Samenvatting Module Professioneel Handelen
Oriëntatie op de module
Interactievaardigheden
Interactievaardigheden = vaardigheden van de pedagogisch medewerker tijdens de
interacties/omgang met alle kinderen in de groep. Deze interactievaardigheden zijn belangrijk, omdat
deze van invloed zijn op de ontwikkeling en welzijn van de kinderen in de groep. 6
interactievaardigheden, onderverdeeld in basis vaardigheden en educatieve vaardigheden.
Drie basis interactievaardigheden:
1. Sensitieve responsiviteit (emotionele steun bieden)
De pedagogisch medewerker is gevoelig voor de signalen die een kind afgeeft, door goed te
kijken naar het kind en te proberen te begrijpen wat het bedoelt. Ze reageert op de juiste
manier op deze signalen, door gevoelens en emoties te benoemen en te verwoorden wat een
kind mee maakt. Ze heeft hier begrip voor en ondersteunt het kind hierin.
2. Respect voor autonomie van het kind
De pedagogisch medewerker ziet en erkent alle kinderen in de groep als individuen. De
pedagogische medewerker geeft ruimte aan de kinderen. Ze stimuleert actief dat kinderen
zelf iets doen en op hun eigen manier.
3. Structureren en grenzen stellen
Hierbij gaat het erom dat de pedagogisch medewerker de kinderen op een goede manier
duidelijk kan maken wat zij van de kinderen in de groep verwacht en hoe ze ervoor zorgt dat
de kinderen zich daar aan houden.
Drie educatieve interactievaardigheden:
1. Praten en uitleggen
De hele dag communiceren pedagogisch medewerkers met de kinderen. Dit gebeurt zowel
verbaal als non verbaal. Jonge kinderen leren taal door te communiceren met volwassenen en
andere kinderen. De pedagogisch medewerker benoemt wat ze doet en wat er gebeurt. Ze
benoemt gevoelens van de kinderen en gaat daarbij steeds na of ze de intentie van de
kinderen goed verwoord heeft. Ze past zich aan aan het begripsniveau en de interesse van de
kinderen.
2. Ontwikkelingsstimulering
Dit gaat over de acties die de pedagogisch medewerker onderneemt om kinderen te
stimuleren om kinderen te begeleiden bij het vergroten van kennis en vaardigheden, passend
bij het ontwikkelingsniveau en het potentieel van de kinderen. Het gaat daarbij om
verschillende ontwikkelingsgebieden (motorische ontwikkeling, cognitieve vaardigheden,
taalvaardigheden, sociaal emotionele vaardigheden en creatieve vaardigheden).
3. Begeleiden van (positieve) interacties tussen de kinderen
De pedagogisch medewerker zorgt ervoor dat kinderen zich veilig en vertrouwd met elkaar
voelen. Ze stimuleert verbondenheid in de groep en een wij-gevoel door rituelen en positieve
aandacht voor alle kinderen. De pedagogisch medewerker leidt niet alleen negatieve situaties,
zoals ruzie, in goede banen, maar merkt ook positieve interacties tussen kinderen op. Ze
waardeert en beloont de positieve interacties.
1
,Terugblik op zorg en welzijn
Maatschappelijke ontwikkelingen
Industrialisering
- Begin van de vorige eeuw
- Door de komst van machines werd het mogelijk om op grote schaal te produceren
- Ontstaan van kleine leefgemeenschappen door huizen te bouwen bij de fabriek.
- Samenleving was duidelijk: arbeidersklasse, middenklasse en hogere klasse
- De leefomstandigheden waren slecht: werkweken van 6 dagen, 10 uur per dag, verzuim van
school om te werken, vrouwen moesten opvoeden en het huishouden doen. In de arme
arbeiderswijken ontstonden sociale problemen (alcoholverslaving, schulden en geweld).
