Hoorcollege aantekeningen Kind en Omgeving
Hoorcollege 1: pedagogische verkenningen
Pedagogische wetenschappen: bestuderen de opvoeding, het onderwijs en de hulpverlening aan kinderen en
jeugdigen, met het oog op verbetering van de praktijk.
- Praktisch gericht
- Empirische benadering (wetenschappelijk benadering – getoetst aan de werkelijkheid)
- Verschillende werkvelden (emotionele- en gedragsproblemen in deze cursus)
- Niet de hele werkelijkheid tegelijk recht te willen doen analytisch (één aspect per keer)
Paradigma = een geheel van
waarden, opvattingen en technieken,
gedeeld door leden van een bepaalde
wetenschappelijke gemeenschap.
Een paradigma is een leidraad voor
het doen van onderzoek
(bijvoorbeeld welke vragen er gesteld
moeten worden, welke
onderzoekstechnieken gebruiken).
Paradigma is een speciale manier van
kijken naar de werkelijkheid
(perspectief). Het is dus meer dan
theorieën, maar het omvat ook
methoden en technieken voor
onderzoek en behandeling.
Op het ene moment is het ene paradigma dominant op een ander moment een andere. Paradigmaverschuiving
dezelfde informatie kan op een andere manier worden waargenomen (zie plaatje optische illusie konijn of
eend). In sociale wetenschappen bestaan paradigmata veelal naast elkaar.
Leertheoretisch paradigma (behavioral)
Pavlov klassieke conditionering (Crain, 2015): Hond gaat
kwijlen bij eten in zijn bek, dit werd vervolgens gecombineerd
met licht of een bel en de hond begon na een tijdje al te
kwijlen bij het licht/de bel.
Klassieke conditionering kent drie fasen:
Fase 1: Eerste keer bel luiden, leidt niet tot
speekselafscheiding. Dus de bel is een neutrale stimulus.
Maar voedsel op de tong leidt wel tot speekselafscheiding,
deze situatie noem je het ongeconditioneerde reflex en het
voedsel is een ongeconditioneerde stimulus.
Fase 2: Aantal keer geven van voedsel combineren met het
luiden van de bel (eerst de bel dan voedsel)
Fase 3: alleen de bel luiden en dat gaat de hond al kwijlen
dan is de bel van een neutrale stimulus een geconditioneerde
stimulus geworden. En het kwijlen bij het horen van de bel is
een geconditioneerde respons.
In plaats van ongeconditioneerd en geconditioneerd worden
ook de termen onvoorwaardelijk en voorwaardelijk gebruikt.
Extinctie (uitdoving) = als je de bel een aantal keer luidt
zonder dat er voedsel op volgt, dan verliest de bel zijn effect.
Als je vervolgens weer een uurtje of twee wacht, gaat de
hond toch weer opeens kwijlen = spontaan herstel
,Stimulusgeneralisatie = kwijlen bij een bel van een bepaalde toonhoogte lukt een kwijlreactie op, maar als je
dan andere tonen laat horen, gaat de hond ook kwijlen. Dus ook andere gelijksoortige stimuli als de
geconditioneerde stimulus kunnen ook de respons uitlokken.
Je kunt de hond ook leren selectief te kwijlen = stimulus discriminatie. Pavlov probeerde een hond te laten
kwijlen bij een rond licht en niet bij een andere vorm (ellips). Ellips werd steeds ronder en toen ging de hond
ook blaffen en helemaal door het lint acute of experimentele neurose.
Watson
Introduceerde de ideeën van Pavlov in de psychologie. Experiment Little Albert (baby van 11 maanden). Hij
probeerde Albert bang te maken voor een witte rat. In het begin Albert was niet bang voor witte ratten en
andere objecten. Hij was wel bang voor harde geluiden (dan begon hij te huilen). Watson combineerde harde
geluiden (slaan met een hamer achter Albert) met het laten zien van de rat. Albert was daarna geconditioneerd
alleen bij het zien van de witte rat begon Albert te huilen (klassieke conditionering van angst). Later ging
Watson ook kijken of er sprake was van stimulusgeneralisatie en dat was het geval Albert was nu ook bang
voor konijnen, bolletje wol, veren, masker kerstman.
Tijdje later Little Peter (deconditionering van angst, door nieuwe koppeling). Peter (3 jaar) was bang voor
witte ratten, wol en ander speelgoed. Ze laten peter iets lekkers eten in een kinderstoel en er werd op een
veilige afstand een kooi met een konijn neergezet. Elke dag werd dit herhaald en kwam het konijn een stukje
dichterbij. Op het laatst eten en konijn aaien. Er wordt hier dus een nieuwe koppeling gelegd tussen het
konijn aaien (ook wel angst) en ontspanning. Iets wat angst oproept wordt gekoppeld aan ontspanning. Dit heet
ook wel systematische desensitisatie.
