Inhoudsopgave
Week 1...............................................................................................................................2
Hoorcollege: Descartes, Chomsky & Fodor....................................................................................2
Week 2...............................................................................................................................7
René Descartes – Meditation VI....................................................................................................7
Noam Chomsky – Language and Problems of Knowledge..............................................................9
Fodor – Why there has to be a Private Language.........................................................................11
Week 3.............................................................................................................................13
Hoorcollege: Taal en Betekenis (Frege).......................................................................................13
Gottlob Frege – der Gedanke.......................................................................................................18
Hoorcollege: Putnam & Wittgenstein..........................................................................................19
Hilary Putnam – Meaning and Reference....................................................................................23
Wittgenstein – Philophische Untersuchungen (1)........................................................................25
Week 4.............................................................................................................................26
Hoorcollege: Quine en Levinson..................................................................................................26
Quine – Translation and Meaning................................................................................................29
S.C. Levinson – Language and Mind.............................................................................................31
Week 5.............................................................................................................................34
Hoorcollege: Brentano & Husserl................................................................................................34
Brentano – Psychology from an Empirical Standpoint.................................................................37
Week 6.............................................................................................................................38
Husserl – Logische Untersuchungen............................................................................................38
Hoorcollege: Merleau-Ponty, Dreyfus en Wittgenstein...............................................................40
Merleau-Ponty – The Primacy of Perception...............................................................................43
Dreyfus: Merleau-Ponty and Cognitive Science...........................................................................45
Week 7.............................................................................................................................47
Wittgenstein – Philosophische Untersuchungen (2)....................................................................47
,Week 1
Hoorcollege: Descartes, Chomsky & Fodor
Descartes is de bedenker van het dualisme, het onderscheid tussen twee soorten substanties. Hij
noemt ze het res cogitans en het res extensa, oftewel geest en lichaam. De dingen die we kunnen
denken, daar is een materiële basis voor, we representeren een object dat ergens anders is. Dingen
bestaan niet precies zoals wij ze in ons hoofd zien, maar de eigenschappen die we wel zien, die
bezitten ze in ieder geval wel echt.
Een probleem hierbij is hoe de interactie tussen lichaam en geest plaatsvindt. Hoe kan je
dingen waarnemen (dus van object -> geest gaan) en hoe kan je een bewuste handeling doen (geest -
> object). Hoe kom je daar aan een causale relatie?
Daarnaast vraagt men zich af hoe je weet wat er zich afspeelt in andermans geest. Volgens
hem hebben alleen mensen een geest en is dat af te leiden aan het feit dat alleen wij op een goede
manier met taal om kunnen gaan, dieren of machines niet.
Volgens Descartes krijg je kennis over je eigen geest door introspectie en over anderen door
taal te observeren. Maar hoe zijn taal en geest dan verbonden, zodat taal (res extensa) gedachten
(res cogitans) uit kan drukken?
Hoe doen we in het algemeen eigenlijk kennis op van de geest?
- (Transcendentale) filosofische analyse
- Introspectie
- Rapportage van derden
- Taalgebruik, oordelen, redeneringen
- Gedragsobservatie
- Hersenonderzoek
Bij bijna al deze kennisbronnen speelt taal een rol.
Dan algemener, de ontologische vraagstelling bij het lichaam/geest probleem: wat is de geest? Hier
zijn grofweg die antwoorden op:
- Dualisme: twee substanties (substantiedualisme) of twee soorten eigenschappen
(eigenschapsdualisme) van substantie voor lichaam en geest (beide problematisch – zie
Lycan)
- Idealisme: materie/lichaam te verklaren vanuit begrip van de geest (discussie bij Berkeley,
Kant, Brentano, Husserl…).
- Materialisme: geest te verklaren uit begrip van materie/lichaam (gaan we hier een beetje op
in)
Materialistische opvattingen van cognitie (door opkomst van AI vanaf ong. 1970 vervangend woord
voor geest) – en taal:
- Kennisbronnen verifieerbaar, observeerbaar, zoals in natuurwetenschap
o Behaviorisme: psychologie is een objectieve wetenschap en moet daardoor alleen
naar objectieve dingen kijken als gedrag. Een mentale toestand kan je dan
beschrijven als een dispositie, dus als een wetmatige relatie tussen stimulus en
respons. Het glas is breekbaar betekent alleen dan als er een steen tegen komt, dat
het dan breekt. Je krijgt dan dus allemaal conditionele stellingen.
Psychologisch/methodologisch behaviorisme, het belang van de
wetenschappelijke methode, waarbij gedrag van een organisme in zijn milieu
als wetmatig wordt geanalyseerd (Watson, Skinner, Pavlov). De geest is een
‘black box’.
, Gematigd filosofisch (/logisch/analytisch) behaviorisme, termen voor
mentale toestanden zijn uit te leggen in termen van gedrag (Ryle, Ordinary
Language Philosophy, Quine).
Filosofisch/ logisch/ analytisch behaviorisme, mentale eigenschappen zijn te
reduceren tot gedragsdisposities (Hempel Skinner, de behaviorist als
stroman). Geen ontologische claim.
o Problemen behaviorisme:
Ontkenning eerste persoonskennis, dat je iets over jezelf beter weet dan een
wetenschapper
Verklaringen zijn circulair: disposities zijn beschrijvingen van gericht gedrag
die weer op mentale toestanden berusten: als ik koffie-willen gedrag
vertoon, berust dat op het geloof dat ik in de hal koffie kan krijgen.
