en moeilijk af
te bakenen bv. wat is cultuur, wat is web2.0, wat is een surfer, wat is een zware gebruiker) Dit zorgt
ervoor dat er zuiver beeld wordt geschetst in het begin van het discours en niet op het einde
(concepts-terminus). Dit soort van causaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat er ook meteen autokritiek
mogelijk is. De wetenschapper wordt uitgedacht om verder te denken over zijn problematiek, niet
alleen in de positieve zin, maar ook hoe zijn werk kan verbeterd worden.
2. Bepaalde onderzoeksvragen zijn nooit aan de orde? Waarom niet? Geef voorbeelden van
onderzoeksvragen die uw inziens niet zo snel aan de orde zullen zijn.
Het is vaak moeilijk uit te maken of een bepaald onderzoek wel wetenschappelijk of maatschappelijk
relevant is. De onderlinge relatie tussen beide is ook belangrijk, iets kan wel wetenschappelijk relevant
zijn, maar totaal niet maatschappelijk relevant wat voor een spanningsveld zorgt. Er zijn 3 factoren die
invloed hebben op onderzoeksvragen.
A) Mens- en maatschappijbeeld / paradigma (richtinggevende wereldbeschouwing):
PARADIGMA
‘De manier waarop je naar iets kijkt. Wat is je visie? Welke school volg je? Welke methode gebruik je?’
DEF Kuhn: ‘soort disciplinaire matrix (grenzen, akkoorden, termen,…) die door de leden van de
wetenschappelijke gemeenschap voor een bepaalde tijd aanvaard wordt als richtinggevend voor hun
wetenschappelijk onderzoek, dit is, het wetenschappelijk puzzle solving. Het is een richtinggevende
wereldbeschouwing.’
MENS- EN MAATSCHAPPIJBEELD
1. Structureel/grand narratives/metanarratives: Dit zijn dingen die altijd al op de onderzoeksagenda
stonden of toch al voor langere tijd. Zoals: modernisatieparadigma, vooruitgangsideaal,
informatiesamenleving, internetgeneratie, dramademocratie. Deze strekking heeft 3 thema’s: media
en sociale cohesie (internet = bridging or bonding?, VRT met fata morgana goed voor ‘gemeenschap’)
media en verandering (is media sturend voor verandering of is ze eraan verbonden) media en macht
(waarom zoveel aandacht voor het proces Ronald Jannsens?)
2. Conjunctureel/evenementieel: Dit zijn meestal eenmalige evenementiële gebeurtenissen, meestal
zijn ze ook traumatisch, maar allen zijn ze op korte termijn ontwikkeld. Voorbeelden: verkiezingen, war
against terrorism, Youtube and the columbine killings, Obama, De Wever, …
B) Financiële bepalingen
Welke geldstromen zijn er, waar komen ze vandaan (overheid, privé, persoon). Wie heeft er voor
betaald en wat verwachten zij daarvoor? Onderzoek kost geld! Oppassen voor een te simplistische
redenering.
2
,C) Onder invloed van een machtsstrijd met andere wetenschappen
A clash of doctrines is not a disaster, it is an opportunity (Whitehead). Andere wetenschappen hebben
vaak op de kap van de communicatiewetenschappen gezeten en zo heeft de
communicatiewetenschappen het dus moeilijk gehad om geloofwaardigheid te winnen. Anderzijds
houden bepaalde wetenschappen zich bezig met afgelijnde zaken. Bijvoorbeeld als je jezelf tot de
cultural studies rekent dan focus je meer op micropolitics of power en als je dan weer tot de PE hoort
dan gaat dat macropolitics of power zijn.
Voorbeelden van onderzoeksvragen die niet zo snel aan de orde zullen zijn
Tabakindustrie zal niet snel onderzoeksvragen financieren/steunen waarbij rookgedrag in
vraag wordt gesteld. Quick zal niet snel een onderzoek steunen dat alle vetmakende stoffen en
de gevolgen daarvan blootlegt bij de mensen financieren.
Sony zal niet snel onderzoek steunen dat negatieve/epileptische gevolgen van playstation bij
kinderen blootlegt.
3. Wat is een paradigma? Op welke manier fungeren paradigma’s binnen de sociale
wetenschappen? Waarin onderscheidt zich deze manier van de manier waarop pardigma’s
binnen de exacte wetenschappen fungeren?
PARADIGMA: ‘De manier waarop je naar iets kijkt. Wat is je visie? Welke school volg je? Welke
methode gebruik je?’ DEF Kuhn: ‘soort disciplinaire matrix (grenzen, akkoorden, termen,…) die door de
leden van de wetenschappelijke gemeenschap voor een bepaalde tijd aanvaard wordt als
richtinggevend voor hun wetenschappelijk onderzoek, dit is, het wetenschappelijk puzzle solving. Het
is een richtinggevende wereldbeschouwing.’