Democratisering
- Begon in de jaren 60
- Burgers willen meer inspraak en medezeggenschap over zaken die hen aangaan
- Provo’s en hippies creëerden subcultuur met eigen normen en waarden
- Tijd van seksuele revolutie, kleinere klassenverschillen en feminisme
- Verdwijnen van de zuilen
- Secularisering zet door: kerken krijgen minder invloed
Participatiesamenleving
- Tot tweede helft van vorige eeuw faciliteerde de overheid veel maatschappelijke
voorzieningen: verzorgingsstaat
- Veel bedrijven in handen van overheid. Overheid financierde gezondheidszorg, sociaal en
cultureel werk en sociale voorzieningen
- 1956: AOW wordt ingevoerd
- 1965: Algemene Bijstandswet wordt ingevoerd (voor iedereen minimum inkomen)
- Jaren 80: afbouw verzorgingsstaat door stijgende kosten en overtuiging dat burgers meer
eigen verantwoordelijkheid moeten nemen → ontstaan participatiesamenleving
- Afbouw verzorgingsstaat
o Privatiseren van het ziekenfonds (zorgverzekeraars)
o Afbouwen of versoberen van subsidies, regelingen en toelagen voor studie en
onderwijs, welzijn en cultuur
o Versoberen van WAO en bijstand
o Maatregelen oudere werknemers: verschuiven pensioengerechtigde leeftijd: 67 jaar
o Overhevelen van zorgtaken en budgetten naar gemeenten en zorgverzekeraars,
inclusief bezuinigingsmaatregel, sinds 2015
Ontwikkelingen in de zorg
Ontwikkelingen in zorg bekijken vanuit vier sectoren
- Algemene ziekenhuizen
o Vroeger opgezet en beheerd door religieuzen
o Aan begin van vorige eeuw werden ze gasthuizen genoemd, daarna ziekenhuizen en
nu soms ook medisch centrum
o Categoriale ziekenhuizen = ziekenhuizen voor patiënten met specifieke aandoeningen
(oogziekenhuis, brandwondencentrum, kinderziekenhuizen)
o Vroeger konden patiënten kiezen voor verpleging in eerste, tweede of derde klasse
o Sinds begin 19e eeuw: vier gespecialiseerde kinderziekenhuizen. Opgegaan in
universitaire medische centra. Algemene ziekenhuizen hebben een kinderafdeling
met gespecialiseerde artsen en verpleegkundigen
o Jaren 70: kinderen niet meer gezien als kleine volwassene, maar meer zorg en
begeleiding afgestemd op leeftijd en beperkingen.
2
, - Psychiatrie
o Tot jaren 70 opgenomen in instellingen, uit het zicht van samenleving
o Vroeger dolhuizen, krankzinnigengesticht of gekkenhuis
o Na tweede wereldoorlog: psychiatrische instelling → psychiatrisch ziekenhuis of
psychiatrisch centrum
o Jaren 60 (tijd van democratisering en nieuwe normen en waarden): patiënten
brachten dag door in stoel, in duffe kleding en versuft door medicatie
o Menswaardiger bestaan door nieuwe medicijnen, therapieën en inzichten. Grote
afdelingen opgesplitst in kleinere groepen
▪ Beschut wonen: kleine woningen op het instellingsterrein
▪ Beschermd wonen: met een groepje in een woning in dorp of stadswijk
▪ Begeleid wonen: zelfstandig wonen met begeleiding
o Eind vorige eeuw: reorganisatie geestelijke gezondheidszorg. Fusies tussen
psychiatrische centra (Riagg = regionale instituten voor ambulante geestelijke
gezondheidszorg en RIBW = regionale instituten voor bescherm wonen).
o Tot 1994 eenvoudig om iemand gedwongen te laten opnemen op gesloten afdeling.
Daarom Wet Buitengewone Opneming in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ).
o Zorgmijders: mensen die psychische hulp nodig hebben, maar daar niet aan willen
meewerken. Vorm van ketenzorg en aanstellen van één behandelend of begeleidend
regisseur moet voorkomen dat zorgmijders niet in anonimiteit verdwijnen
- Verstandelijke beperkingen
o Vergelijkbaar met psychiatrie, vroeger opgeborgen in instellingen in bossen.
o Idiotengesticht, zwakzinnigengesticht en zwakzinnigeninrichting.
o Drie gradaties: idioot, imbeciel en debiel.
o Zwakzinnigheid werd gezien als medisch probleem met als gevolg dat aandacht
uitging naar beperkingen
o Jaren 60: nieuwe inzichten. Accent op mogelijkheden, nieuwe vormen van wonen:
beschut wonen, beschermd of begeleid wonen.
