Les 1.1
De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van de dimensies van Blaxter.
Sociale representatie van gezondheid: Datgene wat bepaalde groepen mensen onder gezondheid
verstaan.
Gezondheidsgedrag: Gedrag, ongeacht de gezondheidstoestand waarin men zich bevindt, dat is
bedoeld om de gezondheid te beschermen, te bevorderen of in stand te houden, bijvoorbeeld het
eten van gezonde voeding.
(Uit hoofd weten) Opvattingen van gezondheid in het onderzoek van Blaxter:
Gezondheid als niet ziek: geen symptomen, geen bezoek aan artsen, daarom ben ik gezond.
Gezondheid als bezit: uit een sterke familie komen, snel herstellen na operaties.
Gezondheid als gedrag: ‘Zij zijn gezond omdat ze goed voor zichzelf zorgen, sporten enz.’
(meestal van toepassing op anderen).
Gezondheid als lichamelijke fitheid en vitaliteit : Vooral genoemd door jongere respondenten.
Daarnaast is het mannelijk gezondheidsbegrip vaker gekoppeld aan ‘zich fit voelen’ en dat
van vrouwen aan ‘zich energiek voelen’. Vrouwen zien gezondheid ook meer in sociaal
perspectief, in de vorm van levendig zijn en goede relaties met anderen hebben.
Gezondheid als psychosociaal welzijn : gezondheid in mentaal opzicht; bijvoorbeeld zich
mentaal in harmonie voelen, zich trots voelen of van gezelschap van anderen genieten.
Gezondheid als functie: Het vermogen om taken te verrichten, om te doen wat je wilt
wanneer je dat wilt, zonder belemmeringen van een slechte gezondheid of lichamelijke
beperkingen.
De student kan een definitie van gezondheid geven aan de hand van het model van Huber.
“Gezondheid als het vermogen om je aan te passen en eigen regie te voeren, in het licht van de
sociale, fysieke en emotionele uitdagingen in het leven”.
Voor het meten van gezondheid onderscheidt Huber lichaamsfuncties, mentale functies/beleving,
spiritueel/existentiële dimensie, kwaliteit van het leven, sociaal-maatschappelijke participatie en
dagelijks functioneren.
Volgens de definitie van Huber kan een uitermate ziek iemand als gezond worden gezien als hij zich
constructief gedraag. En
een gezond iemand die
piekert als ongezond.
Model gaat over:
Lichaamsfuncties
Mentaal
welbevinden
Zingeving
Kwaliteit van het
leven
Meedoen
Dagelijks
functioneren
,De student kan de verschillende factoren van het biopsychosociale model ontdekken in een casus.
Biopsychosociaal model: Het standpunt dat ziekten en symptomen door een combinatie van
lichamelijke, sociale, culturele en psychologische factoren worden verklaard.
Gezondheid is niet de afwezigheid van ziekte, maar het vermogen van mensen om met de fysieke,
emotionele en sociale uitdagingen van het leven om te gaan en zo veel mogelijk eigen regie te
voeren.
Biologische factor in relatie tot gezondheid: bijvoorbeeld je genen.
Een psychologische factor in relatie tot gezondheid: psychisch welbevinden, overtuigingen,
persoonlijkheid, ziekteperceptie.
Een sociale factor in relatie tot gezondheid: Sociale steun, omgeving, werkloosheid, opleiding.
De student kan aangeven wat het onderscheid is tussen het biomedische en biopsychosociale model.
Biomedisch ziektemodel: Gezondheid wordt gedefinieerd als afwezigheid van ziekte. Volgens dit
model heeft een ziekte een oorzaak die via medische interventie kan worden genezen.
De aanname is dat de symptomen het gevolg zijn van een ziekte die zijn oorsprong hetzij buiten het
lichaam heeft of via inwendige veranderingen zoals bijvoorbeeld celmutaties.
Het biopsychosociaal model neemt in de beoordeling van de gezondheid de subjectiviteit/beleving
mee. Sociale en culturele factoren bepalen mede of iemand ziek te noemen is of zich ziek voelt.
De student kan aangeven wat gedragsmatige pathogenen en immunogenen zijn.
Hippocrates schreef ziekte toe aan een verstoord evenwicht tussen vier circulerende
lichaamsvloeistoffen, de zogenoemde humores: gele gal, slijm, bloed, zwarte gal.
Gedacht werd dat de vier humores bij gezonde personen in evenwicht waren en dat ziekten
optraden als die evenwicht door externe pathogenen werd verstoord.
