Gedragswetenschappen periode 1.1
Week 1 - Nature-nurture en verkenning psychologische stromingen
Aangeven waar de psychologische wetenschap zich op richt;
Houdt zich bezig met menselijk gedrag en de achtergronden hiervan. Anders gezegd
kunnen we stellen dat de psychologie zich bezighoudt met wat mensen doet en waardoor ze
doen wat ze doen.
‘Wat ze doen’ moet men erg breed opvatten: denken, relaties aangaan, waarnemen, gek
worden, boos worden, zelfmoord plegen, carriere maken.
Kortom: alles wat mensen doen is gedrag.
Beschrijven waarom kennis van de psychologie belangrijk is voor verpleegkundigen;
De psychologie leert je hoe mensen zich gedragen en waardoor ze dit doen, en deze kennis
is noodzakelijk als je mensen goed wilt kunnen verplegen. Pas als je weet waardoor iemand
doet zoals hij doet, zul je goed op dit gedrag kunnen inspelen.
De geschiedenis van de psychologie in hoofdlijnen weergeven;
Als beginpunt van de wetenschap psychologie wordt de opening van het eerste
psychologische laboratorium beschouwd (1879 Leipzig) De psychologie is ongeveer 100
jaar oud en dat is voor de wetenschap heel jong. Er hebben zich in die tijd
randverschijnselen voorgedaan die er eigenlijk niks mee te maken hadden. Begin 20e eeuw:
Frenologie = leer van de vorm van de schedel, in het bijzonder de schedelknobbels (zien of
iemand vernielzuchtig of een verzamelwoede heeft) Andere voorbeelden zijn
grafologie(handschriftkunde) en astrologie(sterrenkunde ivm leven van mens).
Welke horen er nog wel bij?
- Psychoanalyse
- Behaviorisme
- Humanistische psychologie
- Cognitieve psychologie
- Biologische psychologie
- Multicausale benadering: meerdere problemen/oorzaken
Beschrijven wat de nature-nurture kwestie inhoudt en wat de huidige opvattingen
hieromtrent zijn;
Nature = gedrag en ontwikkelingen van de mens worden vooral door aangeboren,
biologische factoren gestuurd en beinvloedt.
Nurture = gedrag en ontwikkelingen van de mensen worden door omgevingsfactoren
en ervaringsfactoren gestuurd en beїnvloedt.
Menselijk gedrag en menselijke ontwikkeling worden niet gestuurd door of aanleg- of
omgevingsfactoren, maar zijn het resultaat van een voortdurende interactie tussen aanleg
en omgeving.
Aangeven wat er onder een ‘stroming’ in de psychologie wordt verstaan;
Je kan het vergelijken met politieke partijen: ze willen allemaal het land besturen, maar doen
dit vanuit verschillende overtuigingen.
,Week 2 - Psychodynamische benaderingen
Het driftmodel van de psychodynamische benadering beschrijven;
ID-EGO-SUPEREGO
ID = de driften, onbewuste verlangens (lustprincipe)
SUPEREGO = geweten, ideaalbeeld
EGO = Ik, moet ontwikkeld worden door kind (realiteitsprincipe)
De ontwikkelingsfasen van het ID, EGO en SUPEREGO uitleggen;
- De orale fase (0 - 1,5 jaar): de babytijd, is de bevrediging van driften gericht op het
ontvangen via de mond (drinken, sabbelen, bijten) Als de baby daar te weinig van
ontvangt (ook liefde en aandacht horen hierbij), kunnen babybehoeften blijven
domineren. Te kort uit babytijd.
- De anale fase (1,5 - 3 jaar): periode waarin het kind een eigen wil krijgt en zijn
ontlasting onder controle leert te houden. Het kind ervaart dat het zichzelf en
anderen kan controleren, dat het macht heeft, en dat geeft een kick. Als ouders te
streng of slap zijn, kunnen kinderen problemen krijgen met netheid, autoriteit, regels,
gierigheid, creativiteit, macht en orde.
- De fallische fase (3 - 6 jaar): Geslachtsverschil staat centraal. Oedipuscomplex =
jongens willen met hun moeder trouwen, en voelen een strijd met vader. Uiteindelijk
merkt hij dat hij zich beter met vader kan identificeren in plaats van hem te bestrijden.
Jongen imiteert vader. Meiden willen net als vader een penis volgens Freud.
- Latentiefase (6 - 12 jaar): Rustige periode, persoonlijkheid is gevormd, gericht op
schoolgang en leeftijdsgenoten.
- Genitale fase (12 - 23 jaar): Driften en conflicten worden weer actiever bij het
aangaan van volwassen rollen, dit onder invloed van hormonen en culturele
verwachtingen.
