New Public Governance – Collegeaantekeningen
Tentamen: bestaat uit vijf vragen welke allemaal uit twee delen bestaan: reproductie en toepassing.
Tijdens de colleges worden oefenvragen behandeld, de oefenvragen kunnen in het tentamen komen.
Opdracht: een essay over een thema welke is besproken tijdens het vak. Het onderwerp niet te breed
maken: liever diepte dan breedte. Er moet een theoretische link zijn met het vak, maar je moet niet de
theorie gaan uitleggen. Empirische fundering is nodig (wetenschappelijke artikelen, interviews, etc.).
Zie voorbeelden op www.platformo.nl. Deadline is 25 oktober 23:00 (zowel hardcopy als digitaal).
Aantekeningen college 1, sturingsparadigma’s
We kennen drie verschillende officiële paradigma’s, namelijk: public administration, new public
management en new public governance. De drie paradigma’s zijn geen stromingen, maar
reconstructies van de praktijk. Hetgeen wat je ziet in de praktijk, is misschien onsamenhangend, dus
het is altijd minder mooi dan het lijkt. Elk paradigma heeft een eigen bepaalde theoretische invalshoek.
Op dit moment is een vierde paradigma zich aan het ontwikkelen.
1. Public Administration. Dit is het klassieke bestuurskundige perspectief. Het juridische
perspectief is het dominante perspectief op bestuur. In Europa is het vaak zo dat wanneer je
ambtenaar wilt worden, je jurist bent. Het tweede perspectief is beleidstheoretisch. Er is sprake van
een scheiding tussen politiek (de bedenkers) en bestuur, met de overheid als centrale actor (de
uitvoerders). De structuur is hiërarchisch. Publieke en semipublieke organisaties en professionals zijn
in de uitvoering dominant. Er zijn verschillende problemen rondom dit paradigma zoals: bureaupolitiek
(strijd, rivaliteit en concurrentie tussen ambtelijke onderdelen), mondige burgers, inefficiënt werken,
verkokering (specialisaties van disciplines) en weinig flexibiliteit. Burgers waren ‘onderdanen’, ze
namen het beleid dankbaar in ontvangst.
2. New Public Management. Dit paradigma werd gezien als een bevrijdende manier van
bestuur, je zou mensen vrij maken van alleen heersende ambtenaren en professionals. Besluiten
werden gemaakt vanuit economisch en bedrijfsmatig perspectief. Dit leidde logischerwijs tot de nadruk
van bepaalde waarden. Er kwam een scheiding tussen beleid en uitvoering: organisaties gingen
uitvoeren en overheid ging aansturen. Veel publieke organisaties werden hierdoor op afstand gezet
van de overheid (verzelfstandiging en privatisering). Dit leidde tot concurrentie als
sturingsmechanisme om voor organisaties, waarbij er een grotere rol kwam voor marktpartijen.
Andere sturingsmechanismen waren prestatiemeting en monitoring. De rol van de overheid
veranderde niet: het bleef een aansturende factor op afstand, maar wel dichter bij de burger. De
overheid stuurt hierbij meer op detail in vergelijking tot het eerste paradigma. Er zijn verschillende
problemen rondom dit paradigma zoals: kwaliteitsverlies door nadruk op efficiëntie, ambigue
kwaliteitsdefinities (wat is goede zorg of wat is goed onderwijs?), een verdeling van de markt op het
gebied van uitvoering (overheid verliest het overzicht) en versnippering door de marktwerking (er is te
weinig markt om concurrentie te hebben, hierdoor had de overheid te weinig om goed te kunnen
sturen).
3. New Public Governance. De naam is een term van Osborne, welke ook wel New Public
Service wordt genoemd. Het perspectief verschuift van juridische, via economische naar
interorganisationele en sociologische theorieën. Het is niet wat in de praktijk ontstaat, maar gewenst
wordt vanuit de organisaties en de burgers (bottom-up). Als het ware een samenwerking tussen
organisaties, over beleidsterreinen heen. Het is een pluralisatie van actoren: meer civil society
(burgermaatschappij of het maatschappelijk middenveld) en betrokkenheid van burgers. De overheid
is hierbij een van die actoren, die bij oplossingen van problemen betrokken zijn. Organisaties zijn co-
producent van beleid, ookwel de horizontalisering van beleid. In de klassieke bestuurskunde bestond
de burger eigenlijk niet, maar nu wordt het gezien als een centrale actor. Voorbeeld: decentralisatie