Ziekteleer 2
Farmacodynamiek en -kinetiek
Verschillende werking van geneesmiddelen:
Curatief (causale werking, bijv: antibiotica -> bacterie gedood)
Symptoombestrijding (oorzaak blijft, symptoom als pijn verdwijnt)
Preventieve werking (bijv. hepatitis B vaccinatie, anticonceptie)
Diagnostiek (contrastmiddel bij röntgen)
Aanvulling tekorten (vitamine D, insuline)
Placebo-effect
Eiwitten:
Eiwit categorie 1 -> receptoren. Receptoren (eiwitten) op de cel blokkeren of stimuleren.
Receptoren -> antagonist/agonist.
Agonist -> zelfde effect als neurotransmitter.
Antagonist -> tegengesteld effect door blokkade.
Voorbeeld -> bètablokker blokkeert de receptor waardoor signaal om hartfrequentie te
verhogen niet aankomt; blokkade van de stimulerende werking van adrenaline.
Symptoombestrijding via eiwitten: ion kanalen, enzymen en transporteiwitten.
Ion analen -> kanalen gaan open of dicht voor bepaalde ionen als Ca++, Na+, K+.
Enzymen -> versnellen het chemische proces van de cel. Medicijnen remmen in het algemeen
de werking van enzymen. Bijvoorbeeld het enzym cyclo-oxygenase 2 wordt geremd door
NSAID’s, het proces stopt/vermindert.
Transporteiwitten -> zorgen voor actief transport van ionen en neurotransmitters.
Bijvoorbeeld maagzuurremmer Omeprazol remt de protonpomp in de celmembraan.
Werkingsmechanisme placebo -> het effect van nepmedicatie of groter effect dan verwacht.
Verklaring -> neurotransmitters komen ook bij vertrouwen en verwachtingen. Bijvoorbeeld
positieve professional -> minder pijnmedicatie nodig na OK.
Bijwerkingen:
Veel ziektebeelden die de mondhygiënist ziet gaan gepaard met orale bijwerkingen (direct of
indirect via medicatie gebruik).
Verminderde afweer
Slechte mondzorg door minder handvaardig
Schimmelinfectie door medicatie
Droge mond door medicatie
Sneller bloeden door medicatie
Gingivahyperplasie door medicatie
Vanuit farmacodynamiek, andere aangrijp punten dan bedoeld.
- Andere receptoren: bijv. bèta 2 receptoren in longen bij bètablokker als Atenolol ->
bronchoconstrictie. Sympaticusstimulatie (noradrenaline) resulteert in
bronchusverwijdering en snellere hartslag. Bij astma: bronchusverwijdering is een
gewenst effect, snellere hartslag ongewenst. Sympathicomimeticum heeft een
specifiek effect op luchtwegen, veel minder op het hart.
, - Andere enzymen: bijvoorbeeld ACE-remmers zoals Enalapril -> bradykinine
ophoping -> prikkelhoest. Ook angio-oedeem (lekkage van vocht uit haarvaatjes,
zwelling) in mondholte komt voor.
- NSAID’s remmen de vorming van cyclo-oxygenase 2 (COX 2) maar ook van COX 1
en remmen ook de trombocytenaggregatie (bloedstolling) -> eerder bloeding.
- Andere ion kanalen zoals calciumblokkers -> perifere vasodilatatie -> ook
gingivahyperplasie.
- Andere transporteiwitten bijvoorbeeld psychofarmaca -> hersenreceptoren (para)-
sympathicus -> droge mond/obstipatie.
Xerostomie -> gevoel van een droge mond. Meest voorkomende bijwerking van medicatie.
Denk aan sympathicomimetica zoals Ventolin, maar ook aan Diuretica (plastabletten). Ook
veel voorkomend bij psychofarmaca.
Effect van xerostomie -> minder schone mond dus meer kans op cariës en ontstekingen.
Gingivahyperplasie -> overgroei van gingiva.
Bij:
Fenytoine (anti-epilepticus)
Immunosuppressiva, bijvoorbeeld Cyclosporine (gebruikt bij transplantaties)
Calciumantagonisten, bijvoorbeeld Amlodipine
Richtlijn parodontologie:
Immuun fitness -> gevoeligheid voor ontstekingen.
Van belang -> leefstijl factoren als voeding, roken, stress en bewegen.
Screenen op immuun fitness om parodontitis te voorkomen.
ADME:
Adsorptie -> opname van een stof in de circulatie vanuit de toedieningsplaats (coating
van een tablet, zodat maagfunctie is uitgeschakeld)
Distributie -> verdeling van de stof over het lichaam. Via bloed: vrij of plasma-
eiwitgebonden -> bloedspiegel
Metabolisme -> omzetting in de lever (of maag-darm kanaal) in een andere stof met
wel of geen klinische activiteit (metabolisme/biotransformatie)
Eliminatie -> verwijdering van het medicijn uit het lichaam
o In onveranderde vorm via nieren, gal, longen, huid -> excretie
o Na omzetting via metabolisme -> excretie
Geneesmiddelen bij ouderen anders dan bij kinderen:
Lichaamssamenstelling anders
Lichaamsfuncties werken minder goed
Reactie op geneesmiddelen heftiger
Bij ouderen -> wisselwerking verschillende soorten medicatie
Implicaties farmacokinetiek:
- Concentratie ter plaatse wordt bij een gegeven middel bepaald door toedieningsvorm,
dosis en patiënt.
