VERDIEPING AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT
WEEK 1
LITERATUUR
Asser/Sieburgh 6-IV
Hoofdstuk 1. Het karakter van de aanspraak op vergoeding van schade, toegebracht
door een onrechtmatige daad
3. Ontstaan onderscheid strafbaarheid en civielrechtelijke aansprakelijkheid
In het oude en Romeinse recht bestond geen algemene regeling van de rechtsgevolgen van
onrechtmatig handelen. Toen kon je alleen aansprakelijk zijn voor specifiek omschreven
delicten, die allemaal hun eigen sanctie hadden. De aansprakelijkheid jegens de benadeelde
had vaak een gemengd karakter en vertoonde zowel straf- als
schadevergoedingselementen.
Het verschil zoals wij dat nu maken tussen strafbaarheid en civielrechtelijke
aansprakelijkheid heeft niet altijd bestaan. Langzamerhand is het inzicht gegroeid dat
onderscheid gemaakt moet worden tussen straf en schadevergoeding. In primitieve
samenlevingen werd onrecht vergolden door persoonlijke wraakneming van degene aan wie
het onrecht was aangedaan, maar de ontwikkeling van de georganiseerde gemeenschap
bracht hierin veranderen. Genoegdoening voor onrechtmatig handelen werd op een andere
wijze verschaft, door straffen, boeten (soms verschuldigd aan de overheid, soms aan de
benadeelde, soms aan beiden), schadevergoeding, vernietiging en verbeurdverklaring. Het
oude recht kende niet alleen aansprakelijkheid voor eigen onrechtmatige handelingen, maar
ook voor die van familieleden en ondergeschikten en ook voor schade toegebracht door
dieren en levenloze voorwerpen. Met de komst van het Romeinse recht, werd dit oude recht
langzamerhand verdrongen. Het Romeinse recht maakte een onderscheid tussen crimina
publica, misdrijven die de belangen van de gemeenschap benadelen en van overheidswege
werden gestraft, en delicta privata, gericht tegen persoon of vermogen van een
privépersoon. Het delictum privatum deed een obligatio ex delicto ontstaan en gaf aan de
benadeelde een civielrechtelijke actie. Deze hadden in het algemeen een strafrechtelijk
karakter.
Het Romeinse recht kende een algemene bepaling ter regeling van de rechtsgevolgen van
onrechtmatig handelen. Een actie werd alleen toegekend met betrekking tot die delicten die
specifiek waren omschreven. Daarnaast kende het Romeinse recht quasidelicten die, zonder
tot de afgeperkte groep van delicten te behoren die een echte obligatio in het leven riepen,
soortgelijke vorderingen deden ontstaan. Dit onderscheid heeft hedendaags geen betekenis
meer; zowel de délits (onrechtmatige daad opzettelijk gepleegd) als de quasi-délits
(onrechtmatige daad niet opzettelijk gepleegd) zijn onrechtmatige daden.
Het verschil tussen straf en schadevergoeding is door Hugo de Groot omschreven als: “Uit
een misdaad kunnen twee verbintenissen ontstaan: de ene tot straf: de ander tot teruggeven
van de oneffenheid”. Het woord misdaad wordt hier gebruikt in de betekenis van
onrechtmatige daad: “Misdaad is een doen of laten, zijnde uit zichzelf, of door enige wet
ongeoorloofd”. Toch heeft de opvatting, dat de genoegdoening van hem aan wie onrecht is
aangedaan als een bestraffing van de dader moet worden beschouwd, lang voortgeleefd.
6. Verhouding strafbaar feit en onrechtmatige daad
Het strafbare feit en de onrechtmatige daad staan met elkaar in zeker verband. Tussen het
strafrechtelijke en het civielrechtelijke delict en tussen de strafrechtelijke en civielrechtelijke
aansprakelijkheid bestaan echter belangrijke verschillen. Verschillen zijn:
⁃ Het strafrecht is erop gericht in het algemeen belang/staatsbelang de rechtsorde te
handhaven en de rechtsgemeenschap te beschermen. De rechtsverhouding is tussen
de overheid als vertegenwoordigster van het algemeen belang en de individuele
, burger. De onrechtmatige daad is onderdeel van het burgerlijk recht en is erop gericht
een evenwicht te vinden tussen de handelingsvrijheid van de individuele burger en de
bescherming van de belangen van zijn medeburgers. Bij een verstoring van dit
evenwicht, moet de rechtsverhouding tussen onderlinge burgers worden hersteld.
