Inhoudsopgave
Descartes - Meditation VI.....................................................................................................................2
Noam Chomsky - Language and problems of knowledge...................................................................5
Fodor - Why there has to be a Private Language................................................................................7
Gottlob L.W. Frege - der Gedanke........................................................................................................9
Wittgenstein – Philosophische Untersuchungen (Deel 1)..................................................................15
Quine - Translation and Meaning......................................................................................................17
S.C. Levinson - Language and Mind..................................................................................................18
Brentano – Psychology from an Empirical Standpoint (& Moran).................................................19
Husserl – Logische Untersuchungen..................................................................................................20
Maurice Merleau-Ponty - The Primacy of Perception......................................................................22
Hubert L. Dreyfus - Merleau-Ponty and Recent Cognitive Science.................................................24
Wittgenstein - Philosophische Untersuchungen (Deel 2)...................................................................26
1
,Descartes - Meditation VI
Noot inzake de bladzijdenummering: De vertaling door Cottingham is gebaseerd op de Latijnse tekst in
Vol. VII van de standard editie van Descartes, Œeuvres de Descartes, ed. C. Adam and P. Tannery
(bekend als AT). Referenties naar pagina’s in de vragen verwijzen naar de AT bladzijdenummering.
1. Welke twee faculteiten onderscheidt Descartes op AT 72-73? Welk argument geeft Descartes op
AT 72-73 voor zijn claim dat dit twee verschillende faculteiten zijn?
Eerst onderzoekt Descartes het onderscheid tussen verbeelding en puur begrip. Hij kijkt hiervoor naar
geometrische figuren. Een driehoek kan je je wel verbeelden en ook begrijpen, maar een duizendhoek kan
je enkel begrijpen, je kan je er geen voorstelling van maken. Voor verbeelding is dus extra moeite nodig.
Je kan niet
2. Wat is volgens Descartes op AT 73 de essentie van de geest van het subject? Waarom behoort
verbeeldingskracht hier niet toe?
De rede is de essentie van de geest, niet de verbeelding, want zonder verbeelding ben je nog steeds jezelf.
3. Op AT 73 worden begrip en verbeelding geassocieerd met respectievelijk geest en lichaam. Ik
kan alleen maar een aannemelijk vermoeden hebben dat mijn lichaam bestaat. Waar wordt de
betwijfelbaarheid van dit vermoeden mee gecontrasteerd?
Met de zekerheid van het bestaan van de geest
4. Op AT 74 wordt verbeelding gerelateerd aan twee andere denkwijzen. Welke?
Zintuiglijke waarneming en herinnering
5. Volgens AT 74-75 opereren de zintuigen zowel naar buiten als naar binnen. Leg dit uit.
Naar binnen merk je sensaties/gevoelens als pijn, plezier, honger, dorst en andere emoties en naar buiten
merk je dingen van lichamen als extensie, vorm, beweging van lichamen, eigenschappen van lichamen als
hardheid en warmte, light kleur, geur, smaak en geluid.
6. Waarom zijn we gerechtvaardigd te denken dat ideeën over kwaliteiten worden voortgebracht
door objecten buiten ons (AT 75)?
Objecten buiten zorgen voor ideeën die veel levendiger, helderder en meer distinct zijn dan wat je je kan
verbeelden of uit je geheugen kan halen. Een ontologisch argument dus, uit hoe we merken dat ze zijn,
kunnen we hun bestaan afleiden.
7. Waarom ben ik gerechtvaardigd om een lichaam, ‘mijn’ lichaam te noemen (AT 76)?
- Hij kan er niet van gescheiden worden, maar wel van andere lichamen
- Hij voelt al zijn emoties in en vanwege dit lichaam
- Hij zich bewust is van pijn en fijne gevoelens in zijn lichaam, maar niet in externe lichamen.
8. Welke status heeft de verklaring van de relatie tussen mijn lichaam en mijzelf (AT 76)?
Die is niet uit te leggen, behalve door te zeggen dat hij door de natuur gegeven is.
9. De methodologische twijfel over de zintuigen verschijnt opnieuw, maar nu betreft het ook de
innerlijke waarneming. Reconstrueer Descartes’ twijfel aangaande de innerlijke zintuigen (AT
76-77).