- Dit is dus medebepalend door de werking en bijwerking van een geneesmiddel.
- Bij oudere patiënten, patiënten met co-morbiditeit en comedicatie -> veelvuldig
afwijkende ADME door afwijkende farmacokinetiek/farmacokinetische interacties
(bijvoorbeeld verminderde nierfunctie bij ouderen).
, - Bij oudere patiënten ook gewijzigde farmacodynamiek door verminderde
receptoren/verminderde gevoeligheid.
Bijwerkingen van medicatie:
Vanuit farmacokinetiek:
- Medicatie die invloed heeft op Cyp P450- enzymen in de lever -> invloed op
metabolisme -> bloedspiegel van het medicijn (verhoogd/verlaagd).
- Medicatie die het maagslijmvlies beïnvloedt, zoals Omeprazol kan de bloedspiegel
van medicatie als anti-trombotica of psychofarmaca verhogen.
Andere mechanismen:
- Antibiotica doden ook goede bacteriën -> eerder schimmelinfecties (candidiasis en
eerder bloedingen door vitamine K daling).
- Additief effect -> Ascal en antistolling zoals Fenprocoumon/Marcoumar (vitamine K
antagonist) -> bloedingsneiging wordt versterkt.
- Toxisch effect, bijvoorbeeld Chemotherapie -> droge mond (en nog veel meer).
Pathologie en bijwerkingen medicatie
Bijwerkingen verklaren:
Receptoren:
Parasympaticolytisch, anticholinergica
o Bijwerking -> minder speeksel, obstipatie
Sympaticolytica, bètablokkers
o Bèta 1 receptoren bevinden zich op het hart, een bètablokker leidt tot:
Vertraging van de pols
Verminderde hartconcentratie -> minder bloed flow -> tensiedaling
Enzymen:
-Voorbeelden -> ACE-remmers, NSAID’s, statines (cholesterol) -> blokkeren niet alleen de
specifieke enzymen, maar meer uit één soort. Bijvoorbeeld prikkelhoest bij ace: bradikinine
hoopt zich op omdat ACE ook enzymen in de longen remt.
-NSAID’s remmen de vorming cyclo-oxygenase 2 (COX 2) maar ook COX- 1 (deze zorgen
voor vorming maagslijmvlies) en ook trombocytenaggregatie (bloedstolling) -> eerder
bloeding.
Ion kanalen:
Calciumkanaal blokker, bijvoorbeeld Amlodipine -> hart concentratie minder, maar ook
peristaltiek in darmen minder -> obstipatie.
Transporteiwitten:
Psychofarmaca als antidepressiva. Ook effect op andere eiwitten of andere werking.
Top 10 medicatie voorschriften:
Middelen bij ulcus pepticum en gastro-oesofageale reflux
Niet-steroïde anti-inflammatoire en anti reumatische middelen
Antilipaemica, enkelvoudig
Enkelvoudige corticosteroïden
Antithrombotica
Betalactam-antibiotica, penicillines
Decongestiva en andere lokale middelen voor nasaal gebruik
Bètablokkers
, Laxantia
Antihistaminica voor systemisch gebruik
Top 5 prevalentie chronische aandoeningen:
Kanker
Hart- en vaatziekten
COPD
Diabetes
Bewegingsapparaat
Kanker en bewegingsapparaat:
-Chemotherapie -> immuun gecompromitteerd, dus eerder infecties etc.
-Bewegingsapparaat -> pijn. NSAID’s en paracetamol.
Hart- en vaatziekten:
-Anticoagulantia en trombocytenaggegratie-remmers -> voorkomen van MI, herseninfarct,
longembolie.
-Diuretica. Vocht via urine uit lichaam -> minder bloedvolume -> hypertensie daalt. Werkt op
Na/CA wisseling, ion kanalen.
Hoe werkt antistolling medicatie:
Trombocytenaggregatieremmers
(TAR) als Clopidogrel, Persantin en
Ascal. Voorkomen van arteriële
stolsels, MI, HI. Gevaar -> bloeding.
Anticoagulantia:
-Heparinen (subcutaan of
intraveneus). Bijvoorbeeld ->
fraxiparine, antitrobine activatie.
-Vitamine K antagonisten als
Acenocoumarin of Sintrom.
-INR vragen <1 -> verhoogde
stollingsneiging. Normaal 2-3. >3 ->
verhoogde bloedingsneiging.
-NOAC of DOAC als Rivaroxaban.
Werken fibrinevorming tegen.
Voorkomen veneuze stolsels,
longembolie, trombose, na
hartklepoperatie en bij
boezemfibrilleren. Geen
trombosedienst nodig.
Spijsvertering, veelvoorkomende klachten en medicatie.
Bij reflux, maagzuur en preventief bij veel medicatie:
Maagzuurremmers Omeprazol remt het proton (H+) pomp via transporteiwitten
Antacida -> chemische werking door pH te verhogen