Vermogensrecht HRM
Examenmatrijs
1. De kandidaat beschrijft het onderscheid tussen
het goederenrecht en het verbintenissenrecht.
Het goederenrecht beschrijft rechten die personen op goederen hebben, het verbintenissenrecht
beschrijft de rechten en plichten die tussen personen bestaan.
2. De kandidaat stelt aan de hand van een
voorbeeld vast of er sprake is van een absoluut
of relatief recht.
Absoluut vermogensrecht:
De absolute vermogensrechten beschrijven de zeggenschap die een bepaalde persoon heeft over een
goed.
Relatieve vermogensrechten:
De relatieve vermogensrechten beschrijven de juridische relatie tussen personen. Het gaat er dan om
welke prestatie zij van elkaar tegoed hebben.
3. De kandidaat stelt vast of er sprake is van een
goed, een zaak, een vermogensrecht, een
registergoed, een niet-registergoed, een
onroerende zaak en een roerende zaak.
Zaak:
Zaken zijn stoffelijke (tastbare) voorwerpen die voor menselijke beheersing vatbaar zijn, zo zegt art.
3:2 BW. Onder zaken vallen alle tastbare voorwerpen waarvan een mens eigenaar kan zijn.
Vermogensrecht:
Vermogensrecht zijn volgens art.3:6 BW alle rechten die op geld waardeerbaar zijn en die een
rechthebbende aan een ander over kan dragen. Vermogensrechten zijn geld waard, want ze geven
aan dat een persoon een bepaald recht kan uitoefenen.
Registergoed:
Kenmerkend voor een registergoed is dat het goed pas aan een ander kan worden overgedragen als
deze overdracht is ingeschreven in een openbaar register.
Registergoederen zijn (art. 3:10 BW):
Alle onroerende zaken
, Alle te boek gestelde schepen (van 20 ton of meer)
Alle te boek gestelde vliegtuigen (van 20 ton of meer)
Alle absolute rechten op registergoederen
Niet-registergoed:
Alle andere goederen zijn niet-registergoederen.
Onroerende zaak:
(art. 3:3 BW)
Onroerend zijn: de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen en de met de grond duurzaam verenigde
beplantingen en gebouwen.
Roerende zaak:
Alle zaken die niet onroerend zijn, zijn roerend.
4. De kandidaat stelt voor een situatie vast of er
sprake is van houderschap, eigendom en/of bezit.
Twee vormen van houden (art. 3:107 BW):
- Houden voor zichzelf
- Houden voor een ander
Houden voor zichzelf wordt bezit genoemd, houden voor een ander noemt men meestal kortweg
houden.
Houderschap:
Meestal oefent de houder feitelijke macht uit voor een ander op basis van een rechtsverhouding met
die ander. Zo oefent de huurder feitelijke macht uit over het huis op basis van een
huurovereenkomst met de eigenaar (art. 3:108 BW).
Eigendom:
Eigendom, zo zegt art. 5:1 BW, is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan
hebben.
Deze omschrijving wijst ons op twee karaktertrekken van het eigendomsrecht:
1. Eigendom geeft een volledig recht, de eigenaar mag binnen de grenzen van de wet ‘alles’
met zijn zaak doen.
2. Eigendom is een zakelijk recht, het kan alleen op zaken rusten, niet op rechten. Je kunt
eigenaar zijn van een huis, van een auto of van een brommer, maar niet van een aandeel of
van een vordering, want dit zijn rechten.
Bezitter:
,Bezit is houden voor zichzelf, zo blijkt uit lid 1 van art. 3:107 BW. Daarmee wordt bedoeld dat iemand
de feitelijke macht over een goed uitoefent en zich (terecht of ten onrechte) als eigenaar gedraagt.
Verkrijging bezit (art. 3:112 BW).
Recht en bezit in verschillende handen:
Recht en bezit zijn bijvoorbeeld in verschillende handen als de dief op een gestolen fiets rijdt. De dief
is bezitter, want hij oefent feitelijke macht over de fiets uit en gedraagt zich (ten onrechte) als
eigenaar. Maar de dief is geen eigenaar, want hij heeft geen recht op de fiets. Eigenaar is ook na de
diefstal nog steeds degene van wie de fiets gestolen is.
5. De kandidaat beschrijft de vereisten voor
overdracht (geldige titel,
beschikkingsbevoegdheid, leveringshandeling).
Art. 3:84 BW stelt drie eisen aan een overdracht:
1. Geldige titel
2. Beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder
3. Levering
Geldige titel:
Met de titel wordt de juridische reden voor de overdracht bedoeld. De titel geeft antwoord op de
vraag waarom het goed wordt overgedragen. Voorwaarde voor de overdracht is dat de titel geldig is.
De titel is ongeldig als er een gebrek aan kleeft.
Beschikkingsbevoegdheid:
Een tweede vereiste voor de overdracht is dat degene die het goed overdraagt, bevoegd is om over
het goed te beschikken. Hij moet het recht hebben om de rechten op het goed over te dragen aan
een ander.
Levering:
De derde voorwaarde voor een overdracht is de levering. Bij de levering gaat het om de formaliteiten
die nodig zijn voor de overheveling van het goed van het vermogen van de ene partij naar het
vermogen van de andere partij.
, 7. De kandidaat stelt voor een eenvoudige
situatie vast op welke wijze de levering van
goederen (roerende en onroerende zaken en
vermogensrecht) plaatsvindt.
Roerende zaken:
Voor roerende zaken niet-registergoederen bestaat de leveringshandeling meestal uit feitelijke
bezitsverschaffing (art. 3:90). Bezitsverschaffing wil zeggen dat de vervreemder ervoor zorgt dat de
verkrijger het goed in zijn macht krijgt.
Onroerende zaken:
Vordering aan toonder Bezitsverschaffing, art. 3:93 BW
Vordering op naam Akte van cessie en mededeling schuldenaar, art.
3:94 BW
Vordering aan order Bezitsverschaffing na endossement, art. 3:93
BW
Beperkte rechten Zelfde leveringshandeling die geldt voor het
object waarop het beperkte recht rust, art. 3:98
BW
Voor registergoederen, dit wil zeggen voor onroerende zaken, schepen en vliegtuigen, bestaat de
leveringshandeling uit de inschrijving van de notariële akte in de openbare registers van het Kadaster
(art. 3:89 BW).
8. De kandidaat motiveert voor een eenvoudige
situatie of er sprake is van derdenbescherming.
Voorwaarden voor derdenbescherming bij roerende zaken niet-registergoederen zijn:
- Geldige titel:
De derdenbescherming laat alleen de eis van beschikkingsbevoegdheid vallen. Er moet wel
gewoon een geldige titel zijn.
- Bezitsverschaffing:
De derde moet de zaak feitelijk in zijn macht hebben gekregen.
- Verkrijging om baat:
De derde wordt alleen beschermd als hij een tegenprestatie heeft geleverd of moet leveren voor
de overdracht.
- Goede trouw van de derde:
De laatste voorwaarde is dat de verkrijger, de derde, te goeder trouw is op het moment dat hij
het goed in handen krijgt. Dit wil zeggen dat hij niet wist, en redelijkerwijs ook niet kon weten,
dat de vervreemder beschikkingsbevoegd was. Een derde die tegen een veel te lage prijs een