Rechtsregel korte casusomschrijving van alle relevante in de voorgeschreven literatuur genoemde jurisprudentie, waaraan tevens wordt gerefereerd in het document schema's en stappenplannen.
Sociale zekerheid
Maastricht University – Master Arbeid en Gezondheid
Blokperiode 2
Jurisprudentieoverzicht
Week 1 – Trends en ontwikkelingen in de sociale zekerheid
ECLI:NL:HR:1997:ZC495 – Groen Schoevers
Artikel 7:610 BW
Wanneer sprake van een arbeidsovereenkomst?
Voor het antwoord op de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610
van het Burgerlijk Wetboek bestaat, moet dit beoordeeld worden aan de hand van de feiten en
omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of partijen totstandkoming van een
arbeidsovereenkomst hebben beoogd, alsmede de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst
uitvoering hebben gegeven. Daarnaast dient er tussen partijen een gezagsverhouding te bestaan, dat ligt
besloten in de zinsnede ‘in dienst van de andere partij’ in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Tot
slot dient er rekening te worden gehouden met de maatschappelijke en economische positie van partijen.
Niet één kenmerk is beslissend, de rechtsgevolgen moeten in hun onderling verband worden bezien.
Ook als blijkt dat partijen hebben bedoeld geen arbeidsovereenkomst te hebben gesloten, doch blijkt dat
de overeenkomst die zij de facto zijn aangegaan, alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst bezit,
dan zal hun overeenkomst, in weerwil van hun bedoeling (waaraan dan in ieder geval geen
doorslaggevende betekenis toekomt) als arbeidsovereenkomst moeten worden gekwalificeerd.
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785 – Re-integratietraject geen verzekerde dienstbetrekking WW
Artikel 7:610 BW
Geen privaatrechtelijke dienstbetrekking, dus geen uitkering ingevolge de WW
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de
overeenkomst niet tot feitelijke arbeid van appellante heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat de
door appellante verrichte activiteiten, bestaande uit het volgen van cursussen, het verrichten van
sollicitatieactiviteiten en het brengen van verplichte bezoeken aan Maatwerk, niet als arbeid in de zin
van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen worden aangemerkt. Dat appellante zich
beschikbaar heeft gehouden om productieve arbeid ten behoeve van potentiële inleners van Maatwerk te
verrichten en loon heeft ontvangen, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel geleid. De
overeenkomst tot het verrichten van deze activiteiten kan volgens de rechtbank niet als een
privaatrechtelijke dienstbetrekking gelden. Het feit dat appellante - abusievelijk - eerder uitkeringen
ingevolge de WW en Ziektewet (ZW) heeft ontvangen, doet hier volgens de rechtbank niet aan af.
Appellante kan dan ook geen recht op een uitkering volgens de WW doen gelden.
1
, Sociale zekerheid - jurisprudentieoverzicht
ECLI:NL:HR:2011:BP3887 – Deelnemer Gouden Kooi
Artikel 7:610 BW
Sprake van een arbeidsovereenkomst tussen deelnemer en televisiezender? Ja, dus recht op WW
Bij de vraag of iemand recht heeft op een WW-uitkering, moet onder meer worden onderzocht of
iemand ‘in een privaatrechtelijke dienstbetrekking’ heeft gestaan. Hiervoor zijn de criteria voor het
aannemen van een arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 BW van belang: een verplichting tot het
persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en loon. Hierbij moet ook gekeken worden
naar alle omstandigheden van het geval, dus ook naar de uitvoering en niet alleen naar wat partijen
hebben bedoeld of gewenst. In dit geval was sprake van een arbeidsovereenkomst nu Talpa de
deelnemer instructies geeft, er sprake was van arbeid en de deelnemer betaald kreeg voor deelname. De
WW-uitkering mocht dan ook niet worden geweigerd.
ECLI:NL:CRVB:1999:AA3579 – Invoegen losbladige juridische uitgaven
Artikel 7:610 BW
Geen gezag betekent geen sprake van een arbeidsovereenkomst
In het onderhavige geval is sprake van werkzaamheden welke gelet op de feitelijke gang van zaken bij
appellant losgemaakt waren uit appellants arbeidsorganisatie. Immers, C. kon de werkzaamheden
uitvoeren wanneer hem dat uitkwam en verscheen hij ten burele van appellant dan beperkte zijn
aanwezigheid zich in de arbeidsorganisatie van appellant tot het ophalen van de supplementen bij de
administratie en de losbladige edities van gangen en kamers. Het eigenlijke invoegwerk vond in de
kelder plaats. Hierbij is niet gebleken dat C. enige aanwijzing van appellant ontving omtrent de wijze
van invoegen dan wel dat hem gezegd werd welke werken bij voorrang dienden te worden ingevoegd.