- Ouderen
o Tot na 2e wereldoorlog weinig voorzieningen voor ouderen. Zorg was voor
familieleden, liefdadigheid en kerken
o Pas tijdens wederopbouw werden bejaardentehuizen gebouwd
o In een bejaardenhuis werd van alles aangeboden: recreatie, maaltijden en hulp in
huishouding. Geen verzorging.
o Later seniorenwoningen in woonwijken
o Jaren 70: bejaardenhuis wordt verzorgingshuis en nieuwe verzorgingshuizen gebouwd
met aanleunwoningen.
o Zorg onbetaalbaar en veel verhuizingen. In 2004 ontkoppelde de overheid wonen en
zorgen en moesten ouderen het woongedeelte zelf betalen.
o Verpleeghuis = voor langdurige zorg die te complex is voor een verzorgingshuis. Pas
vanaf jaren 60. In 1965 werd eerste verpleeghuis van psychisch gestoorde bejaarden
geopend. Later specialisme psychogeriatrie.
o Ontstaan verpleeghuizen met somatische afdelingen, revalidatieafdelingen, etc.
Ontwikkeling in welzijn
Welzijnswerk vindt zijn oorsprong in het armenwerk in begin vorige eeuw: werklozen, weduwen,
weduwnaars, wezen, gehandicapten en ouderen. Nu sector met breed werkgebied: wonen en leven,
cultuur, sport, educatie, arbeid en inkomen.
3
, Ondergebracht in ministeries:
- Ministerie van Maatschappelijk Werk (1952-1965)
- Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (1965-1982)
- Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (1982-1994)
- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1994-heden)
Overheid heeft welzijn als beleidsgebied erkend na Tweede Wereldoorlog. Veel moeite met
beleidsgebied inhoud geven door maatschappelijke veranderingen. Sinds 1994 is cultuur
ondergebracht bij Onderwijs en Wetenschappen. Sinds 1996 zijn beleidsgebieden volksgezondheid en
welzijn geïntegreerd. Geen apart beleidsgebied meer. Voorbeelden van beleidsgebieden:
- Volksgezondheid
- Curatieve zorg
- Langdurige zorg
- Jeugdzorg
- Maatschappelijke ondersteuning
Ontwikkelingen in het onderwijs
Lagere school:
- Lagere school werd vroeger verzorgd door religieuzen. Accent lag op opvoeding, omdat dit
thuis weinig werd gedaan. Geen leerplicht en kinderen verzuimden vaak, omdat ze moesten
werken.
- Eerste onderwijswet is in 1806: klassikaal lesgeven door bevoegde leraren
- Eind 19e eeuw: Kinderwetje van Van Houten: kinderen tot 12 jaar mogen niet meer in
fabrieken werken (wel thuis en op boerderij van ouders)
- 1901: wettelijke leerplicht van kinderen van 6-12 jaar
- 1920: openbaar en bijzonder onderwijs (protestant en katholiek) werden gelijkgesteld
- Begin vorige eeuw ook scholen met andere visie: Vrije School, Jenaplanonderwijs,
Daltononderwijs en Montessorionderwijs
- Speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs: aparte scholen voor kinderen met lichamelijke
beperkingen, met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (LOM) en zeer moeilijk opvoedbare
kinderen (ZMOK). In 1985: speciaal onderwijs. In 1998 verdween de term LOM, vanaf dat
moment: kinderen met een leerachterstand of lage intelligentie → SBO. SBO valt onder
reguliere basisonderwijs en niet onder speciaal onderwijs.
Kleuterschool
- Voor kinderen van vier en vijf jaar
- Bewaarschool = voorloper van de kleuterschool, bedoeld om kinderen zoveel mogelijk weg te
halen uit arme gezinnen waar slecht werd opgevoed. Kreeg steeds meer onderwijskarakter en
probeerde aan te sluiten bij lagere school.
- In jaren 50 pas kleuterschool genoemd, geen leerplicht
- 1985: lagere school werd samengevoegd met kleuterschool tot nieuwe basisschool.
Basisschool werd school met 8 groepen, wettelijke leerplicht werd verlaagd naar 4.
Recente ontwikkelingen
- Begin van deze eeuw: basisscholen fuseren tot scholengemeenschappen voor basisonderwijs:
besparen op kosten en leerkrachten flexibel inzetten
- 2007: basisscholen zijn verplicht BSO aan te bieden als ouders dat willen.
- 2014: basisscholen hebben zorgplicht: alle mogelijkheden voor kinderen die extra
ondersteuning nodig hebben onderzoeken binnen eigen school, daarna pas naar speciaal
(basis)onderwijs.
4