Taak 3
Probleemstelling
Hoe werkt cognitieve gedragstherapie?
Leerdoelen
Wat is cognitieve gedragstherapie en hoe werkt het?
Lemmens & Roelofs – Cognitieve gedragstherapie
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een gestructureerde vorm van psychotherapie waarin
mensen leren om anders tegen problematische situaties aan te kijken en er anders mee om
te gaan. CGT is effectief gebleken in de behandeling van diverse vormen van
psychopathologie, waaronder depressieve stoornissen, angststoornissen,
persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen en verslavingsproblematiek.
De cognitieve gedragstherapie kent twee belangrijke componenten:
- De cognitieve component – richt zich op de invloed van gedachten (cognities) op gevoel
en gedrag. De kern is de veronderstelling dat zogenoemde disfunctionele cognities
zorgen voor ongewenste gevoelens en ongewenst gedrag. Wie belangrijke
levensgebeurtenissen bijvoorbeeld negatief interpreteert, wordt en blijft gemakkelijker
angstig, somber of geïrriteerd. In cognitieve therapie leren cliënten hoe ze hun
disfunctionele gedachten en overtuigingen kunnen identificeren, evalueren en
veranderen.
- De gedragstherapeutische component – richt zich op het veranderen van gedrag. De
manier waarop iemand zich gedraagt, bepaalt namelijk in grote mate hoe iemand zich
voelt. Wie bijvoorbeeld geneigd is om bepaalde situaties te vermijden vanuit angst, ziet
zijn angst aanvankelijk dalen maar door het vermijden wordt de angst in stand
gehouden. In een gedragstherapeutische behandeling leert de cliënt om met beter en
passend gedrag te reageren.
In de loop der jaren zijn gedragstherapie en cognitieve therapie dusdanig met elkaar
geïntegreerd geraakt dat men tegenwoordig vaak spreekt van cognitieve gedragstherapie.
Cognitieve gedragstherapie bestaat in verschillende soorten en vormen. De behandeling
wordt voornamelijk individueel gegeven, maar bestaat ook voor groepen, koppels en
gezinnen. Verder hebben technologische ontwikkelingen ervoor gezorgd dat de behandeling
niet meer alleen face to face kan worden aangeboden, maar ook digitaal, of in een
mengvorm (blended). Naast de verschillende aanbiedingsvormen bestaan binnen de CGT
verschillende stromingen die inhoudelijk allemaal net iets andere accenten leggen (onder
andere pure cognitieve therapie, derdegeneratie-CGT en schematherapie).
Gedragstherapie
De leertheorie gaat ervan uit dat ongewenst gedrag aangeleerd is. Hierbij wordt
onderscheid gemaakt tussen klassieke en operante conditionering.
Klassieke conditionering – ook wel stimulus-respons/ stimulus-stimulus leren genoemd – wil
zeggen dat verschillende prikkels (gebeurtenissen, omgevingen en situaties) die in eerste
,instantie niets met elkaar te maken hebben op een bepaald moment met elkaar in verband
worden gebracht.
Bij operante conditionering, leert men juist door de gevolgen van gedrag. Gedrag heeft
namelijk altijd bepaalde consequenties die de kans vergroten dat het gedrag in de toekomst
opnieuw zal optreden of juist nagelaten wordt. Een bekrachtiger vergroot de kans dat
dezelfde reactie in de toekomst weer zal optreden. Een bestraffer daarentegen verkleint die
kans.
Gedragstherapeuten gaan ervan uit dat als je gedrag kunt aanleren, je het ook weer kunt
afleren. Zij maken hierbij ook gebruik van klassieke en operante conditioneringsprincipes.
Cognitieve theorie
Ondanks het succes van gedragstherapie, was er ook kritiek op een puur gedragsmatig
alternatief voor de psychoanalyse. De kritiek had onder andere betrekking op het buiten
beschouwing laten van mentale processen zoals gedachten, opvattingen en interpretaties.
De ‘cognitieve revolutie’ ontstond.
