Samenvatting kennistoets OWE 2
Anatomie en fysiologie
Het hart is een spier die als een pomp werkt. Het hart pompt het bloed met zuurstof en
voedingstoffen via de slagader naar alle delen van het lichaam. Afvalstoffen worden via het
bloed afgevoerd naar de nieren, de lever en de longen. Het hart is opgebouwd uit een rechter
en linker helft. Elke helft bestaat uit een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel).
Het hart bevat vier verschillende hartkleppen die verhinderen dat het bloed terugstroomt. De
av-kleppen (mitralisklep en tricuspidalisklep) zorgen ervoor dat het bloed niet terugstroomt
naar het atrium. En de aortaklep en pulmonalisklep zorgen ervoor dat het bloed niet
terugstroomt van slagader naar het hart.
Tijdens de cyclus trekt het hart zich samen, waardoor het bloed uit de kamers in de slagaders
stroomt. Dit wordt gevolgd door ontspanning. Dankzij de ontspanning kunnen de kamers zich
weer met bloed vullen. De periode van samentrekking heet systole en die van ontspanning
diastole.
Systole
De systole is de naam van de fase waarin de kamers zich samentrekken en bloed in de
bloedsomloop wordt gebracht. De hartkleppen tussen de boezems en de kamers sluiten zich.
De kleppen tussen de kamers en de slagaders gaan open.
De rechterkamer stuwt zuurstofarm bloed via de longslagader de longen in om zuurstof op te
nemen. Dit is de kleine bloedsomloop. De linkerkamer stuwt zuurstofrijk bloed via de grote
lichaamsslagader (aorta) naar de rest van het lichaam. Dit is de grote bloedsomloop.
Diastole
Diastole is de naam van de fase waarin de kamers zich ontspannen en vollopen met bloed. De
hartkleppen tussen de boezems en de kamers gaan open. De kleppen tussen de kamers en de
slagaders sluiten zich. Zuurstofarm bloed uit de rechterboezem stroomt naar de rechterkamer.
Zuurstofrijk bloed stroomt uit de linkerboezem naar de linkerkamer. Op het eind van de
diastole trekken de boezems nog eens extra samen. Dit gebeurt onder invloed van elektrische
prikkels uit de sinusknoop.
Elke hartcyclus duurt 0,8 seconden en bestaat uit drie fases; passieve vullingsfase (0,0 – 0,4)
zowel atria als ventrikels zijn in rust, actieve vullingsfase (0,4 – 0,5) de atria trekken samen
en de ventrikelsystolische fase (0,5 – 0,8) de ventrikels trekken samen.
De passieve vullingsfase; de bloeddruk is nu overal in het hart heel laag; er heerst een
onderdruk t.o.v. de bloeddruk in de bloedvaten. Het hart heeft een aanzuigende werking
waardoor het bloed van de holle aders en de longaders beide atria binnenstroomt, en vanuit
hieruit de ventrikels in. Aan het einde van deze fase zijn de atria en ventrikels gevuld met
bloed.
De actieve vullingsfase; door de atriale systole worden de holle aders en longaders
dichtgeknepen waardoor het bloed in de goede richting (naar de ventrikels) geduwd wordt.
Dit zorgt voor een extra vulling van elk ventrikel van ongeveer 10%, de ventrikelwand rekt
uit.
,De ventrikelsystolische fase; eerst beide atria ontspannen, dan trekken ventrikels samen en
bloed staat onder druk, av kleppen slaan dicht, bloeddruk ventrikel neemt toe, volume
veranderd want bloed kan niet weg, zodra druk hoger is dan in aorta wordt bloed de slagaders
ingeperst. Hierna ontspant het myocardium van het ventrikel en daalt de bloeddruk, bloeddruk
in aorta is hoog waardoor arteriële kleppen dichtslaan.
In het hartprikkelgeleidingssysteem wordt een elektrische prikkel aangemaakt en
doorgegeven die de hartspier in de juiste volgorde activeert en zorgt voor een gecoördineerde
samentrekking van het hart. Dit systeem bestaat uit vijf onderdelen; sinusknoop, atria, AV
knoop (korte pauze), bundel van his en ventrikels.