Uitleggen wat er onder afweermechanismen verstaan wordt en 10 mechanismen
noemen;
Afweermechanismen ontwikkelen we om gevoelens van angst onder de oppervlakte te
houden. Kost veel energie en vertekent de realiteit.
1. Verdringing = angstwekkende gevoelens weggestopt, maar blijven wel invloed
uitoefenen.
2. Ontkenning = ontkent omdat ze te beangstigend zijn.
3. Reactieformatie = angstwekkende impulsen worden ‘onschadelijk’ gemaakt door het
omgekeerde in het bewuste toe te laten.
4. Isolering = ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel wordt afgesplitst van de rest van je
persoon.
5. Intellectualisering = moeilijke innerlijke zaken worden met veel interessante en
moeilijke woorden weggepraat.
6. Projectie = een onacceptabel impuls van jezelf wordt geprojecteerd op een ander.
7. Splitsing = iets/iemand wordt gezien als of helemaal goed, of helemaal slecht, of
afwisselend als slecht en goed.
8. Rationalisering = wordt een impuls die eigenlijk wordt afgekeurd (door superego)
toch uitgeleefd en vervolgens goedgepraat.
, 9. Verplaatsing = als je een impuls gericht op een bepaald persoon, uit bij iemand
anders.
10. Sublimatie = het ego kanaliseert hierbij je behoeften op zo’n manier dat iedereen
tevreden is (je id + superego). Jij en je omgeving.
De begrippen overdracht en tegenoverdracht uitleggen;
Overdracht = het beleven van gevoelens bij iemand die horen bij een ander, meestal bij een
persoon uit het verleden. Je draagt gevoelens en gedrag die gericht zijn op de ene persoon,
over op een andere persoon. Overdracht is functioneel
Tegenoverdracht = als een patiënt iets van vroeger oproept bij de therapeut. Overdracht bij
een therapeut. Tegenoverdracht is niet altijd onwenselijk.
Beschrijven wat er onder de zelfpsychologie van Kohut en Stern verstaan wordt;
Hielden zich bezig met narcistische problematiek bij patiënten die veel waardering nodig
hebben, een zwak ‘ik’ hebben en zeer slecht tegen afwijzing kunnen.
‘Een narcist heeft een zwak ego: heeft dus voortdurend bewondering nodig.’
Volgens Kohut en Stern hebben deze patiënten te weinig bevestiging gehad als kind. Zij zijn
onvoldoende bevestigd door de primaire verzorger. Ouders dienen adequaat te reageren op
gevoelens van kinderen (spiegelen).
Het kind ontwikkelt zo een zelfgevoel/ -beeld. Bij narcisten is dit onvoldoende of foutief
gebeurd: het is als een paradepaardje opgevoed of het is nooit bevestigd.
Beschrijven hoe de psychodynamische benaderingen terug te zien zijn in de context
van zorg & welzijn;
Het bewust kunnen hanteren van een therapeutische relatie of een ‘werkrelatie’ met een
cliënt of patiënt is van belang om je werk goed te kunnen doen. Zelfreflectie is noodzakelijk.
Ook verschillende afweermechanismen zijn terug te vinden in de brede praktijk van zorg en
welzijn: ontkenning, projectie, splitsing en reactieformatie kom je in diverse werksituaties en
bij cliёnten en patiёnten tegen. Onveilige hechting, verstoord zelfgevoel en gebrek aan
mentaliseren zijn eveneens verschijnselen waar je mee te maken zult krijgen in je werk.
Cliënten en patiënten reageren soms op hun ziekte of problemen vanuit een vroeger
ontwikkeld innerlijke schema. Sommige instellingen hanteren psychodynamische
uitgangspunten waarbij cliënten, vaak aan het begin van een behandeling, de gelegenheid
krijgen ‘er alles uit te gooien’. Psychodynamische benaderingen zijn ook behulpzaam bij de
ontwikkeling van zelfkennis en zelfreflectie bij (aankomende) zorg- en dienstverleners.
Beschrijven welke kanttekeningen er zijn geplaatst bij de psychodynamische
benaderingen;
1. De theorieën zijn moeilijk te onderzoeken en te toetsen, omdat de begrippen vaag
zijn. Onbewuste processen zijn niet goed te onderzoeken. Er wordt veel
toegeschreven aan niet-zichtbare en moeilijk meetbare zaken.
2. Het lijkt niet altijd nodig te zijn om terug te gaan naar de oorsprong van een
probleem. De nadruk die psychodynamische hulpverleners leggen op de vroege
kindertijd lijkt soms overdreven.
3. Het effect van de benadering is moeilijk te onderzoeken. Dit komt doordat de
doelstelling vaak breed is. Verder duren sommige van deze therapieën lang, soms