Paradigma clash van factoren in persoon naar factoren in omgeving. Watson zet zich af tegen mensen die
zich richten op het innerlijke psychologie moest ook kijken naar de observeerbare gedragingen
(behaviorisme).
Klassieke conditionering in het dagelijks leven
- Fobie kunnen hier een oorsprong in hebben (bijvoorbeeld één keer iets meemaken – bijna verdrinken
= bang voor water bijvoorbeeld)
- Misselijkheidsreflex (bij het zien van bepaald voedsel)
- Aanval van astma of hooikoorts bij het zien van bloemetjesbehang
- Op rem trappen bij rood licht
Klassieke conditionering kan niet al het leren verklaren bijvoorbeeld dat wij ook ingewikkelde dingen kunnen
leren (zoals tennis). Dat brengt ons bij:
Skinner en operante conditionering
Operante (instrumentele) = leren door consequenties die op gedrag volgen.
- Innerlijke emoties hebben we niet nodig om gedrag te verklaren (Skinner behaviorist)
- Het individu vertoont gedrag en als daar een positieve consequentie aan zit, wordt de kans op dit
gedrag in de toekomst vergroot.
Negatieve consequentie kans kleiner
- Gedrag wordt dus gecontroleerd door de
consequenties die erop volgen.
Positieve bekrachtiging (reinforcement) = iets
positiefs toevoegen.
Negatieve bekrachtiging = iets negatiefs
wegnemen
^ beide leiden ertoe dat de waarschijnlijkheid van
het gedrag wordt verhoogd.
Vaak gelukkigere kinderen. Nieuw gedrag
aanleren of veranderen. Kan je ook bij jezelf doen
(jezelf trakteren), ook een geluksmomentje
(tijdens wandelen een zeldzaam dier zien).
,Bedenk elke keer wordt er iets toegevoegd of weggenomen? EN wordt het toekomstig gedrag dan
gestimuleerd of niet meer (ga je het in de toekomst nog uitvoeren of helemaal niet meer?)
Je gaat naar het strand en bent levend verbrandt. De volgende keer smeer je je wel goed in en verbrand je niet,
dus nu ga je je elke keer insmeren. De verbranding is weggenomen en vergroot toekomstig positief gedrag, dus
er is sprake van negative reinforcement.
- Welk gedrag verandert?
- Wordt het gedrag vergroot of juist verkleint?
- Wordt het na het uitvoeren van het gedrag iets toegevoegd of weggenomen?
Voorbeelden:
o Dennis slaapt, zijn wekker gaat af. Hij is te moe en ontwijkt het opstaan door de wekker te snoozen. Dit
doet hij elke keer als de wekker afgaat. Negative reinforcement
o Jane houdt ervan om post op te halen. Op een dag ontvangt ze twee brieven. Daarna checkt ze de
brievenbus elke dag. Positive reinforcement
o Peter was niet aan het opletten in de les en de docent vraagt hem achterin de klas te gaan zitten weg
van zijn vrienden. Hij doet dat en toevallig zit hij naast Jennifer, zijn crush. Hij vertoont zijn niet
oplettend gedrag nu steeds vaker om zo hopelijk weer achterin te mogen zitten. Positive
reinforcement
o Lot kan niet studeren met de TV aan, maar haar huisgenoot heeft het steeds aan als zij moet studeren.
Op een dag heeft Lot de deur dichtgedaan en kon ze beter studeren. Nu doet ze dat elke keer. Negative
reinforcement (deur dichtdoen vergroot, geluid van de TV gaat weg)
Negative reinforcement angstproblemen in stand houden. Bang zijn voor bepaalde objecten en die dan
vermijden. Daardoor nemen hun angstgevoelens af, maar ze leren er dus niks van.
Positieve straf = er wordt iets vervelends toegevoegd (slaan)
Negatieve straf = er wordt iets positiefs weggehaald (iets afpakken)
^ waarschijnlijkheid dat gedrag optreedt, wordt verlaagd.
Skinner was geen voorstander van straf, meer van extinctie van ongewenst gedrag en belonen positief gedrag.
Onderzoek Agressief gedrag te negeren en aardig te belonen leidde tot rustigere kinderen (in dit geval
een schoolklas).
Operante conditionering werkt het best wanneer de consequenties onmiddellijk op het gedrag volgen.
Shaping= leren van gedrag in kleine stapjes.
Continue bekrachtiging = elke keer als het gedrag wordt vertoond, wordt het bekrachtigd. En bij partiële
bekrachtiging is dat niet elke keer. Als je nieuw gedrag wilt aanleren, gaat continue bekrachtiging het snelst.
Partiële bekrachtiging is heel belangrijk, omdat het zoveel voorkomt in de praktijk (verwervingsduur is langer,
maar het gedrag blijft hardnekkig aanwezig). Bijvoorbeeld dat als een keert zeurt en je wisselend aandacht geeft
en soms niet, dan blijft dat gedrag hardnekkiger. Ander voorbeeld van partiële bekrachtiging partiele
bekrachtiging = gokken, soms beloning en soms niet.
