Studietaak 0
Na het lezen van de literatuur op deze pagina en het doorlopen van de oefeningen, kun je
1. een definitie geven van kennis in termen van een ware en gerechtvaardigde
opvatting, en het verschil tussen kennis en een mening omschrijven
De tak van sport die zich bezighoudt met vragen naar kennis is de epistemologie,
oftewel kennisleer of kenleer.
Een gangbare manier om kennis te definiëren is aan de hand van een aantal
kenmerken. Vaak worden er drie kenmerken gekoppeld aan het concept kennis:
- Het is een opvatting
- De opvatting moet waar zijn
- Er moet een rechtvaardiging bestaan voor de opvatting
Een ander soort opvatting, meningen, worden vaak gekenmerkt door gebrekkige
rechtvaardiging van de opvatting. Al is er wel een verschil tussen meningen die geen
enkele rechtvaardiging hebben (bv: blauw is de mooiste kleur) en meningen die
enigszins gerechtvaardigd worden. Het belangrijkste element dat een mening
kenmerkt, is dat er geen noodzaak is om er een sterke rechtvaardiging voor te
geven. Om van kennis te spreken moet er echter wel een goede rechtvaardiging
bestaan voor de opvatting.
2. benoemen welke vier methoden om tot opvattingen te komen er zijn volgens Peirce,
en voorbeelden van elk van deze methoden herkennen en zelf formuleren
Peirce betoogde dat de mens van nature bepaalde zekere opvattingen over de
wereld wil hebben en dat twijfel over bepaalde opvattingen een gevoel van onrust
veroorzaakt. Peirce begint met de aanname dat er twee mogelijke toestanden zijn
waarin de mens zich kan bevinden:
- een overtuigingstoestand
- een toestand van twijfel
Peirce betoogde dat wetenschappelijk onderzoek de beste methode is om van twijfel
af te komen, maar ook dat er, naast wetenschap, alternatieve methoden zijn:
1. Methode van volharden en vermijden:
Simpelweg voorkomen dat je aan informatie blootgesteld wordt die enige twijfel over
je opvatting kan veroorzaken. Situaties en personen die twijfel in ons kunnen
oproepen, uit de weg gaan.
2. Methode van autoriteit
Opvattingen fixeren door een beroep op autoriteit te doen. Zo heb je op televisie wel
vier professoren en artsen gehoord die beweren dat sporten gezond is, daarom ben
je overtuigd van deze opvatting.
, 3. A-Priori-Methode
Hierbij laat je een overtuiging afhangen van voorkeuren, bijvoorbeeld het idee dat het
kind als een ‘’tabula rasa’’ geschetst wordt kan een prettige opvatting zijn aangezien
dit een relatief belangrijke rol voor ouders suggereert.
4. Wetenschappelijke methode
Een wetenschapper gaat actief op zoek naar informatie over de wereld om diens
opvattingen aan te scherpen.
3. omschrijven wat het verschil is tussen fundamenteel en toegepast onderzoek, en dit
onderscheid herkennen in concrete voorbeelden van dergelijk onderzoek
In wetenschappelijk onderzoek wordt er een onderscheid gemaakt tussen weten dat
en weten hoe. Het verkrijgen van kennis kan een doel op zichzelf zijn (uit pure
interesse hoe de wereld in elkaar zit). Soms wordt deze tak van onderzoek ook wel
aangeduid als fundamenteel onderzoek. Naast het systematisch beschrijven van
de werkelijkheid beoogt fundamenteel onderzoek ook te verklaren waarom dingen
zijn zoals ze zijn. Dit laatste doen wetenschappers vaak door het construeren van
hypothesen en theorieën die kunnen bijdragen aan het verklaren van fenomenen.
Echter, wetenschappers zijn ook geïnteresseerd in het toepassen van verworven
kennis om bepaalde problemen op te lossen, om onze maatschappij te verbeteren of
om bepaalde technologieën te ontwikkelen. Het weten hoe, kenmerkt toegepast
onderzoek. In deze tak van onderzoek legt de onderzoeker dus niet de nadruk op
het beschrijven en verklaren van bepaalde fenomenen, maar op het kunnen
voorspellen van en het uitoefenen van controle op bepaalde gebeurtenissen of
fenomenen.