Ze werken binnen de sociale wetenschappen door voor non-lineaire ontwikkelingen te zorgen. Met
andere woorden helpen ze bij het creeëren van een structureel causaliteitsbeginsel. In de sociale
wetenschappen bestaat er niet iets zoals een lineaire verhouding, er zijn meerdere verklaringen voor
een probleem. Daarom zorgt de institutionalisering van de sociale wetenschappen met paradigma’s
voor scholen die gevolgd worden om je richtinggevende wereldbeschouwing vorm te geven. De sociale
wetenschappen pogen om objectieve kennis over de werkelijkheid te brengen op basis van empirische
vaststellingen. Binnen de excacte wetenschappen wordt een paradigma gehanteerd totdat het
tegendeel is bewezen. Dan is het oude paradigma niet meer incommensurabel met het nieuwe en
vindt er zich een paradigma schift plaats. De copernikaanse paradigma shift is hier een voorbeeld van.
Voorbeelden van paradigma’s: Mass society paradigma, limited effects paradigma, cultuur kritische
paradigm, gemodereerde effect paradima.
3
, 3.1 Geef de 4 visies op de relatie media, macht en maatschappij. Illustreer aan de hand van voorbeelden
1. Mass Society Theory Paradigm (19de eeuw)
De elite had toen schrik voor de massamens, ze waren bang dat de massa de door hen opgelegde
orde zou verstoren. Dit paradigma ging uit van een S/R redenering en was zeer theoretiserend en
speculerend over de media. De media krijgt een grote macht toegekend.
Lazarsfeld was een voorloper en vond dat er ipv theoretisch, empirisch moet gaan onderzoeken. In
de jaren ’30 ’40 had je binnen dit paradigma links de Frankfurthers die schrik hebben voor de
massacultuur en cultuurindustrie. en rechts Ortega Y Gasset & Leavis die zich verzetten tegen de
massamens.
2. Limited Effects Paradigma
Lazardsfeld en Berelson zeggen dat er niet gespeculeerd mag worden maar dat alles empirisch
geverifieerd moet worden (two step flow, multistepflow, belang opinion leaders en peers). Macht moet
onderzocht worden, de macht van de media gaat niet rechtstreeks. Mediamacht wordt gerelativeerd.
3. Cultureel Kritische Paradigma (’60 oiv British Cultural Studies)
De media brengen hegemonische boodschappen over. Op lange termijn blijkt er wel veel macht te zijn
van de media. Althusser introduceert hier het ideale staatsapparaat als reactie op Marx’ repressieve
staatsapparaat.
4. Moderate effects paradigm
Deze houdt rekening met het publiek. Het publiek is actief en decodeert en daardoor kan de
boodschap anders opgevat worden. Het publiek is hier geen passieve massa. Het engagement van het
publiek ondermijnt en relativeert de macht van de media.
3.2 Wat is de heuristiek van de complexitiet volgens Edgar Morin; noem de vier componenten ervan?
De communicatiewetenschappen vindt ook zijn sterkte in de heuristiek van de complexiteit en de
zelfkritiek waar de onderzoeker zich aan onderwerpt. Heuristiek verwijst naar de leer van het vinden,
het leren om op een systematische manier kennis te vergaren. De complexiteit wijst op de sociale
fenomenen (bijvoorbeeld mediaboodschappen of media-effecten) die de sociale wetenschappen
bestudeert in een context. Binnen de heuristiek van de complexiteit passen 4 concepten ontwikkeld
door Edgar Morins.
Het eerste is het complex causaliteitsbeginsel. Hier draait het om dingen proberen te begrijpen en te
verklaren op verschillende manieren vanuit verschillende visies. Binnen het complex
causaliteitsbeginsel zijn er 3 beginsels: het lineair causaliteitsbeginsel, het expressief
causaliteitsbeginsel en het structureel-dialectisch causaliteitsbeginsel.
Het tweede concept binnen de heuristiek van de complexiteit is het einde van het dichotomisch
denken. Er wordt binnen de sociale wetenschappen nog te veel gedacht in tegengestelden. Zo wordt
het descriptieve vaak tegenover het prescriptieve geplaatst. Het is fout om die twee tegenover elkaar
te zetten. In de sociale wetenschappen wordt heel veel gedrag beschreven waarna er eventueel
dingen voorgeschreven worden zodat dingen kunnen veranderen. Maar je kan niets voorschrijven van
bijvoorbeeld beleidsvoorstellen als je niet eerst gedrag beschreven hebt. Ze gaan hand in hand met
elkaar in plaats van dat ze tegenover elkaar staan. Ook Europa en Amerika worden nogal vaak
tegenover elkaar gesteld als het gaat over de filmbusiness. Maar die dichotomie doet gen eer aan de
gelaagdheid van de verschillende gebieden. Het Europese filmmodel is sterk afhankelijk van subsidies
terwijl over het algemeen gedacht wordt dat het Amerikaanse model uitgaat van het liberale vrije
markt principe zonder overheidssteun. Maar wanneer je de Amerikaanse filmmarkt beter gaat
bestuderen, komt naar voren dat er ook wel degelijk sterk gesubsidieerd wordt binnen de Amerikaanse
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ambermagnus. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.