HC 4 VPB: Papillon en verder
De Papillon-wetgeving
De Papillon-wetgeving geldt sinds 2016 en kent twee nieuwe varianten:
1. De moeder-kleindochter fiscale eenheid;
2. De zuster fiscale eenheid
Moeder-kleindochter fiscale eenheid: Moeder en kleindochter beide
gevestigd in NL. Een dochter vennootschap die is gevestigd in een andere
EU lidstaat, dat is een ‘tussenmaatschappij’ waardoor je een FE kan
aangaan tussen de moeder en de kleindochter.
Zusjes-fiscale eenheid: hier werd ook een nieuwe term geïntroduceerd:
‘topmaatschappij’. In deze structuur kan een fiscale eenheid bestaan
tussen zus 1 en zus 2 omdat beide zussen worden gehouden door een in
een andere EU lidstaat gevestigde maatschappij, de zogeheten
topmaatschappij.
Nog steeds niet mogelijk:
Wat
nog
steeds niet mogelijk is volgt uit de definitie van termen topmaatschappij
en tussenmaatschappij: een in NL gevestigde moedermaatschappij met
,twee in NL gevestigde dochtermaatschappijen. Dan kan je niet alleen de
dochters voegen maar moet je ook de moeder voegen in de fiscale
eenheid.
In de moeder-kleindochter variant is het ook niet mogelijk om alleen de
(NLe) moeder en (NLe) kleindochter te voegen zonder de NLe dochter te
voegen. Definitie van bezitsvereiste: 3e lid art 15: bij opname van
kleindochter moet ook de dochter in de fiscale eenheid worden
opgenomen. Deze structuur was vroeger al niet mogelijk en nu ook niet
met de introductie van de Papillon wetgeving.
De moeder-kleindochter fiscale eenheid:
Wettelijk systeem:
Kwalificerend bezit (art. 15, lid 3, sub
b);
Kwantitatief bezitscriterium (art. 15, lid
1) in (klein)dochtermaatschappij geldt
onverkort;
NB: een tussenmaatschappij is geen
‘maatschappij’ (art. 15aa, lid 1, sub a)
Art. 15, lid 3, sub b:
Onder een bezit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mede
verstaan een middellijk bezit van aandelen, mits deze aandelen
onmiddellijk worden gehouden door:
a. Een of meer belastingplichtigen die van de fiscale eenheid deel
uitmaken, of
b. Een of meer tussenmaatschappijen. Papillon wetgeving
Art. 15, lid 1:
Ingeval een belastingplichtige (moedermaatschappij) de gehele juridische
en economische eigendom bezit van ten minste 95% van de aandelen in
het nominaal gestorte kapitaal van een andere belastingplichtige
(dochtermaatschappij) en dit bezit ten minste 95% van de statutaire
stemrechten in de dochtermaatschappij vertegenwoordigt en in alle
gevallen recht geeft op ten minste 95% van de winst en ten minste 95%
van het vermogen van de dochtermaatschappij, wordt op verzoek van
beide belastingplichtigen de belasting van hen geheven alsof er één
belastingplichtige is, in die zin dat de werkzaamheden en het vermogen
van de dochtermaatschappij deel uitmaken van de werkzaamheden en het
vermogen van de moedermaatschappij. De belasting wordt geheven bij de
moedermaatschappij. De belastingplichtigen tezamen worden in dat geval
, aangemerkt als fiscale eenheid. Van een fiscale eenheid kan meer dan één
dochtermaatschappij deel uitmaken.
Via tussenmaatschappij nog steeds 95% van de aandelen hebben;
Deze voorwaarden gelden hetzelfde als nog voor de Papillon-variant;
Art. 15aa, lid 1, onderdeel a:
Voor de toepassing van de artikelen 15ab tot en met 15aj wordt verstaan
onder:
a. maatschappij: een belastingplichtige die deel uitmaakt van een
fiscale eenheid;
Topmaatschappij en tussenmaatschappij zijn geen maatschappijen: want
die zijn niet opgenomen in de fiscale eenheid.
Definitie tussenmaatschappij: art. 15, lid 5:
Onder een tussenmaatschappij wordt verstaan: een naamloze
vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid dan wel een daarmee naar aard en inrichting
vergelijkbaar lichaam dat is opgericht naar het recht van een in het vierde
lid, onderdeel d, bedoeld land, bedoeld heffingsgebied binnen het Rijk of
bedoelde staat:(rechtsvormeis, die is hetzelfde)
a. die, onderscheidenlijk dat, volgens de fiscale wetgeving van een
andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die
partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte aldaar is gevestigd en niet, volgens een door
die lidstaat of staat met een derde staat gesloten verdrag op het
gebied van dubbele belastingheffing, geacht wordt te zijn
gevestigd in een staat die geen lid is van de Europese Unie en
geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte;(vestigingsplaatsvereiste: niet NL zijn maar
andere EU/EER lidstaat. Feitelijke vestigingsplaats mag wel NL zijn
als maar de verdragsvestigingsstaat een andere EU/EER lidstaat is
(het dus via het verdrag aan die andere staat wordt toegewezen)
b. die, onderscheidenlijk dat, in Nederland aan de heffing van de
belasting zou zijn onderworpen indien die, onderscheidenlijk dat,
in Nederland zou zijn gevestigd;(onderworpenheidseis: als de
tussenmaatschappij in NL gevestigd zou zijn dan zou die aan VPB
onderworpen moeten zijn. Bijv. een vrijgestelde entiteit mag
geen tussenmaatschappij zijn. Naar lokaal recht is het niet zo
interessant, maar bekijken vanuit het licht van NL recht: indien
gevestigd in NL is het dan onderworpen aan VPB?
c. die, onderscheidenlijk dat, geen onderneming drijft met behulp
van een in Nederland aanwezige vaste inrichting als bedoeld in
het achtste lid; en
Tussenmaatschappij mag geen NL vaste inrichting hebben, als
dat wel het geval is kan niet als tussenmaatschappij kwalificeren
en dan moet de vaste inrichting / buitenlands belastingplichtige
worden opgenomen in een reguliere fiscale eenheid. Gebeurt dat
niet dan mag ook niet moeder-kleindochter fiscale eenheid tot
stand worden gebracht. Wetgeving maakt scherp onderscheid