BOK mens en omgeving
Week 1: Zelfkennis en zelfevaluatie
De student kan uitleggen wat zelfbewustzijn, zelfkennis en zelfwaardering zijn en kan deze
herkennen in een korte casus.
De psychologische processen, gedragingen, gedachten en gevoelens die bepalen hoe mensen hun
eigen persoon ervaren, vormen samen jouw zelfkennis. Zelfkennis is mogelijk door het vermogen tot
zelfbewustzijn.
Twee vormen van zelfbewustzijn:
- Privé: de aandacht is gericht op de ‘binnenkant’. Bijv: tijdens het lezen kun je nadenken over wat
je ervan vindt en welke gedachten of gevoelens het bij je oproept.
- Publiek: het bekijken van jezelf door de ogen van een denkbeeldig publiek. Bijv: tijdens het
presenteren voor de klas.
Het spotlight-effect: neiging dat je denkt dat mensen alles opvallen aan jezelf. Bijv: als er iets gebeurt
waarvoor je je schaamt. Dit hoort bij het publiek zelfbewustzijn.
Vormen van zelfwaardering: een algemene evaluatie van zichzelf. Bijv: ‘Ben je meestal tevreden
met jezelf?’:
- Expliciet: het bewuste positieve beeld dat je van jezelf hebt, waarbij je trots bent op je
prestaties en in je eigen capaciteiten gelooft. Het bevordert zelfvertrouwen en welzijn.
- Impliciet: het onbewuste, automatische gevoel van eigenwaarde dat je ervaart, los van
bewuste gedachten. Het beïnvloedt je zelfbeeld op een dieper niveau, vaak zonder
expliciet besef.
- Contingentie: verwijst naar het gevoel van eigenwaarde dat afhangt van externe
factoren zoals prestaties, goedkeuring van anderen, uiterlijk of innerlijke standaard.
De zelfperceptietheorie van Bem beschrijft het proces waarin wij ons gedrag interpreteren en
observeren om te begrijpen wie we zijn. Bijv: ‘Als ik alleen thuis ben, ga ik niet allerlei mensen bellen;
ik neem meestal beslissingen zonder met anderen te overleggen; dus ja ik ben onafhankelijk’.
Lesopdracht 2: zelfbewustzijn & zelfkennis
Privé: naarmate ik ouder ben, verdiep ik mezelf steeds meer in mijn geloof. Dit deed ik door
geschriften te lezen. Dit leidt tot een verhoogd privé bewustzijn. Voor mijn gevoel is mijn gedrag
verandert, omdat ik minder negatief denk over mezelf, meer geduld en minder stress ervaar. Hieruit
concludeer ik dat geloof een belangrijk aspect is van mijn leven en door het aanhouden van dit
gedrag een betere persoon ontwikkelt.
Publiek: als ik een kledingstuk draag die buiten mijn comfortzone ligt, ben ik benieuwd wat mensen
ervan vinden. Het effect hiervan is dat ik onzeker kan worden en het nooit meer draag. Hieruit kan ik
concluderen dat ik het lastig vindt om uit mijn comfortzone te stappen.
De student kan bronnen van zelfkennis beschrijven.
Bronnen van zelfkennis:
- Proprioceptie: wat je ervaart in je lichaam. Bijv: bij presenteren voor de klas en bleek of
misselijk worden, concluderend presenteren is geen sterke kant van je.
- Introspectie: in gesprek gaan met jezelf, hoewel dit onbetrouwbaar is. Bijv: ‘Waarom draag
ik dit shirt?’ ‘Waarom heb ik voor deze studie gekozen?’.
, - Zelfperceptie: oftewel een zelfwaarneming vanuit de 3e persoon. Bijv: ‘Hoe heb ik mezelf
gisteren bij dit feestje gedragen?’ ‘Ben ik een zelfstandig persoon?’.
Lesopdracht 1: zelfkennis?
Proprioceptie: ik begin meestal te huilen als ik boos wordt.
Introspectie: met wat voor mensen ik bevriend wil zijn.
Zelfperceptie: ik ben introvert.
De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een korte casus
Zelfevaluatie: het proces waarbij iemand kritisch naar zichzelf kijkt.
De vier motieven van zelfevaluatie:
- Zelfverheffing: het positief denken over jezelf. Bijv: ik ben goed in voetballen.
- Accuraatheid: het prettig vinden om een stabiel en samenhangend zelfbeeld te hebben.
Bijv: mensen vinden dat je een luisterend oor hebt.
- Consistentie: bij voorkeur hebben we informatie die past bij het beeld dat we al van
onszelf hebben. Bijv: Als iemand zichzelf als eerlijk beschouwt maar betrapt wordt op
stelen, kunnen ze hun zelfbeeld aanpassen om het gedrag te rechtvaardigen.
- Zelfverbetering: het streven naar ontwikkeling van onszelf en te verbeteren. Bijv: werken
aan je woede problemen.
De student kan zelf-complexiteit uitleggen en beschrijven welke gevolgen dit kan hebben voor
een persoon.
Een zelf-schema (figuur 2.1) houdt dat de informatie die we verzamelen over zichzelf, die op een
bepaalde manier georganiseerd moet worden in het geheugen. Het geheel van zelf-schema’s wordt
zelf-concept genoemd. De manier waarop zelf-schema’s in het zelf-concept georganiseerd zijn, is
afhankelijk van iemands zelf-complexiteit.