Hartminuutvolume: hoeveelheid bloed die per minuut per kamer weggepompt wordt.
Hartfrequentie: het aantal slagen per minuut.
Slagvolume: het aantal milliliter bloed dat per contractie weggepompt wordt.
Hartminuutvolume = hartfrequentie x slagvolume.
Vulling beschrijf je als hoe krachtig de pols is (equaal en inequaal), regelmaat is dat het
tempo ongeveer hetzelfde blijft en als laatste frequentie; hoe vaak tel je de pols in 1 minuut.
De impulsen die zich over de hartspier verspreiden, veroorzaken elektrische verschijnselen.
Deze kan je aan de buitenkant van het lichaam meten. De elektroden die je op het lichaam
plaatst zijn aangesloten op een versterker. Op de monitor of papier worden de elektrische
verschijnselen in de vorm van een diagram zichtbaar, dit is het ECG.
P-top; piek van resultaat van de impulsen van de sinusknoop in het atriummyocard, waardoor
atria gaan samentrekken.
PQ-segment; weerspiegelt de vertraagde prikkelgeleiding in de atrioventriculaire knoop
Q-dal; verspreiding impulsen over ventrikelseptum
QRS-complex; deze piek representeert de prikkelinvasie van ventrikelmyocard. Eerst via
bundel van his de bundeltakken bereikt (Q), dan purkinjevezels (R ), en zo omhoog het gehele
ventrikelmyocard (S) tot aan de anuli fibrosi. Gedurende dit complex komt het atriummyocard
weer in de rusttoestand.
ST-segment; het wegebben van de prikkeltoestand van het ventrikel.
T-top; hang samen met het tot rusttoestand komen van het ventrikelmyocard.
Harttonen ontstaan wanneer de atria ongewoon hard samentrekken en wanneer de ventrikels
een heel lage compliantie (dus een hoge elastantie) hebben. Dit betekent dat het ventrikel niet
veerkrachtig genoeg is en dus vrij star is. Eerste harttoon, de av-kleppen slaan dicht. Tweede
harttoon, arteriële kleppen slaan dicht. Hartruis: een geluid dat ontstaat als de bloedstroom
weerstand ondervindt. Meestal is een hartruis onschuldig. Maar het kan ook wijzen op een
hartafwijking.
Hartcapaciteit is een maat voor de pompmeting van het hart.
De hartcirculatie wordt ook wel coronaire circulatie genoemd. Het begint met de twee
kransslagaders die ontspringen vanuit de aorta. Deze vertakken zich tot een uitgebreid
haarvatennetwerk. Vanuit hier stroomt het bloed naar de kransaders die weer samenkomen in
een vrij wijd bloedvat, de sinus coronarius. Deze mondt tenslotte uit in het rechteratrium.
Dubbele bloedsomloop; kleine en grote bloedsomloop. De kleine gaat naar de longen en de
grote naar het lichaam. De route die de kleine bloedsomloop aflegt is; rechterventrikel –
,longslagaders – longen – longaders – linkeratrium. De route die de grote bloedsomloop
aflegt is; linkerventrikel – aorta – slagaders – organen en weefsels – aders – holle aders –
rechteratrium.
De uitwisseling van stoffen tussen bloed en weefselvocht; deze uitwisseling komt tot stand
door drukverschillen. Twee soorten druk spelen hierbij een rol: bloeddruk; drukt vocht door
de wand van het capillair naar buiten. En de tweede druk is osmose; zuigt vloeistof juist het
capillair in. Ongeveer 85% van de vloeistof die de capillairen verlaagt, wordt weer in de
bloedbaan opgenomen; de overige 15% wordt opgenomen via het lymfevaten.
De hartwand bestaat uit 3 lagen: endocard, myocard en pericard. De dikste laag is de
middelste laag (de spierlaag), ook wel myocardium genoemd. De spierlaag van het
linkerventrikel is 3 keer zo dik als die van het rechterventrikel, omdat de linkerventrikel het
bloed met veel kracht de aorta in moet pompen die vervolgens alle delen van het lichaam kan
bereiken.