Disposities zijn geen voldoende oorzaak, je kan niet enkel op basis van
disposities je gedrag verhalen, waarom zou je af en toe geen koffie halen?
Ontologische vooringenomenheid, de analyse van mijn dispositie wordt
geïdentificeerd aan de hand van een specifieke classificatie van de
werkelijkheid, die je ook moet verklaren om een analyse van koffie halen
bijvoorbeeld te kunnen doen.
Chomsky schreef een reactie op Skinners’ ‘Verbal Behavior’ en toen was het
behaviorisme in de taal en andere wetenschappen eigenlijk vrij snel klaar.
- De geest bestaat uit materie
o Fysicalisme: algemene term voor een materialistische opvatting van de geest die
recht probeert te doen aan de causale rol van mentale toestanden, door ze als fysiek
gerealiseerd te beschouwen.
o Identity Theory (vorm van fysicalisme): theorie dat mentale toestanden identiek zijn
aan hersentoestanden.
o Type/token onderscheid: dus in de zin ‘rose is a rose is a rose is a rose’ zijn er drie
types woorden en tien tokens.
o Type Identity Theory: elke mentale toestand Y correspondeert met de fysieke
toestand X (bijv. zenuw x is actief), zodanig dat X=Y. Ze zouden dus van hetzelfde
type zijn en volgens deze theorie zou er dus maar een fysieke toestand voor
bijvoorbeeld pijn kunnen zorgen, terwijl bijvoorbeeld honden een ander
zenuwstelsel hebben. Daarom is Putnam gekomen met de token identity theory.
o Token Identity Theory (afgezwakte identiteitstheorie): voor elke mentale toestand is
er een fysieke toestand die die toestand realiseert. Je kan dus met verschillende
fysieke toestanden (tokens) een mentale toestand realiseren (multiple realizability).
o Maar hoe herken je dan een mentale toestand? Want wat heb je er dan aan om deze
theorie aan te houden als je er niet mee kunt onderzoeken hoe mentale toestanden
gerealiseerd worden? Vandaar:
Functionalisme:
- Visie hoe de menselijke geest te beschrijven/analyseren
- Mentale toestanden als ‘pijn’ gekarakteriseerd aan de hand van causale proces van het
organisme te reageren op informatie; input – mentale toestand – output
- Mentale toestand gezien als ware het een verwerking van inkomende informatie tot een
specifieke reactie, mentale toestand als een schakel in causale keten.
- Precieze causale proces nog niet bekend (op het niveau van de fysiologie), geen antwoord op
ontologische vraag naar de geest
- De functie/het mechanisme van de mentale toestand is wel bekend (nl: verwerking van input
naar output)
, Functionalisme en de cognitieve revolutie:
- Het modelleren van functionele cognitieve processen binnen empirisch wetenschappen heeft
huidige cognitiewetenschappen voortgebracht
- Parallelle ontwikkeling in:
o Artificiële intelligentie (Minsky)
o Psychologie (Fodor)
o Taalkunde (Chomsky)
- Introduceert computationalisme: cognitie als bestaand uit systematische, regelgeleide
processen
- Vorm van Cartesianisme:
o Uitleg van cognitie met behulp van mentale representaties
o Betekent niet hetzelfde dus als dualisme
o Wel de representationele relatie geest – externe objecten, zoals bij Descartes
o Bijvoorbeeld kennis, bewustzijn e.d. in termen van ‘mentale representaties’
beschreven
o Gekenmerkt door aanname van mentale entiteiten zoals concepten, percepten,
gedachten e.d.
o Representaties hebben semantische eigenschappen (relatie met de waarheid en
werkelijkheid)
o Talige betekenis dan ook gezien als mentale representatie
- Mentalisme is de opvatting dat taal gedachte uitdrukt
o Al gezien bij Locke: ‘words in their primary or immediate signification stand for
nothing but the ideas in the mind of him that uses them’.
o Bij Descartes: ‘real speech, that is to say, of indicating by word or sign something
relating to thought alone and not to natural impulse’.
o Hedendaags (Chomsky): ‘There is an innate structure (voorafgaande structuur) that
determines the framework within which thought and language develop. Language
and thought are awakened in the mind. They develop in a way that provides a rich
structure of truths and meaning.’
Noam Chomsky (1928)
Nieuwe taalkunde in Cartesian Linguistics: ‘The central doctrine of Cartesian Linguistics is that the
general features of grammatical structures are common to all languages and reflect certain
properties of mind.’
- Het heet Cartesiaans, omdat volgens Descartes taal een universeel vermogen is van de mens
en dat is precies het principe van productiviteit van Chomsky.
- Structurele eigenschappen van taal zijn niet te analyseren in termen van gedrag.
- Taal heeft oneindige productiviteit met eindig verstand:
o Taal berust op eindig aantal regels
o Disposities in termen van stimulus-respons verklaren het beregelde karakter van taal
niet, want bijvoorbeeld A vermoordt B, B is dood, heeft geen verklarende stimulus-
respons reactie nodig.
o Mens heeft aangeboren, universele aanleg voor grammatica
- Universal Grammar
o Language acquisition device: aangeboren vermogen tot het leren van taal in alle
mensen (rationalistisch mentalisme)
o Over de tijd gegroeid cognitief vermogen (competence) bepaalt wat taal is, niet het
gebruik (performance)
o Kennis van taal (competence) is neurofysiologisch gerealiseerd maar stand van de
wetenschap is nog niet ver genoeg om dat te onderzoeken.