Hoge zelf-complexiteit (simpel en stabiel): veel onafhankelijke zelf-schema’s beschermt tegen
stress als gevolg van negatieve ervaringen, omdat ervaringen binnen een domein gemakkelijker kunt
afschermen van andere domeinen bijv: je haalt een onvoldoende, tast dat je zelf-schema als
succesvolle student aan. Je kan nu je aandacht richten op een ander zelf-schema.
Lage zelfcomplexiteit (complex en instabiel): weinig zelf-schema’s of meerdere zelfschema’s
afhankelijk van elkaar negatieve ervaring breidt zich uit, waardoor de persoon zich eerder een
mislukking voelt + sterke schommelingen in stemming Hoewel in gunstige omstandigheden het
beter is voor het welzijn en de zelfwaardering.
Organisatie van zelfkennis
Zelf-concept: ik ben een onafhankelijk persoon. Ik vorm altijd mijn eigen mening en ben het liefste
alleen.
Zelf-schema: ik ben goed in piano spelen. Ik speel al jaren piano en heb meerdere optredens gegeven.
Zelfcomplexiteit: ik ben iemand die onafhankelijk is en een gepassioneerde pianist.
, De student kan de sociale vergelijkingstheorie van Festinger (1954) beschrijven.
De sociale-vergelijkingstheorie gaat ervan uit dat mensen hun prestaties en meningen vergelijken
met die van anderen om erachter te komen hoe zij ervoor staan of hoe zij het doen. Bij een
neerwaartse sv vergelijken mensen iemand die slechter af is. Om iets juist iets te leren van
andermans situatie, noem je opwaartse sv. Stel voor een vriendin haalt een hoger cijfer dan jou en je
hebt daarbij negatieve gevoelens. Wat kan je doen om je zelfbeeld te redden?: in de toekomst beter
scoren, afstand nemen van de ander en de relevantie van de prestatie terugschroeven.
De belangrijke invloed van anderen op het zelfbeeld blijkt ook uit het feit dat gedragsveranderingen
alleen invloed hebben op het zelfbeeld als het gedrag door anderen wordt waargenomen.
De student kan uitleggen wat de sociometertheorie inhoudt en wat de relatie is met zelfbeeld.
Need to belong betekent dat mensen een behoefte hebben om zich verbonden te voelen met
anderen en erbij te horen. Volgens de sociometer-theorie is ons gevoel van eigenwaarde fungeert als
een ´sociale meter´. Als anderen je accepteren en je waardering geven, ga je positiever denken over
jezelf. Zelfwaardering geeft een indicatie van de mate waarin anderen je accepteren, net als een
benzinemeter aangeeft hoeveel brandstof er in je tank zit.
Week 2: Zelfpresentatie en attributie
De student kan de verschillende motieven voor zelfpresentatie en de gevolgen daarvan
herkennen in een korte casus.
Zelfpresentatie: als mensen bewust of onbewust proberen invloed uit te oefenen op wat anderen
van hen vinden. Bijv: de eerste dag op een nieuwe school. Wat zou ik aantrekken?
1. Expressieve zelfpresentatie: de behoefte om je identiteit uit te drukken oftewel laten zien
wie je bent. Bijv: uiterlijke kenmerken, muziek, wat je leest etc.
2. Instrumentele zelfpresentatie: het beïnvloeden van gedrag van anderen oftewel je wilt er
iets mee gedaan krijgen. Kan onafhankelijk en afhankelijk. Bijv: bij de eerste bijenkomst
met student kan de docent zijn intimiderende kant laten zien om hoge eisen te stellen.
- Sympathie winnen kan je door ervoor te zorgen dat je aardig gevonden wordt
(ingratiation). Dit doen we om de interactie soepeler te maken. Manieren om dit te doen is
om: aandacht en interesse te tonen, glimlachen, instemmen met de ander etc. Dit wordt
ook wel slijmen genoemd. Hoewel hoe belangrijker het is om positief over te komen
naarmate je meer afhankelijk bent, des te eerder valt het op dat je slijmt (ingratiator’s
dilemma).
- Indruk maken is het doel te imponeren en ervoor te zorgen dat je bekwaam overkomt
(zelfpromotie): intelligentie, capabel, succesvol. De ‘paradox van de zelfpromotor’ houdt
in: hoe meer je vertelt hoe goed je bent, hoe minder geloofwaardig het is. Bij zelfpromotie
gaat de aandacht naar jezelf en waar je goed in bent. Bij humblebragging wordt er
opgeschept door nederig te doen, zoals: dat ze zo’n druk sociaal leven hebben dat ze geen
avond vrij hebben (kijk hoe populair ik ben!).
De schadelijke gevolg van zelfpresentatie is zelfhandicappen: het creëren van handicaps om je in te
dekken tegen mogelijke mislukkingen. Bijv: een student beweert dat zij weinig heeft gestudeerd,
maar ze halen alsnog een voldoende. Dit roept irritaties op als iemand zegt dat zij niet heeft geleerd
en goed presteert. Bovendien kan ze zware handicaps opleggen door nooit goed te leren, maar dan is
de kans groot dat je jezelf een mislukking bezorgt. Andere vormen van zelfpresentatie kunnen