De Raad heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van appellants gemachtigde
ter zitting dat ook de chef administratie zich niet met dit werk bemoeide. Onder zodanige
omstandigheden, die afwijken van de werkomstandigheden van de reguliere werknemers van appellant,
is naar 's Raads oordeel een gezagsverhouding niet aanstonds aannemelijk en zal het bestaan daarvan op
grond van nadere bijzonderheden en concludente bewijsvoering te dien aanzien aannemelijk moeten
worden gemaakt. Hierin nu acht de Raad gedaagde niet geslaagd.
De vanwege gedaagde benadrukte en ook door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheid dat
het invoegen van losbladige juridische edities van wezenlijk belang is voor de bedrijfsvoering van
appellant, acht de Raad nu het invoegen niet aan enig toezicht was onderworpen, een onvoldoende
steekhoudend argument voor het aanwezig achten van een gezagsverhouding.
De Raad concludeerde op basis van feitelijke omstandigheden tot een zelfstandige bedrijfsuitoefening.
Doorslaggevend daarvoor was ten eerste dat de beheerster allerlei investeringen had gedaan. Ten tweede
bepaalde beheerster de prijzen zelf. Bovendien had zij een overeenkomst met een brouwerij, betaalde zij
muziekrechten en was zij in het bezit van de noodzakelijke horecapapieren. Voorts gaf zij de inkomsten
bij de fiscus op als winst uit onderneming. Tot slot stond zij eveneens ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel. Omdat de gezagsverhouding in casu ontbrak, kon geen sprake zijn van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Bepalend voor de vraag of iemand als zelfstandige kan worden aangemerkt is aldus de omstandigheden
waaronder de werkzaamheden worden verricht. Dit dient te worden beoordeeld op basis van de feitelijke
situatie. Het eindoordeel hangt dan ook sterk af van de omstandigheden van het geval.
2
, Sociale zekerheid - jurisprudentieoverzicht
ECLI:NL:CRVB:2006:AV1414 – Verzekeringspositie prostituees
Artikel 7:610 BW
Sprake van een arbeidsovereenkomst bij prostituees?
Een exploitant van een bordeel in Rotterdam verhuurde kamers aan prostituees. De dames bepaalden
zelf hun werkzaamheden en de prijs voor hun diensten, maar moesten wel een vast bedrag aan de
bordeelhouder afstaan bij wijze van huur. Volgens de Raad was in casu sprake van een min of meer
geordende geïntegreerde organisatie tussen appellant en de betrokken prostituees. Er waren namelijk
huisregels opgesteld, een lijst met algemene tariefstellingen alsook een rooster met werktijden. De
inkomsten konden volgens de Raad in dat geval dan ook niet anders worden beschouwd dan als een
directe beloning in contraprestatie voor de verrichte arbeid. Dat de prostituees vrij waren in hun
taakvervullingen en in het bedingen van bijkomende condities, liet volgens de Raad onverlet dat telkens
wanneer zij werden ingeschakeld zij zich onderhevig stelden aan de algemene regulering en wijze van
uitvoering onder toezicht welke voor ieder van betrokkenen gold. Er kon dan ook gesproken worden van
een privaatrechtelijke dienstbetrekking waardoor de bordeelhouder verplicht was premies af te dragen
voor de werknemersverzekeringen.
EHRM 16 september 1996 – Gayusuz v. Oostenrijk
Artikel 11 Participatiewet
Personele werkingssfeer van de Participatiewet
Het zonder meer uitsluiten van personen van het recht op uitkering op grond van hun nationaliteit
verboden discriminatie oplevert en daarom in strijd is met het EVRM. Er dienen gewichtige redenen te
zijn die een dergelijke discriminatie rechtvaardigen. Dat is echter niet snel aan de orde.
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3857 – Primaat IND bij beoordeling rechtmatig verblijf
Artikel 24 lid 2 Verblijfsrichtlijn 2004/38/EG
EU-onderdanen en het recht op voorzieningen
Zolang de IND nog niet besloten heeft dat de EU-onderdaan niet in Nederland mag verblijven, de
gemeente bijstand en opvang moet verstrekken.
Het HvJ EU oordeelde dat een Roemeense moeder die met haar zoontje naar Duitsland was gekomen,
zonder dat zij daar ooit gewerkt had, zich niet op het EU-recht kon beroepen teneinde in Duitsland een
bijstandsuitkering te krijgen.
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper dena15. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.