Vraagstuk Deelnemingsvrijstelling – EV/VV
Aantekeningen
Deelnemingsvrijstelling
Er moet ten minste 5% belang zijn in een andere vennootschap.
Deelnemingsvrijstelling gaat over inkomsten en uitgaven uit het aandelenpakket. Bijvoorbeeld alle
dividenden, die vallen onder artikel 13 Vpb. Daar hoef je niet over te betalen.
Lening, van de moeder aan de dochter. Als er een lening wordt verstrekt moet de rente
worden belast, of de rente kan in aftrek worden gebracht.
De rente kan onzakelijk zijn, dit heet een onzakelijke lening. Het is wel een lening, het wordt
niet omgekapt, maar een afwaardering mag je niet tot je verlies nemen.
Sommige leningen worden omgekapt naar eigen vermogen. –Schijnlening -Bodemloze put -
Deelnemerschapslening
Casus 1
A NV is een in Nederland gevestigde vennootschap die zich bezighoudt met de fabricage van
chemische producten. A NV heeft een binnenlandse dochter B NV (geen fiscale eenheid). De
navolgende feiten doen zich voor.
A NV verstrekt aan B NV een lening van € 1.000.000 tegen een rente van 12% per jaar. De
marktrente voor een dergelijke lening bedraagt 6% per jaar. Afgezien van de rente betreft het een
zakelijke lening (met een aflossingsschema, etc.).
Wat is het gevolg voor de heffing van de vennootschapsbelasting ter zake van de door A NV aan B NV
verstrekte lening (en rente)?
A NV heeft dochter B NV (geen fiscale eenheid).
Moeder verstrekt aan dochter een lening van 1.000.000 per jaar, tegen rente van 12%, marktrente
zou zijn 6%. Ze hebben een zakelijk aflossingsschema, aan deze vereiste is voldaan. Normaal
gesproken gaat de lening bij de moeder geplust worden en bij de dochter gemind, in aftrek worden
gebracht. Dit mag niet op deze manier omdat de werkelijke rente 6% is.
Van de rente mag maar 6% in aftrek worden gebracht. Je corrigeert het naar zakelijk. De inkomsten
voor de moeder corrigeer je ook naar 6%.
De overige 6% die de moeder van de dochter ontvangt aan ‘rente’ is aan te merken als een verkapte
dividenduitkering. De deelnemingsvrijstelling is hier mogelijk van toepassing. Het is een
deelneming, art. 13 lid 1 Vpb. Nu door naar lid 9 van datzelfde artikel. Met welk oogmerk is het
gekocht, is het gekocht als belegging? Dan is deelnemingsvrijstelling niet van toepassing, tenzij het
een kwalificerende beleggingsdeelneming is. Dan moet hij voldoen aan twee voorwaarden. Hier is
aan voldaan. Indien het een kwalificerende belegging is, dan is de deelnemingsvrijstelling van
toepassing.
Voor de moeder geldt dat de 6% inkomsten uit rente gelden als opbrengst en dus worden belast in
de vennootschapsbelasting. De overige 6%, de verkapte dividenduitkering, is onbelast door de
deelnemingsvrijstelling. Deze overige 6% mag niet in aftrek worden gebracht bij de dochter art. 10 lid
1 onderdeel a Vpb.
A NV koopt in 2014 een buiten de EU gevestigde dochter alwaar de winstbelasting 3% bedraagt. De
bezittingen van de dochter bestaan alleen uit een effectenportefeuille (aandelen en obligaties) en
liquide middelen zoals banksaldi. Deze dochter keert in 2016 € 100.000 dividend uit aan A NV.
Wat is het gevolg voor de heffing van de vennootschapsbelasting van A NV ter zake van het door
haar ontvangen dividend ad € 100.000?
A NV koopt een buiten de EU gevestigde dochter. Is de deelnemingsvrijstelling van toepassing? Er is
meer dan 5% art. 13 lid 1 Vpb, is er sprake van een belegging art. 13 lid 9 Vpb, want de dochters
bezittingen bestaan alleen uit effectenportefeuillie, dus deelnemingsvrijstelling niet van toepasing.
