Cognitie & Gedrag - Samenvatting deeltentamen 1
Hoorcollege 1 t/m 8, Boek bladzijde 1 t/m 267, onderzoeksopdrachten 1 t/m 4
Deel 1 - Mind
Cognitieve psychologie
Bij cognitieve psychologie wordt de geest (mind) wetenschappelijk bestudeerd. De mind is een
verzameling van cognitieve competenties, dit zijn mentale processen die onder cognitie vallen. 2
belangrijke definities van de geest;
- “The mind creates and controls mental functions such as perception, attention, memory,
emotions, language, deciding, thinking and reasoning.”
- “The mind is a system that creates representations of the world so that we can act within it to
achieve our goals.”
Structuralisme
In 1879 ontstond door Wundt het eerste psychologische laboratorium. Volgens Wundt’s benadering,
structuralisme, wordt onze gehele ervaring bepaald door het combineren van de basiselementen van
ervaring. Deze basiselementen heten sensaties. Wundt wilde een “periodic table of the mind” creëren,
wat alle basis sensaties zou bevatten. Om dit te bereiken gebruikte hij analytische introspectie, een
techniek waarbij participanten hun sensaties, gevoelens en gedachten als reactie op een stimuli
moesten beschrijven. Wundt wordt gezien als leiding van de verschuiving naar de empiricist
approach, die de rol van experimenten in psychologisch onderzoek benadrukt.
Geheugen experiment
In 1885 kwam Ebbinghaus met het geheugen experiment, gefocust op onthouden en vergeten. Hij
deed onderzoek naar hoeveel informatie er door de tijd heen verloren gaat. Hij deed dit aan de hand
van savings (de hoeveelheid informatie iemand had onthouden na een bepaalde tijd). Volgens zijn
onderzoek was er sprake van een savings curve, je geheugen daalt snel in de eerste 2 dagen na het
leren, daarna vlakt het af.
1
, Onderzoek - Het onderzoek van Ebbinghaus naar geheugen. Participanten leerden een lijst en
moesten dit na een bepaalde tijd opnieuw leren. Savings = Originele leertijd - Opnieuw leertijd
Principes van psychologie
In 1890 kwam James met het eerste psychologie leerboek, over de principes van psychologie. Hij was
de eerste psychologen die niet keek naar experimenten maar naar observaties van zijn eigen
ervaringen, genaamd introspectie.
Behaviorisme
In 1913 ontstond door Watson het behaviorisme, met als uitgangspunt dat gedrag bestaat uit
aangeleerde stimulus-respons relaties. Hierbij werd alleen gekeken naar gedrag wat je objectief kunt
vast stellen. Hierdoor werden de mentale processen niet meer bestudeerd. Watson verwierp
introspectie omdat;
- Resultaten verschillen van persoon tot persoon
- Innerlijke processen zijn niet te observeren/verifiëren
Conditionering
Pavlov kwam in 1890 met klassieke conditionering, een vorm van stimulus-respons leren, waarbij
een stimulus met een aangeboren reflex wordt gekoppeld aan een neutrale stimulus, en hierdoor
aangeleerd wordt om dezelfde respons op te roepen.
In 1938 kwam Skinner met operante conditionering, hierbij wordt de respons op een stimulus
aangepast door de gevolgen van de respons. De focus lag hierbij op hoe ons gedrag wordt versterkt
door positieve bekrachtigers zoals eten of sociale acceptatie.
Onderzoek - Het onderzoek van Tolman. Ratten werden in een doolhof geplaatst met eten. Op een
begeven moment leken ratten routes te onthouden. Tolman verklaarde dit met de cognitieve map,
een mentale map van het doolhof en waar uit ervaring beloning te vinden was.
Cognitieve revolutie
Rond 1950 ontstond de cognitieve revolutie, een verschuiving van behaviorisme naar de focus op de
werking van de geest. Een grote factor die hierin in meespeelde was de ontwikkeling van de computer.
Computer kunnen net als de mens abstracte symbolen maken die iets anders betekenen (bijvoorbeeld
letters, cijfers). Ook zijn computers informatieverwerkers, net als het brein.
Sommige psychologen stelde de information-processing approach voor om de geest te bestuderen,
een invalshoek die kijkt naar de reeksen van mentale processen die betrokken zijn bij cognitie. Ook
ontwikkelde artificial intelligence, wat zich focust op het ontwikkelen van machines die ‘intelligente,
menselijke’ dingen kunnen uitvoeren.
Models in cognitieve psychologie
Models zijn representaties van structuren of processen die ons helpen dit te visualiseren of uit te
leggen. Er zijn 2 soorten models:
- Structural - representeren structuren in het brein die betrokken zijn bij bepaalde functies.
- Process - illustreren hoe een proces in het brein werkt.
2
,Reactietijd, hoe lang duurt een beslissing?
In 1868 werd door Donders voor de allereerste keer onderzoek gedaan naar reactietijd, de duur tot
een reactie op een stimulus.
