Elise van Gool 2024
Farmacologie
Diergeneeskunde UU, jaar 1, sem. 2, door Elise van Gool
Wat is farmacologie:
Farmacologie is het bestuderen van de wisselwerking tussen exogene chemische stoffen (farmaca) en
fysiologische stoffen. Exogene stoffen zijn stoffen van buiten het lichaam en endogene stoffen zijn van
het lichaam zelf. Een farmacon is een werkzame stof in een geneesmiddel, derest van het geneesmiddel
bestaat uit hulpstoffen, zoals vulstoffen, smaakstoffen en kleurstoffen.
Farmacokinetiek:
De farmacokinetiek is de route van het farmacon door het lichaam.
ADME:
ADME staat voor absorptie (opname vanuit plaats van toediening in de algemene circulatie), distributie
(de verspreiding vanuit het bloed naar andere delen van het lichaam), metabolisme (de metabolisatie
van het farmacon wat de uitscheiding bevordert), en excretie (het verlaten van het lichaam).
Metabolisme en excretie samen is eliminatie.
Membraantransport:
Actief transport kost energie. Je hebt primair actief transport, dit houdt in dat op de plek van ATP
omzetting, de ionen tegen hun gradiënt over het membraan worden getransporteerd. En je hebt
secundair actief transport, dit houdt in dat de stof mee gaat met een andere stof die wel met zijn
gradiënt mee gaat (doordat die ergens anders via actief transport over het membraan wordt gepompt).
Bij symport gaan de twee stoffen dezelfde kant op en bij antiport gaan ze in de tegenovergestelde
richting. Vesiculair transport is ook actief.
Passief transport kost geen energie. Simpele diffusie is verplaatsing over een membraan doordat de stof
van een hoge naar een lage gradiënt gaat zonder dat er eiwitten aan te pas komen, dit kan alleen bij
kleine, apolaire stoffen (O2, CO2 en vetzuren). Gefaciliteerde diffusie hebben kanalen of transporters
nodig om over het membraan met hun gradiënt mee te bewegen. Kanalen zijn vaak voor de beweging
van ionen en transporters voor de beweging van grotere polaire moleculen (aminozuren, suikers)
Henderson-Hasselbach:
pKa = pH + log [Z] /[B]
De pKa is de pH waarbij de helft van de stof in de zure toestand is en de andere helft in de basische
toestand. De pH kan je berekenen met pH = - log [H+] → [H+] = 10-pH. Om de ionisatiegraad te berekenen
moet je weten hoeveel van de geïoniseerde vorm je hebt in vergelijking met het totaal. Voor zure stoffen
geldt: pKa= pH + log ([AH]/[A-]), waarbij A- de geïoniseerde vorm is. Voor basische stoffen geldt: pKa=
pH + log ([BH+]/[B]), waarbij BH+ de geïoniseerde vorm is.
Absorptiefase:
Is de opname van het farmacon vanuit de plaats van
toediening naar de systemische circulatie. Het wordt
uitgedrukt in de biologische beschikbaarheid (F), dit is de
fractie van het farmacon dat na toediening onveranderd
in de circulatie komt. Deze hangt af van de fysisch
chemische eigenschappen (lading, stabiliteit),
farmaceutische vorm (oplosbaarheid → lipofiliteit, om
goed over een membraan heen te kunnen moet het een
beetje lipofiel zijn), fysiologische factoren (doorbloeding,
absorptieoppervlak) en mate van biotransformatie. Bij IV
Pagina 1 van 10
, Elise van Gool 2024
toediening is F gelijk aan 1 (100%). In andere gevallen wordt het
berekend m.b.v. plasma-concentratie-tijd curves, de AUC (area under
curve) is dan de biologische beschikbaarheid. De OBB is de orale
biologische beschikbaarheid, dit komt door het first pass effect. Het
first pass effect is presystemische eliminatie, dit komt omdat orale
farmaca vanuit de darmwand naar de poortader gaan en vervolgens
door de lever moeten alvorens ze in de systemische circulatie komen.
In de lever kan metabolisme plaats vinden.
Distributiefase:
De verdeling van het farmacon over het lichaam. Om naar de extravasale ruimte (ruimte buiten de
bloedvaten) te komen, moet het farmacon het endotheel passeren, dit gaat vrij makkelijk door de grote
permeabiliteit en positieve arteriële capillaire druk. Het farmacon zal zich verdelen over de weefsels, de
concentratie in het bloed is vaak niet gelijk aan de concentratie in de weefsels, dit is het
verdelingsvolume (V). Een stof met een verdelingsvolume van 3L/kg LG wil zich verdelen over 30 L, als
we een hond van 10kg hebben. De hond bestaat uit max 10L, dus de andere 20L waarover de stof zich
wil verdelen, is de hoeveelheid stof die buiten de bloedbaan zal treden. Het is belangrijk om het
verdelingsvolume te weten, omdat je soms wil dat bepaalde stoffen in de bloedbaan blijven of juist naar
de periferie gaan. Het schijnbare verdelingsvolume (Vd) houdt rekening met de mate van binding van
het geneesmiddel aan eiwitten in het bloedplasma. Als de Vd groot is, betekent dit dat er veel naar de
periferie is gedistribueerd, dit zijn vaak lipofiele, basische stoffen die sterk aan weefsel binden. Als de
Vd laag is, dan is het farmacon vooral intravasaal aanwezig, dit zijn vaak zure, sterk aan plasma-eiwitten
bindende, hydrofiele en polaire farmaca.
Barrières:
Bloed-hersen-barrière (BHB):
De hersenen ontvangen veel bloed, om ze te beschermen bestaat de BHB bestaande uit tight
junctions, astrocyten en efflux transporters, zoals P-glycoproteïne (Pgp). Lipofiele stoffen
kunnen gemakkelijker door de BHB.
Bloed-liquor-barrière (BBB):
De epitheelcellen van de plexus choroïdeus, vormen een barrière tussen het bloed en de
cerebrospinale vloeistof in de ventrikels van de hersenen. Deze cellen bevatten ook tight
junctions die voorkomen dat schadelijke stoffen vanuit de bloedbaan in de cerebrospinale
vloeistof kunnen doordringen.
Bloed-placenta-barrière (BPB):
De barrière tussen de bloedsomloop van de moeder (maternale circulatie) en die van de foetus.
In de meeste gevallen geldt dat de BPB alleen grote moleculen niet laat passeren en dat dus
veel farmaca deze barrière wel kunnen overwinnen.
Bloed-melk-barrière:
Bestaat uit het capillaire endotheel in de melkklieren, de barrière laat niet alles door en kan een
belemmering vormen bij het behandelen van mastitis.
Darm-bloed-barrière:
Deze barrière bestaat uit een fysiologische slijmlaag en een endotheellaag met cellen die
diffusie en actief transport kunnen faciliteren en biotransformatie enzymen bevatten.
Metabolisme:
Het metaboliseren van stoffen heet ook wel biotransformatie, dit zijn de chemische veranderingen die
plaatsvinden in een stof in het lichaam. Het is op te delen in Fase I en Fase II. Fase I zorgt voornamelijk
voor het produceren van een stof die iets zwakker is dan de moederstof, maar die nog niet makkelijk
gesecreteerd kunnen worden. De processen omvatten oxidatie, reductie en hydrolyse door cytochroom
P450-enzymen (CYP450). Fase II zorgt voornamelijk voor het produceren van stoffen die makkelijk
gesecreteerd kunnen worden, dit wordt vaak gedaan m.b.v. conjugatie met een lichaamseigen
Pagina 2 van 10