9 Materialisme, neo-marxisme, structuralisme,
interpretatieve antropologie
E2. A brief history of anthropology
Sociale evolutie — het idee dat samenlevingen zich ontwikkelen in een specifieke
richting. (West-)Europese samenlevingen werden beschouwd als het eindpunt
van deze ontwikkeling en het hoogtepunt van beschaving.
Status samenlevingen — samenleving die functioneert op basis van
verwantschap en mythes.
Contract samenlevingen — samenleving waarin individuele verdiensten en
prestaties van belang zijn.
Bio-psychologisch functionalisme — om te voorzien in de psychologische en
biologische basisbehoeften van individuen ontstaat cultuur. Behoeften en de
instituties die deze vervullen vormen een dynamisch evenwicht, waardoor een
cultuur zich kan reproduceren en niet verdwijnt.
Transactionalisme — ieder mens heeft daadkracht (agency) die wordt aangewend
om doelen te bereiken. Individuen onderhandelen over alles en gaan daarover op
strategische wijze transacties aan met andere individuen. De samenleving is het
resultaat van al deze transacties en onderhandelingen.
Cultureel materialisme — samenlevingen en culturen met hun bijbehorende
gedrag en voorstellingen zijn het resultaat van aanpassingen aan de materiële
omstandigheden. Hiermee bedoelt hij ecologie en technologie.
Culturele ecologie — doctrine die culturele evolutie ziet als het gevolg van interactie
tussen verschillende materiële factoren: demografie, ecologie en technologie.
Interviews Chris Books en Sean Killing met David Graeber
Bullshit jobs – banen die niets opleveren voor jezelf en/of de samenleving.
Shit jobs – banen die waardevol zijn voor de samenleving, maar niet leuk om te
doen.
9.2 Hoorcollege
Structuralisme — Het denken vormt de wereld, niet andersom. Menselijke
hersenen werken overal op dezelfde wijze. Er zijn universele onderliggende
denkpatronen (structuren) waarmee mensen de wereld (onbewust) ordenen en
classificeren.
Interpretatieve/ symbolische antropologie — culturen zijn coherente systemen
van betekenisgeving. Door analyse van symbolen en symbolisch handelen kan
inzicht verkregen worden in wat mensen denken, doen en zeggen.
10 Etniciteit & nationalisme
E17. Ethnicity
Etniciteit, alledaags — omschrijven van een minderheid die cultureel, en visueel,
te onderscheiden is van de meerderheid.
Etniciteit, antropologisch — richt zich tot de relatie tussen groepen wiens leden
elkaar zien als cultureel te onderscheiden.
Classificatie — het onderscheiden van objecten, mensen, dieren en andere fenomenen op
basis van sociaal voorgeschreven categorieën en types.
Stereotype — simplistische beschrijvingen van culturele kenmerken in andere
groepen die worden geacht te bestaan, waarbij geen rekening wordt gehouden
met individuele variatie.
Etnische Anomalie —wanneer iemand niet te plaatsen is binnen een etniciteit,
omdat hij/zij niet aan de stereotypen voldoet of omdat er overlap is met een of
meerdere etniciteiten.
, Situationele etniciteit – etnische identiteit hangt af van de (sociale) context waarin men
zich bevindt.
10.1 Hoorcollege
Etnisch profileren — het gebruik, door de politie, van criteria of overwegingen
omtrent ras, huidkleur, etniciteit, nationaliteit, taal en religie bij opsporing en
rechtshandhaving - zowel op operationeel als organisatorisch niveau - terwijl
daarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat.
Etniciteit (Kottak) — Identification with, and feeling part of, an ethnic group, and
exclusion from certain other groups because of this affiliation.
Etnische groep (Kottak) — group distinguished by cultural similarities and
differences; they share beliefs, customs, and norms and often, a common
language, religion, history, geography and kinship.
Etnische groep (Harris) — a group that has been incorporated into a state
through conquest or migration, that maintains distinctive cultural and/or linguistic
traditions, and that has a sense of a separate, shared and age-old identity.
E18. nationalism and minorities
Nationalisme — ideologie die streeft naar het samenvallen van de culturele
eenheid (natie) en de politieke eenheid (staat)
Natie — een etnische groep met (een claim op) een eigen territorium en staat
Staat — wordt gekenmerkt door (1) een vastomlijnd territorium (2) met een
geweldsmonopolie, (3) een bestuurselite/ambtenaren en (4) een vorm van
belastingheffing.
Natie-staat — Een staat waar een specifieke etnische groep domineert.
Imagined community (Anderson) — een natie bestaan alleen als men in staat is
haar bestaan in te beelden.
Etnische minderheid - een groep die politiek gezien niet dominant is en die bestaat als
een etnische categorie.
Segregatie – de minderheid fysiek afscheiden van de meerderheid
Assimilatie – het verdwijnen van de minderheid omdat het versmelt met de meerderheid
Integratie – het participeren in gedeelde instituties van de samenleving, gecombineerd met
het behoud van de groepsidentiteit.
Etnische revitalisering – het ‘ontwaken’ van traditionele cultuur in een moderne
context die inheemse volkeren nodig zijn om te kunnen overleven.
Glocal – beperkt tot een gebied en specifieke ingroep, maar is afhankelijk van
een globale discourse van cultuur en rechten om te kunnen slagen?
10.2 Hoorcollege
Primoridalisme — De natie is gebaseerd op een natuurlijke, organische etnische
gemeenschap die veel ouder is dan de staat.
Situationalisme / instrumentalisme — Nationalisme is een rationele strategie
(vaak in gang gezet door elite).
Contstructivisme — Nationalisme is een politiek geconstrueerde mythe: een
voorstelling/ denkstructuur die orde brengt in een chaotische wereld.
11 Religie
E14. Religion and Ritual
Paganisme – alle non-Christelijke religies en gebruiken
Bijgeloof – onzichtbare onderlinge verbanden waar geen wetenschappelijke, religieuze of
rationele verklaring voor is.
Geschreven religie – gebaseerd op of gelinkt aan een of meerdere heilige teksten,
waarvan de gelovigen worden geacht kennis van te hebben.