Hippocrates beschouwde het lichaam en de geest als eenheid. Om die reden dacht men dat de
hoeveelheid van de verschillende eenheden in verband stonden met de persoonlijkheid.
Genezing bestond uit pogingen om de humores opnieuw in balans te brengen via aderlaten, vasten,
een speciaal dieet of door geneesmiddelen.
Gedragsmatige pathogenen: gedragingen die schadelijk zijn voor de gezondheid (roken).
Gedragsmatige immunogenen: gedragingen die de gezondheid bevorderen (sporten).
Les 1.2
De student kan informatieve, interactieve en kritische gezondheidsvaardigheden ontdekken in een
casus.
Gezondheidsvaardigheden zijn vaardigheden van mensen om informatie over gezondheid te
verkrijgen, te begrijpen, te beoordelen en te gebruiken bij het nemen van gezondheid gerelateerde
beslissingen.
Gecategoriseerd in 3 levels:
Informatieve gezondheidsvaardigheden; de lees-, schrijf- en rekenvaardigheden.
Interactieve gezondheidsvaardigheden; het vermogen om informatie te verkrijgen en deze
toe te passen in de eigen situatie.
Kritisch: juist interpreteren van gezondheidsinformatie, vooruitdenken over
langetermijngevolgen van gezondheid gerelateerd aan gedrag, prioriteiten stellen, samen
beslissingen nemen met je zorgverlener, …
,De student kan aangeven wat therapietrouw, concordantie en compliantie is.
Therapietrouw: alle handelingen vanaf het verkrijgen van een recept, het afhalen van de
geneesmiddelen tot aan het innemen ervan op juiste wijze. Therapietrouw omvat ook alle zelfstandig
uitgevoerde therapeutische gedragingen zoals revalidatie oefeningen in overeenstemming met
medische adviezen.
Compliantie: Wordt meestal in medische literatuur gebruikt. Met deze term wordt bedoeld dat de
patiënt de aanwijzingen van de arts opvolgt. Niet nakomen kan als eigenzinnig of zelf incompetent
worden geïnterpreteerd.
Concordantie: onder concordantie wordt verstaan een gezamenlijke bereikte overeenkomst tussen
arts en patiënt omtrent de juiste behandeling, nadat de patiënt volledig is geïnformeerd omtrent de
voor- en nadelen van deze specifieke behandeling.
, Les 2.1
De student kan aangeven wat de verschillende stressreacties zijn.
Stress: een lichamelijke en psychische respons op een uitdaging of een bedreigende situatie.
Stressoren: Stressvolle stimulus of situatie.
Distress: Een belastende emotionele, cognitieve en/of gedragsmatige reactie, die veroorzaakt wordt
door een externe stressor, en die onderdeel kan zijn van stress.
Fysiologische responsen: Als je stress ervaart wordt je lichaam in een staat van paraatheid gebracht
Hoofdpijn, misselijkheid, maagklachten, duizelingen, overmatig transpireren, versnelde
hartslag/ademhaling, trillen, verhoogde bloeddruk.
Gedragsmatige responsen: Vermijding, agressie, eetproblemen, overmatig actief zijn, te veel tegelijk
doen, meer roken of meer alcohol drinken. Stress kan een oorzaak zijn van een verslaving.
Cognitieve responsen: De mentale processen, waaronder de informatieverwerking, worden
verstoord. Je kunt last hebben van: obsessieve gedachten, piekeren, vergeetachtigheid en
concentratieproblemen.
Emotionele responsen: Je kan emoties gaan ervaren als: angst, frustratie, boosheid en
prikkelbaarheid. Chronische stress kan ervoor zorgen dat jij je constant angstig voelt, zonder dat daar
een directe reden voor is.
Stressoren: Stressvolle stimulus of situatie.
Arousal: opwinding
Fight-or flightreactie: Reeks interne processen die het organisme voorbereiden op een gevecht of
vlucht, en die in gang wordt gezet als een situatie als bedreigend wordt geïnterpreteerd.
Acute stress: Een tijdelijk, kortdurend patroon van arousal als reactie op een stressor, met een
duidelijk begin en een beperkte duur.
Algemeen aanpassingssyndroom (GAS): De driedelige respons van het lichaam op langdurige stress.
Alarmreactie: Eerste stadium van het GAS, waarin het lichaam zijn hulpbronnen mobiliseert
om de stressor het hoofd te bieden.
Weerstandfase: Het tweede stadium van het GAS, waarin het lichaam zich lijkt aan te passen
aan de aanwezigheid van de stressor.
Uitputtingsfase: Het derde stadium van het GAS, waarin het lichaam zijn hulpbronnen
volkomen uitput.