⁃ De wettelijke regelingen berusten op andere grondslagen. Zowel pleger van een OD
als de overtreder van de strafwet handelt in strijd met een verbod of gebod. In
zoverre kunnen de OD en het strafbare feit samenvallen, maar het terrein van de OD
is veel uitgestrekter. Het binnen het strafrecht geldende legaliteitsbeginsel brengt
mee dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgaande wettelijke
strafbepaling. Hierdoor is het aantal strafbare feiten in aantal beperkt. OD’s hoeven
niet-limitatief in de wet te worden vastgelegd, waardoor het in een oneindig aantal
variaties voorkomt. In één algemeen artikel bepaalt de Nederlandse wet welke
rechtsgevolgen civielrechtelijk zijn verbonden aan het begaan van een OD.
Ook voor wat betreft de sanctie die is gesteld op het plegen van een strafbaar feit
respectievelijk het begaan van een OD bestaan verschillen, zowel in karakter als in wettelijke
regeling:
⁃ Strafrecht is gericht op straffen van de dader, terwijl de OD beoogt het na
normschending verstoorde evenwicht tussen dader en benadeelde te herstellen door
schadeloosstelling van de benadeelde. De aansprakelijkheid treedt daardoor niet
gelijktijdig in; de pleger van een strafbaar feit is in beginsel altijd strafbaar, terwijl de
burgerlijke aansprakelijkheid van de pleger van een OD in het algemeen alleen
bestaat wanneer een ander daardoor schade heeft geleden.
⁃ Een straf kan alleen worden opgelegd door een vonnis van de rechter, terwijl de OD
het recht op en de verplichting tot schadevergoeding onmiddellijk doet ontstaan.
⁃ Ten aanzien van elk strafbaar feit bepaalt de wet de wijze waarop dit kan worden
bestraft, terwijl de wet bij de OD in één algemeen artikel bepaalt dat de dader
verplicht is de toegebrachte schade te vergoeden.
⁃ Binnen de door de wet voor ieder strafbaar feit afzonderlijk gestelde grenzen is de
rechter vrij in het bepalen van de soort en mate van straf, terwijl de grootte van de
schadevergoeding in het algemeen uitsluitend afhankelijk is van de omvang van de
schade. De rechter mag niet naar eigen inzicht een hogere of lagere vergoeding
toekennen.
⁃ Het verschil in karakter van beide sancties brengt mee dat de strafrechtelijke
aansprakelijkheid strikt persoonlijk is en vervalt door dood van de dader, terwijl de
verplichting tot vergoeding van de schade van de pleger van een OD onder algemene
titel overgaat op diens erfgenamen.
⁃ Een straf wordt opgelegd nadat door het OM een strafvervolging is ingesteld, terwijl
het initiatief tot het in rechte geldend maken van de aanspraak op schadevergoeding
uitgaat van de benadeelde persoon.
Het principiële onderscheid tussen strafrechtelijke verantwoordelijkheid en civielrechtelijke
aansprakelijkheid is een belangrijk onderscheid, waarvan niet lichtzinnig afscheid genomen
moet worden. De schadevergoedingsverplichting die berust op een buitencontractuele
aansprakelijkheid is primair erop gericht de benadeelde te herstellen in de toestand waarin
hij zonder de normschending zou hebben verkeerd. Een bijkomende werking van deze
schadevergoedingsverplichting is dat zij bijdraagt aan preventie, omdat het potentiële
schenders kan ontmoedigen om een norm te schenden. Een stevigere preventieve werking
door een privaatrechtelijke boete toe te voegen aan de schadevergoedingsverplichting is
echter een stap te ver. Dit zou in strijd komen met verschillende uitgangspunten van ons
strafrecht en burgerlijk recht. De benadeelde is degene die zijn medeburger vervolgt,
waardoor hij niet onafhankelijk is, maar juist belanghebbende. De vervolging vindt plaats op
grond van een onvoldoende geconcretiseerde norm (onrechtmatigheid) en is daardoor in
strijd met het legaliteitsbeginsel. De vergoeding van meer dan de geleden schade
, (privaatrechtelijke boete erbij) leidt tot een verrijking aan de zijde van de benadeelde,
hetgeen willekeurig en ongerechtvaardigd is.
