Basischemie voor het MLO - Samenvatting H1-H4
Les 1: Stoffen en stofeigenschappen:
Lesboek:
H1.1, 1.2, 1.3 en 1.7
Kennen:
1. Chemische richtingen: analytisch, organisch, fysisch, biochemie, anorganisch:
Chemie: (iemand die werkt in de chemie is een chemicus)
Behoort tot de natuurwetenschappen en gaat over de eigenschappen en samenstelling van
stoffen. Chemische wetenschap bestaat uit diverse richtingen/specialisaties. In de chemie
bestudeer je dus stoffen en processen waarbij nieuwe stoffen ontstaan.
Analytische chemie:
Bijvoorbeeld: Wat zit er in en hoeveel? Dus over chemische metingen, gehaltes en concentraties.
Organische chemie:
Wordt ook wel koolstofchemie genoemd. Bestudeerd stoffen die gemaakt zijn van koolstof.
Bijvoorbeeld veel natuurlijke stoffen zoals: suiker, eiwit, spijsolie, cellulose. Maar ook: aardolie,
benzine, kunststof en geneesmiddelen.
Fysische chemie:
Gaat over de natuurkundige kant: oplossen, destilleren, smelten en elektrochemische
verschijnselen.
Biochemie:
Bestudeert de levende organismen. De verworven/verkregen kennis wordt toegepast bij het
maken van voedingsmiddelen (bier, kaas, yoghurt) en nieuwe geneesmiddelen. Het geeft ook
steeds meer kennis over het molecuul van de erfelijke eigenschappen: DNA.
Anorganische chemie:
Oudste chemiesoort. Onderzoekt bouw en eigenschappen van metalen, oxiden, zuren, zouten
(de niet-koolstofverbindingen).
2. Fasen en faseovergangen:
Elke stof kan in 3 fasen/aggregatietoestanden voorkomen: vast, vloeibaar en gasvormig.
De fase hangt af van temperatuur, druk, aantrekkingskrachten tussen de deeltjes.
Cohesie:
De onderlinge aantrekkingskrachten tussen de deeltjes van een stof.
1
© Lisanne Stouthart
, Basischemie voor het MLO - Samenvatting H1-H4
Vaste fase:
Ieder deeltje heeft een vaste plaats ten opzichte van andere deeltjes. Het deeltje staat niet echt
stil, maar trilt. De cohesie is groot genoeg om de deeltjes op hun plaats te houden. Door de vaste
plaats voor elk deeltje heeft een vaste stof een vaste vorm en een vast volume. De bouw ligt vast
in een kristalrooster.
Vloeibare fase:
Er is geen vaste rangschikking van deeltjes. De deeltjes bewegen willekeurig. De cohesie houdt
de deeltjes wel bijeen. De deeltjes laten elkaar niet helemaal los. De vorm is hierdoor variabel
maar een vloeistof heeft wel een vast volume.
Gasvormige fase:
De deeltjes zijn zo ver van elkaar verwijderd dat er geen cohesie bestaat. Het heeft dus een vrij
volume. Een gas neemt het volume in dat de omgeving biedt.
Overgangen:
Smelten: Vast → Vloeibaar (stof heeft een constante temperatuur, dit is het smeltpunt)
Stollen: Vloeibaar → Vast (stof heeft een constante temperatuur, dit is het stolpunt)
Verdampen: Vloeibaar → Gas (gebeurt aan oppervlak van vloeistof, maar bij koken ontstaan er
overal in de oplossing dampbellen. Bij een constante druk (normale luchtdruk) heeft een vloeistof
een constant kookpunt)
Condenseren: Gas → Vloeibaar
Vervluchtingen: Vast → Gas
Rijpen: Gas → Vast
Destilleren: Combinatie koken + condenseren.
Sublimeren: Combinatie vervluchtingen + rijpen.
Opdracht: In welke fase zitten de volgende stoffen bij de gegeven temperatuur en normale druk?
a. Alcohol (ethanol) bij 145 K → Vast
b. Alcohol (ethanol) bij 300 K → Vloeibaar
c. Glycerol bij 5 °C → Vast
d. Glycerol bij 150 °C → Vloeibaar
e. Koolstofdioxide bij 180 K → Vast
3. Aggregatietoestand:
Dit is hetzelfde als fasen, dus je hebt 3 aggregatiestoestanden (vast, vloeibaar, gas).
4. Kwantitatieve stofeigenschap:
Dit zijn de meetbare stofeigenschappen. De gemeten grootheden noemt met fysische
constanten. Voorbeeld metingen zijn: kookpunt, smeltpunt, veerkracht, dichtheid, lichtbreking en
viscositeit (stroperigheid). Bijvoorbeeld: temperatuur, frequentie (aantal trillingen in een seconde)
en geluidsterkte.
5. Kwalitatieve stofeigenschap:
Dit zijn de moeilijk meetbare eigenschappen als geur en smaak. Je kunt spreken over zoet of
bitter, maar niet precies met een getal uit te drukken. Bijvoorbeeld: kleur van een trui (maar dit
kan ook kwantitatief), humeur van docent en gevoeligheid.
2
© Lisanne Stouthart