Het is belangrijk om te beseffen dat fundamenteel en toegepast onderzoek met
elkaar in samenspel zijn. Belangrijk bij het gebruikmaken van literatuur is om goed
oog te houden voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van dergelijke bronnen. Daarom
is het verstandig om hierbij bijvoorbeeld de CRAAP criteria te hanteren: currency
(recent), relevance (relevantie), authority (autoriteit van de auteur), accuracy
(nauwkeurigheid) en purpose (doel van de auteur bij het schrijven).
4. benoemen welke doelen er respectievelijk door toegepast en fundamenteel
onderzoek nagestreefd worden
Wetenschap wordt gekenmerkt door de methoden en werkwijzen die zij hanteert.
Een alledaagse definitie van wetenschap is dat wetenschap een verzameling is van
kennis die afkomstig is van de zintuigen, dus dat zij empirisch is (op basis van
ervaringen en waarneming).
Een belangrijk thema binnen de wetenschap is objectiviteit.
5. uitleggen wat het verschil is tussen descriptieve en normatieve uitspraken.
,Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen de zogenaamde descriptieve
en normatieve uitspraken, welke we ook wel kunnen duiden als wat is en wat
wenselijk is. Voorbeelden van descriptieve uitspraken zijn: sporters leven langer,
rokers leven korter en een IQ van negentig is benedengemiddeld. Voorbeelden van
normatieve beweringen zijn: je moet voldoende sporten, want dat is gezond; je moet
niet roken, want dat is ongezond en een IQ van negentig is niet zo goed, want dat is
benedengemiddeld.
, Thema 1 - Studietaak 1
Literatuur:
Eshuis, J. (2022). Wetenschappelijke revoluties. Open Universiteit Nederland. [e-
reader: pp. 10-40]
Podcast Aflevering: https://soundcloud.com/ou-podcasts/iwm-studietaak-1-
wetenschappelijke-revoluties/s-0g89SaSMBGR?
si=10e4f12a34ac4afab3aafc819284819a&utm_source=clipboard0&utm_medium=text&utm_
campaign=social_sharing
Na het lezen van de literatuur op deze pagina en in de e-reader, en het doorlopen van de
oefeningen, kun je
1. op hoofdlijnen een tijdlijn schetsen van de wetenschapsgeschiedenis en daarin de
volgende tijdvakken met hun hoofdkenmerken plaatsen: oude Grieken, Romeinse
Rijk, middeleeuwen, wetenschappelijke revolutie, Verlichting en moderne tijd
2. op diezelfde tijdlijn de volgende filosofen plaatsen met een korte schets van hun
benadering en hun belangrijkste ideeën: Socrates, Plato, Aristoteles, Francis Bacon,
René Descartes, John Locke, George Berkeley, David Hume, Immanuel Kant en
Charles Peirce
3. uitleggen wat het scepticisme, rationalisme en empirisme uit het oude Griekenland
inhouden, en wat daartussen de belangrijkste verschillen zijn
4. uitleggen hoe deze oude Griekse ideeën zich ontwikkelden tot het rationalisme,
empirisme en idealisme ten tijde van de Verlichting, en wat de belangrijkste
verschillen zijn tussen deze filosofische stromingen
5. beschrijven wat Francis Bacon bedoelde met zijn idolen, en deze bij jezelf
identificeren en daarop reflecteren
6. uitleggen hoe David Hume in zijn empirisme met een eerste psychologische theorie
van de wetenschapper kwam en daarmee wetenschap tot een menselijke
onderneming maakte
7. uitleggen hoe Immanuel Kant in zijn transcendentaal idealisme onderscheid maakte
tussen de noumenale en fenomenale werkelijkheid en daarmee de valkuil van het
idealisme omzeilde
8. uitleggen hoe Charles Peirce in zijn pragmatisme stelde dat we niet moeten zoeken
naar kennis die waar is, maar naar kennis die waardevol is.
YouLearn Samenvatting