Onderzoek - Het onderzoek van Donders naar reactietijd, met 2 onderdelen;
Simpele RT taak → druk zo snel mogelijk als de lamp aan gaat.
Keuze RT taak → druk links als de linker lamp aan gaat, druk rechts bij de rechter lamp.
Er zijn 3 soort reactietijd testen;
● Simpele Reactietijd - de eenvoudigste reactietijd die gemeten kan worden. Reactietijd wordt
gemeten door de snelheid van de reactie van de proefpersoon op een onvoorspelbare stimulus.
● Go/No Go Reactietijd - bij de ene stimulus moet wel worden gereageerd, bij de andere niet.
● Keuze Reactietijd - 2 verschillende stimuli waar verschillend op gereageerd moet worden.
Per reactietijd test kan je berekenen wat de duur van de verschillende onderdelen van de reactie is. De
verschillende onderdelen zijn; Stimulus detectie, Stimulusdiscriminatie, Motor respons, kiezen.
- Simpele RT → Stimulus detectie + Motor respons
- Go / No Go RT → Stimulus detectie + Stimulusdiscriminatie + Motor respons
- Keuze RT → Stimulus detectie + stimulusdiscriminatie + keuze (beslissen) + Motor respons
Je kan de verschillende onderdelen berekenen door de reactietijd van elkaar af te trekken;
Go / No Go RT - Simpele RT = duur van stimulusdiscriminatie
Keuze RT - Go / No GO = Keuze (beslissen)
Speed accuracy trade-off → mensen hebben liever een langzamere reactietijd waardoor ze minder
fouten maken dan dat ze een snelle reactietijd hebben maar meer fouten maken.
Onderzoek - Het onderzoek van Helmholtz naar reactietijd. Hij stimuleerde de zenuw van een kikker
en keek dan hoelang het duurde voordat de poot ging bewegen. Dit duurde tussen de 0,2 en 27 ms.
Deel 2 - Waarneming
Waarneming
3
, Adaptie
Adaptatie is het instellen van systemen aan de eisen die de omgeving stelt, zodanig dat het organisme
optimaal kan functioneren. Je hersenen adapteren aan de omgeving. Dit verandert als de omgeving
verandert. Ook heb je cross-adaptatie, dit is wanneer je een verminderde respons hebt voor een
bepaalde stimuli nadat je bloot bent gesteld aan een andere stimuli.
Onze zintuigen zijn vooral gericht op veranderingen. Je omgeving overspoelt je met stimuli, maar door
aanpassing van de zintuigen wordt het je niet teveel. Een voorbeeld hiervan is sensorische adaptatie.
Als een stimulus zich voor een langere tijd aanhoudt, wordt het zintuig er steeds minder gevoelig voor.
Drempel
Onze zintuigen hebben psychofysische drempels, dit is de intensiteit van de stimulus voor deze
wordt waargenomen. Er is sprake van 2 soorten drempels:
● Absolute drempel (Detectie) - de minimum hoeveelheid stimulatie die nodig is voordat de
stimulus wordt opgemerkt.
● Verschildrempel (Discriminatie) - het kleinst mogelijke verschil in de stimulus om opgemerkt
te worden. Hiervoor heb je de Just Noticeable Difference (JND), dit is het minimale verschil
om de drempel over te gaan.
Ruis → Verstoring van de stimuli. Kan komen door aandacht verandering, neurale fluctuatie (oscillatie),
Fysische fluctuaties, etc.
Wet van Weber
De Wet van Weber constateert dat waarneembaar verschil constant is. Wanneer de intensiteit van de
stimuli hoog is, is de verschildrempel ook hoge. Bij een lage intensiteit is de drempel ook laag.
Wet van Weber - waarneembaar verschil is constant; ∆I/I = k
Voorbeeld - Wanneer de muziek heel hard staat moet het volume meer omlaag om een verschil te
horen. Wanneer de muziek zacht staat hoeft het volume maar een klein beetje omhoog voor een
waarneembaar verschil.
Tentamen vraag
Als het waarneembare verschil voor een steen van 2 kg en een zwaardere steen 200 g is, dan is het
waarneembare verschil tussen een steen van 4 kg en een zwaardere volgens de wet van Weber:
a) 100 g b) 200 g c) 300 g d) 400
Uitleg - g ∆I/I = k, 2000/200 = 0,1, Weber fractie (k) is dus 0.1 Daarna invullen: ∆I/I = k, ∆I/4000 = 0.1,
∆I = 0.1x4000 = 400
Signaaldetectietheorie
Wanneer iemand moet beslissen in een onzekere situatie, waar je dus niet weet wat de beste keuze is,
is er sprake van de signaaldetectietheorie. Hieruit blijkt dat tijdens het proces van perceptie er
verschillende dingen meespelen, namelijk de stimulus, de achtergrond stimulus, de detector en de
besluitvormingsprocessen.
4