Innerlijke factoren vond Skinner niet belangrijk, maar toch zijn er situaties waarvoor dit niet geldt. Denk aan
ontgroeningen hoe meer ontberingen iemand meemaakt, hoe liever die bij de vereniging wilt. Cognities
spelen een rol. Dat brengt ons bij de sociale leertheorie:
Bandura’s sociale leertheorie (shaffer & kipp)
Observationeel leren/imitatie/modeling = leren dat het resultaat is van het observeren van het gedrag van
anderen (models). Leren is cognitief proces:
- Innerlijke representatie
- Nadenken over lange termijn consequenties (beloning op kortere termijn inruilen voor langere termijn)
- Plaatsvervangende (vicarious) bekrachtiging en straf (van model) een kind hoeft niet zelf de
consequenties te ervaren, maar hij/zij leert van de consequenties die een model ervaart.
- Symbolisch leren (tekenfilms en boeken bijvoorbeeld)
, - Acquisition (gedrag leren) vs. Performance (gedrag laten zien)
Voorbeelden: Slechte vrienden nadoen, ouders roken, ouders die bang zijn voor spinnen bijvoorbeeld of
schreeuwen dat je zachter moet praten.
Modelling kan ook een rol spelen in probleemgedrag.
Acquisition vs performance: Bobo doll-experiment (grote pop)
4 jarige kinderen keken naar een film waarin een model agressief gedrag vertoonde tegen een pop. Kinderen
verdeelden hij in drie groepen 1. Einde van de film werd het agressieve gedrag bestraft 2. het agressieve
gedrag werd beloond 3. Niet beloond en niet bestraft. Daarna gingen de kinderen zelf naar een speelkamer met
zo’n zelfde pop. Groep met minst agressief gedrag groep 1. Er kwam vervolgens een leidster binnen en zei
dat het kind een beloning kreeg voor elk gedrag dat het kind uit de film na kon doen geen verschil meer
tussen de groepen. Dus alle groepen hadden het geleerd, maar niet vertoond. Leren is dus een cognitief proces.
Let op! Opvoeden is niet hetzelfde als het trainen van kinderen.
Sociaal/observationeel leren gebruik gereedschap. Apen hadden stokken om dingen te vangen en kwamen
niet op het idee om stenen te gebruiken (die er wel lagen).
Bandura erkende het belang van cognitieve leerprocessen, maar hij was wel een echte leertheoreticus. Nu gaan
we kijken naar het SIP-model waar de cognities nog meer centraal staan:
Theorie van social information processing (SIP)
Belangrijk voor interactie en relaties tussen leeftijdsgenoten (bijvoorbeeld agressie en sociale angst).
“Het gedrag van een kind in een bepaalde sociale situatie zal een directe weerspiegeling zijn van zijn of haar
mentale verwerking van die situatie”
Stap 1: waarneming van sociale signalen waarnemen
en aandacht richten op sociale signalen of cues (dingen in
jezelf bijvoorbeeld hartkloppingen of gezichtsuitdrukking
van iemand anders).
Stap 2: interpretatie van sociale signalen kunnen
verschillende processen een rol spelen. Een belangrijke is
intent attribution = het toeschrijven van bedoelingen aan
je interactiepartner. Gedrag beoordelen als gemeen
bijvoorbeeld.
Stap 3: overweging van doelen die je wil bereiken
vriendschap sluiten of speelgoed bemachtigen
bijvoorbeeld.
Stap 4: overweging van mogelijke strategieën
overwegingen hoe je dat doel (stap 3) kunt bereiken.
Speelgoed bemachtigen dan bijvoorbeeld afpakken,
ruilen, samen spelen etc.
Stap 5: overweging van welke strategie de beste is
welke is het effectiefst en waar ben je het beste in
Stap 6: gedrag vertonen van gedrag
Het is nu een cyclus. Een kind kan met meerdere stappen tegelijkertijd bezig zijn. Je kan ook naar een eerdere
stap terugkeren (bijvoorbeeld door twijfel). Sociale kennis en ervaringen sturen het doorlopen van de stappen
(in het midden). Vierkant het gedrag dat een kind vertoont, wordt weer beoordeeld door andere kinderen en
die reageren dan en dan begint het opnieuw.
Emotionaliteit en emotieregulatie spelen een rol in SIP (lemerise & arsenio)
Model zou krachtiger zijn als emoties werden toegevoegd.
Emotionaliteit = persoonlijkheidstrek, karakter. Positieve emotionaliteit = de neiging om plezier te ervaren en te
uiten. Negatieve emotionaliteit = de neiging om op prikkels in de omgeving te reageren met angst of boosheid.