Als belangrijkste grondleggers van de cognitieve benadering worden Aaron Beck en Albert
Ellis beschouwd. De kern van Becks theorie is de veronderstelling dat psychisch lijden niet
zozeer ontstaat door de dingen die iemand meemaakt, maar door de manier waarop iemand
over deze dingen denkt. De cognitieve benadering kent vier niveaus van cognities:
1. Op het meest fundamentele niveau bevinden zich de basisschema’s. Dit zijn
fundamentele opvattingen die iemand heeft over zichzelf, over de wereld en over de
toekomst. Van deze opvattingen zijn we ons vaak niet direct bewust (ook wel ‘impliciet’
genoemd). Voorbeelden van basisschema’s zijn: ‘mensen zijn niet te vertrouwen’ of ‘ik
ben minderwaardig’.
2. Een niveau hoger staan zogenoemde conditionele assumpties, veronderstellingen over
oorzaak-gevolgrelaties. Ze manifesteren zich vaak als als-dan-stellingen. Bijvoorbeeld ‘als
ik mijn mening geef, dan zullen andere mensen mij belachelijk vinden’.
3. Op het grensvlak van opvattingen en gedrag staan strategische ideeën, opvattingen die
mensen hebben over hoe ze gevaren het beste het hoofd kunnen bieden en goede
dingen kunnen bereiken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: ‘bij twijfel altijd controleren’ of
‘ruzie vermijden door in te stemmen’. Deze opvattingen worden ook wel leefregels
genoemd.
4. Het vierde – en meest toegankelijke – niveau is het niveau van de automatische
gedachten. Automatische gedachten zijn de gedachten die meer bewust door iemands
hoofd gaan. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: ‘het is verschrikkelijk als er ingebroken
wordt... ik moet de deur controleren’. Er wordt verondersteld dat automatische
gedachten (via de tussenliggende niveaus van cognities) gestuurd worden door de
basisschema’s. Voorbeeld bij depressie: als iemand langsloopt en die zegt geen hoi: ‘hij
mag me niet’
, Beck stelt dat psychopathologie ontstaat en in stand wordt gehouden door problemen in de
informatieverwerking. Meer specifiek stelt hij dat bepaalde basisschema’s hyperactief zijn
geworden en de informatieverwerking zijn gaan domineren. Hierdoor zijn er vertekeningen
in de interpretatie ontstaan. In het geval van depressieve stoornissen wordt bijvoorbeeld
verondersteld dat schema’s gecentreerd rondom verlies zijn gaan overheersen, zodat de
depressieve persoon allerlei gebeurtenissen op een dusdanige manier gaat interpreteren dat
ze steeds weer een nieuw verlies, of een bestendiging van een verlies, gaan betekenen.
Hierdoor wordt de problematiek in stand gehouden.
De hypervalentie van dergelijke schema’s manifesteert zich via de automatische gedachten.
Automatische gedachten zijn dus een product van de onderliggende schema’s.
Het doel van cognitieve therapie is om de hypervalentie van de basisschema’s of de
basisschema’s zelf te veranderen. Dit is niet eenvoudig. De informatieverwerking is bij lang
bestaande schema’s namelijk al dusdanig geautomatiseerd dat men vaak alleen nog maar
aandacht heeft voor informatie die het schema bevestigt, en niet meer stilstaat bij het feit
dat er ook informatie bestaat die niet helemaal strookt met het schema. Dit wordt
confirmation bias genoemd.
In de cognitieve therapie wordt de cliënt ertoe gebracht het eigen denken te onderwerpen
aan een kritisch onderzoek en waar nodig, te vervangen door alternatieve opvattingen die
meer functioneel en helpend zijn en tegelijk een goed begrip geven van de ervaringen waar
iemand mee wordt geconfronteerd. Het idee is dat een objectievere kijk op gevoelens en
waarneming ervoor zorgt dat negatieve gevoelens verdwijnen en gedrag kan veranderen. In
de therapie wordt daarbij als het ware van buiten naar binnen gewerkt: er wordt gestart met
het opsporen en bewerken van automatische gedachten om uiteindelijk bij de basisschema’s
te komen.
Cognitieve gedragstherapie
Begin jaren 90 werd de term ‘cognitieve gedragstherapie’ geïntroduceerd – de term die de
integratie van beide stromingen officieel een naam gaf. De moderne CGT benadrukt meer
dan ooit het samenspel van gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, en gedrag (4G’s).
Verandering op het ene gebied leidt tot verandering op andere gebieden.