Verschillende bloedvaten hebben verschillende functies:
Grote arteriën hebben een transportfunctie
Kleine arteriën en arteriolen hebben een distributie, verdeelfunctie
Capillairen bestaan maar uit één laag endotheelcellen en zijn daarom uitermate geschikt
voor uitwisseling van stoffen
Venulen en venen zorgen voor de terugstroom van bloed naar het hart. De bloeddruk in het
veneuze systeem is erg laag. Terugstroom van bloed naar het hart gebeurt met behulp van 6
“hulpmiddelen”
1. zwaartekracht
2. kleppen
3. adempomp
4. arteriële pomp
5. spierpomp
6. hartpomp
Het hart is opgebouwd uit onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel. Feitelijk betreft het
twee holle spieren ( myocard ), waarvan één spier de boezems ( atria) vormt en de andere de
kamers ( ventrikels ).
Coronaire hartziekte (ook wel ischemische hartziekten genoemd) is een hartaandoening die
het gevolg is van verkalking van slagaders (atherosclerose). Het bloedvat kan als gevolg
daarvan vernauwen of geblokkeerd raken. Vervolgens ontstaat er een tekort aan zuurstof
(ischemie) in de hartspier doordat er te weinig of geen bloedtoevoer naar de hartspier is.
Hierdoor kan schade aan het hartspierweefsel ontstaan (necrose). Deze hartaandoening is
ernstig en kan levensbedreigend zijn.
Je begint met lichamelijk onderzoek en kijkt naar de; huid, halsvenen, onderzoek van het hart
en longen etc. bij verdenking op hart- en vaatziekten kun je deze onderzoeken uitvoeren;
- ECG; hiermee registreer je elektrisch activiteit van het hart
- Ergometrie; hartfilmpje gemaakt tijdens fietsen
- Looptest met voor- en achteraf een enkel-arm-index-meting
, Coronaire hartziekten kunnen worden onderverdeeld Acuut myocard
via dit schema; infarct (AMI)
Acuut coronair
syndroom (ACS) Instabiele angina
pectoris (IAP)
Coronaire vaatziekten
Stabiele angina
pectoris (AP)
Wanneer de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen naar organen en weefsels wordt
belemmerd spreek je van ischemie. De meest voorkomende oorzaak hiervoor is
atherosclerose (aderverkalking) waardoor de bloedvaten harder, stugger en nauwer worden.
Soms ontstaat door vaatwandschade juist een verwijding, dit noem je een aneurysma.
AP is een klinisch syndroom met tijdelijke pijn op de borst, veroorzaakt door de vernauwing
van coronaire arteriën. Hierdoor treedt ischemie in het myocard op. ACS is een klinisch
syndroom dat wordt veroorzaakt door acute, blijvende ischemie van de myocard-cellen. ACS
bevat AMI en IAP, maar deze ziektebeelden zijn lastig te onderscheiden dus worden ze als
een ziektebeeld behandeld. De klachten van ACS lijken op die van AP, maar zijn ernstiger en
blijvend. De klachten zijn onvoorspelbaar en kunnen optreden in inspanning en ook in rust.
Bij vrouwen wordt ACS minder snel herkent doordat ze minder typische klachten hebben.
AP
Etiologie Meestal door atherosclerose in een grote of middelgrote
arterie. Als dit niet het geval is dan door vaatspasme.
Pathofysiologie Atherosclerose in coronairarterie zorgt ervoor dat deze
progressief vernauwen in de loop van de jaren. Klinisch
wordt onderscheid gemaakt tussen AP en ACS.
Risicofactoren Erfelijk
- Familair voorkomen van hart- en vaatziekten
Persoonsgebonden
- Hogere leeftijd
- Hypertensie (hoge bloeddruk)
- Overgewicht
- Chronische ziekten
Leefstijl
- Roken
- Onvoldoende bewegen
- Ongezonde voeding
- Drugsgebruik
Overige
- Chemo- of radiotherapie
- Langdurige stress
Symptomen Tijdens inspanning, stress, emoties, zware maaltijd
- Een drukkend, beklemmend, oncomfortabel gevoel
op de borst
- Dyspneu (kortademigheid)
- Vermoeidheid