Maar er kan nog sprake zijn van de uitzondering. Is dit een kwalificerende beleggersdeelneming
(art. 13 lid 11 Vpb) Nee, ze voldoen niet aan de onderworpenheidstoets, want het is geen reëele
, heffing. Bezittingentoets, bestaat de deelneming voor meer dan de helft uit laagbelaste vrije
beleggingen. Ze voldoen dus ook niet aan één van de twee uitzonderingen genoemd in art. 13 lid
11 Vpb. De 100.000 euro waar het over gaat wordt dus in de heffing betrokken.
Art. 13aa lid 1 Vpb De dividenduitkering wordt gebruteerd. Er wordt geacht een bepaald bedrag
aan belasting over te gaan.
Art. 23c Vpb de brutering mag je uiteindelijk weer verrekenen op grond van dit artikel.
Casus 2
G NV heeft aan het begin van het jaar 2005 dochtervennootschap J NV gekocht voor 30 miljoen. Hij
heeft de dochtervennootschap gekocht. Dus 100%.
In de loop van de jaren is dit een verliesgevend bedrijf geworden. In het kader van een reorganisatie
wil G NV van deze dochteronderneming af. G NV heeft de keuze om J NV te verkopen aan het
zittende management van J NV voor 8 miljoen of de vennootschap te liquideren. De uiteindelijke
liquidatie-uitkering zal naar verwachting slechts 2 miljoen bedragen.
Geef een gemotiveerde beschouwing over de gevolgen voor de vennootschapsbelasting van G NV
met betrekking tot beide keuzes en geef tevens aan welke keuze vanuit fiscaal oogpunt voor G NV de
voorkeur heeft. Liquideren geeft hier het hoogste verrekenmogelijkheid, is dus het beste.
G NV heeft aan het begin van het jaar 2005 dochtervennootschap J NV gekocht (30 miljoen). In het
kader van een reorganisatie wil G NV van deze dochteronderneming af. Er staat niet dat er sprake is
van een fiscale eenheid, wij veronderstellen dus dat er geen fiscale eenheid is.
Zou er sprake kunnen zijn van een deelnemingsvrijstelling? Nalopen van de criteria uit art. 13 Vpb.
Art. 13 Vpb is er, dit hoeft niet op verzoek ingediend te worden (zoals sprake van is bij de fiscale
eenheid).
Als je het bedrijf verkoopt als geheel, dan valt het resultaat uit deze verkoop niet onder de
deelnemingsvrijstelling.
-J NV verkopen aan het zittende management van J NV voor 8 miljoen. Art. 8 Vpb wordt
doorgetrokken naar art. 3 IB, is gewoon winst. Hierover moet gewoon worden afgerekend. Dit
wordt dus gewoon tot de jaarwinst van de vennootschap gerekend.
Extra uitleg bij verkoop.
*De deelneming is gekocht voor 30 miljoen. Daarvoor staat hij ook op de balans. de deelneming is
afgewaardeerd, omdat het slecht ging met de deelneming. In het verleden is deze afwaardering in
het verleden al als verlies genomen. (hier zijn we vanuit gegaan toen we deze casus behandelden)
*Indien de deelneming niet al was afgewaardeerd, dan stond hij nog voor 30 miljoen op de balans.
-De vennootschap liquideren, te verwachten liquidatie-uitkering zal 2 miljoen bedragen. Dit betekent
voor de G NV vennootschap, dat zij een liquidatieverlies van 28 miljoen hebben dit blijkt uit art. 13d
lid 2 Vpb. Uit lid 3 van dit artikel blijkt dat de dividend uitkeringen van de afgelopen vijf jaar hier ook
nog bij opgeteld moeten worden. In de casus staat niks over dividenduitkeringen. Art. 13d lid 1 Vpb
bepaalt dus dat het verlies van 28 miljoen mag worden verrekend met de winst die de fiscale eenheid
heeft gemaakt.
De voor- en nadelen uit aandelenpakket worden niet belast in de deelnemingsvrijstelling.
In art. 13 Vpb is gezegd dat zowel de voor als de nadelen worden vrijgesteld onder
deelnemingsvrijstelling. Als je de dochter gaat liquideren, dan kan het verlies nooit meer te gelde
gemaakt worden. Art. 13d Vpb is daarom in het leven geroepen.
Art. 13d lid 2 Vpb opgeofferde bedrag -/- liquidatie uitkering = liquidatie verlies
30 miljoen – 2 miljoen=28 miljoen
De deelnemingsvrijstelling wordt hiervoor buiten werking gezet, hierdoor kan het verlies na
liquidatie verrekend worden.
S NV heeft alle aandelen in T NV (geen fiscale eenheid).