9. Verhouding onrechtmatige daad en toerekenbare tekortkoming
Tussen een OD en een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis
bestaat een subtiel onderscheid. Een tekortkoming kan bijvoorbeeld, anders dan een OD,
gelegen zijn in het niet kunnen instaan voor genomen risico’s. De rechtsgevolgen van een
tekortkoming zijn afzonderlijk door de wet geregeld.
Tussen beide vormen van aansprakelijkheid bestaat een subtiel onderscheid. Voor zover de
tekortkoming betrekking heeft op gedragingen die van de schuldenaar verlangd kunnen
worden en daarmee de schending van een rechtsplicht inhoudt, is zij een species van het
genus OD. Daarnaast kan een tekortkoming bestaan in het niet nakomen van een
verbintenis die niet een rechtsplicht inhoudt (bijv. als de schuldenaar niet instaat voor een
door hem gegarandeerde toestand).
Art. 6:162 en 6:75 BW; samenloop
De aansprakelijkheid wegens niet-nakoming van een op de schuldenaar rustende verbintenis
is afzonderlijk in de wet geregeld. De strekking van art. 6:74 BW brengt mee dat in geval van
schending van contractuele verplichtingen (wanprestatie en overmacht) niet de bepalingen
van art. 6:162 BW e.v. van toepassing zijn, maar uitsluitend de regelingen neergelegd in art.
6:74 BW e.v. Alleen in uitzonderingsgevallen wordt een handeling die wanprestatie oplevert,
tevens als een OD beschouwd. Deze samenloop doet zich voor wanneer onafhankelijk van
een toerekenbare tekortkoming sprake is van een OD, terwijl die OD wel verband houdt met
de contractuele verhouding (bijv. beschadiging van en zaak die de schuldenaar uit hoofde
van de overeenkomst onder zich heeft, of schending door een werkgever van een jegens de
werknemer in acht te nemen veiligheidsverplichting). De strekking van de voor de
contractuele verhouding geldende (contractuele of wettelijke) regeling meebrengen dat zij de
inhoud van de daarmee samenlopende buitencontractuele regel beïnvloedt. Het belang van
de vraag of een vordering naast wanprestatie ook op OD kan worden gebaseerd is in het
huidige recht afgenomen, omdat art. 6:95 BW e.v. het belangrijkste gevolg van de
normschending, namelijk de verbintenis tot schadevergoeding, op uniforme wijze regelt, zij
het dat dit goeddeels gebeurt door middel van open normen die ruimte laten voor
differentiatie naargelang van onder meer de aansprakelijkheidsgrond.
De vraag van samenloop tussen wanprestatie en OD rijst niet alleen naar aanleiding van
gedragingen van de schuldenaar, maar ook indien de tekortkoming wordt veroorzaakt door
het falen van een persoon van wie of zaak waarvan de schuldenaar zich bedient. Het is ook
mogelijk dat alleen art. 6:170 BW van toepassing is, namelijk als de gedraging van de
ondergeschikte niet gezegd kan worden te zijn verricht bij de uitvoering van de verbintenis,
maar wel onder art. 6:170 BW valt (bijv. bij onderhoudswerkzaamheden aan een huis een
ondergeschikte van de aannemer diefstal pleegt).
Wat zaken betreft: de buitencontractuele aansprakelijkheid is met name door art. 6:173 BW
zodanig verruimd ten opzichte van het oude recht, dat dit onder omstandigheden tot een
verdergaande aansprakelijkheid dan art. 6:77 BW zal kunnen leiden. Wel zal men de regel
inzake contractuele aansprakelijkheid moeten laten prevaleren, omdat zij anders geheel door
afdeling 6.3.2 zou worden doorkruist.
Voor bedingen tot beperking van aansprakelijkheid stelt de rechtspraak zich doorgaans op
het standpunt dat zij zowel op de contractuele als op de buitencontractuele aansprakelijkheid
van de debiteur betrekking hebben. Volgens de auteur wordt dit te snel aangenomen, en
mag van de schuldenaar (meestal gebruiker van algemene voorwaarden) verwacht worden