- Interne zintuigen hebben hem vaak voor de gek houden, door fantoompijn bijvoorbeeld
- Hoe weet je dat je niet droomt? Daar word je ook voor de gek gehouden
- Mensen worden nu eenmaal makkelijk voor de gek gehouden, ook in zaken die ons het meest als
waar doen voorkomen.
2
, 10. Op AT 78 geeft Descartes een cruciaal argument aangaande het onderscheid tussen mijzelf en
mijn lichaam. Reconstrueer zijn argument.
Door te weten dat hij bestaat en dat niks anders bij zijn natuur hoort behalve dan het zijn van een denkend
ding, concludeert Descartes dat hij enkel een denkend ding is, zonder extensie. Hij heeft een duidelijk
beeld van ‘lichaam’ en dat is extended en niet-denkend, dus hij is gescheiden van zijn lichaam en kan
bestaan zonder zijn lichaam. Hij is dus zelf een denkend ding, zonder extensie, zonder lichaam. ‘Als ik
iets gescheiden kan denken, kan God het gescheiden maken.’ Onafhankelijk van of het lichaam bestaat of
niet, ben je er in ieder geval van onderscheiden.
11. Waarom worden, op AT 78, verbeelding en sensorische perceptie, denkwijzen genoemd? Hoe
verhouden deze zich tot andere functies, zoals van plek verplaatsen of het aannemen van
verschillende vormen?
Dan noemt hij twee speciale manieren van denken, namelijk verbeelding en zintuiglijke waarneming.
Deze zijn bijzonder omdat ze geen onderdeel van hem zijn, maar tegelijkertijd kan hij ze ook niet
begrijpen zonder zich, zonder een intellectuele substantie waar ze bij horen. Daarnaast zijn verbeelding en
zintuiglijke waarneming enkel intellectueel en kunnen begrepen worden zonder substantie, i.t.t. andere
faculteiten.
12. Op AT 80 trekt Descartes de conclusie dat stoffelijke zaken bestaan. Reconstrueer het argument,
op AT 79, dat naar deze conclusie leidt.
Vervolgens verklaart hij waarom lichamelijke dingen (dus met extensie, stoffelijk) bestaan. Hij zegt dat
we passief zintuiglijk waarnemen en dus ideeën verkrijgen van objecten, maar er moet dan ook een actief
iets zijn dat deze ideeën teweegbrengt. Maar dit actieve kan niet in hem zijn, want het veronderstelt geen
intellectuele handeling van hem zelf en de ideeën worden geproduceerd zonder zijn medewerking en vaak
tegen zijn wil in. Het enige alternatief is dus dat alle ideeën in een andere substantie, gescheiden van hem
zitten. Deze substantie is of een lichaam of het is God. Maar God is geen bedrieger, dus het lijkt
Descartes duidelijk dat hij niet de ideeën overbrengt op hem direct of indirect, want God heeft hem geen
bron gegeven om dat te herkennen, maar wel om te geloven dat het geproduceerd wordt door stoffelijke
dingen. Als het geen stoffelijke dingen waren, zou God hem dus voor de gek houden. Daarom moeten
stoffelijke dingen wel bestaan.
13. (AT 80) Het feit dat God niet misleidt, betekent niet dat we geen fouten kunnen maken. We
kúnnen fouten maken. Wat kan God, die geen misleider is, garanderen?
Dat er wel een waarheid is.
14. Volgens welk argument kan ik niet slechts in mijn lichaam zijn zoals een zeeman op een schip
(AT 81)?
Door sensaties als pijn, honger en dorst kan je zien dat je sterk verbonden bent met je lichaam en met je
lichaam een eenheid vormt, anders zou je een expliciet begrip ervan moeten krijgen, zoals een zeeman
van zijn schip en dat heb je niet van die sensaties.
15. Er is een onderscheid tussen wat er “by nature” wordt geleerd en wat wordt geleerd door
gewoonte. Hoe wordt ‘nature’ gedefineerd (AT 82)? Wat kunnen we “by nature” te weten komen
(AT 82 en AT 83)?
Natuur is hierbij wat God hem heeft gegeven als combinatie van geest en lichaam, dus niet dingen die
alleen tot de geest of het lichaam behoren. Natuur geeft hem een idee over wat voordelig en nadelig is
voor de combinatie van lichaam en geest, maar enkel gewoontes om te oordelen geven kennis over de
natuur van lichamen om ons heen en deze informatie is niet met zekerheid juist.
16. (AT 82) Wat kunnen we niet “by nature” te weten komen?
3