TAAK 3
Embryonale ontwikkeling:
De meeste dieren planten zich seksueel voort, en de diploïde fase is meestal dominant in de
levenscyclus. In de haploide fase worden sperma en ei cellen geproduceerd door meiotische
deling. Embryonale ontwikkeling omvat bij veel diersoorten een gemeenschappelijke fase in
een vaste volgorde. De eerste is bevruchting, dus de samensmelting van het ei en het
sperma. De volgende is klieving, meerdere fase van celdelingen die het embryo in veel
cellen delen. Deze klievingsdelingen, die vaak erg snel zijn en waarbij de cel zelf niet groeit,
genereren een holle bal van cellen, de blastula. Bij gastrulatie, vouwt de blastula zichzelf in,
die veranderd in een embryo met meerdere lagen, de gastrula. Dan vindt er organogenese
plaats, het proces waarbij rudimentaire organen zich na gastrula ontwikkelen uit de drie
kiembladen.
De namen van de stadia van het celklompje:
Zygote -> morula -> blastula (blastocyste bij zoogdieren)-> gastrula -> neurula
De namen van de processen die die celklompjes vormen:
Bevruchting -> klieving -> gastrulatie -> organogenese
Proces 1: bevruchting
De formatie van een diploïde zygote van een haploide eicel en spermacel. De eicel en
spermacel smelten tijdens bevruchting samen tot een zygote. Celdelingen duiden het einde
aan van de bevruchting, en het begin van de volgende fase, klieving.
,Stadia celklompje: Zygote:
Bestaat uit 1 cel. In de meeste dier soorten zijn er kleine spermacellen die grotere eitjes
bevruchten waarbij een zygote wordt gevormd.
Proces 2: klieving
De zygote ondergaat klieving (GROEIT NIET), dat is een opeenvolging van snelle mitotische
celdelingen zonder aanmerkelijke groei bij de vroege embryonale ontwikkeling waarbij de
zygote in een bal van cellen wordt omgezet. De cel zelf wordt dus niet groter qua omvang,
het cytoplasma en de DNA blijft gelijk. Tijdens klieving bestaat de celcyclus voornamelijk uit
de S (DNA-synthese) en M (mitose) fase. De G1 en G2 fases worden meestal overgeslagen,
waardoor de cel zelf dus niet groeit.
Klievingsdelingen verdelen eigenlijk het cytoplasma van het grote bevruchte eitje in veel
kleine cellen, de blastomeren.
Klievingsdelingen vinden plaats zolang de bevruchte eicel zich in de eileider bevindt.
Klievingsdelingen zijn niet hetzelfde als gewone celdelingen want klievingsdelingen zijn
specifiek voor de embryonale ontwikkeling en zijn gericht op het snel vergroten van het
aantal cellen (zonder dat het volume van het embryo groeit, er treedt geen celgroei op),
terwijl gewone celdelingen voorkomen in volwassen weefsels en gericht zijn op groei en
onderhoud.
Stadia celklompje: Morula:
De morula heeft dezelfde diameter als een zygote. De klievingsdelingen gaan ongeveer 3
dagen door totdat er een klompje van 16 cellen is ontstaan, de morula.
Stadia celklompje: Blastula: (ook wel blastocyste bij zoogdieren)
Tijdens de ontwikkeling van de meeste dieren leidt klieving tot een formatie van een
meercellige embryonale fase namelijk de blastula. De blastula is een holle klomp van cellen
die het einde van het klievingsstadium aanduidt. Het blastocoel (holte midden in blastula) is
het met vocht gevulde holte die zich in het midden van een blastula vormt. Blastocoel wordt
omgeven door blastomeren (de cellen). Na ongeveer 5 dagen is er een blastula gevormd. Na
innesteling diffentieren de cellen van de blastocyst zich tot twee soorten cellen: de
trofoblast (vormt samen met de baarmoederwand cellen de placenta) en de embryoblast
(wordt het embryo)
De betekenis van blastocyste is het blastulastadium van de embryonale ontwikkeling bij
zoogdieren; het bestaat uit een binnenste celmassa, een holte en een buitenste laag, de
trofoblast. Bij de mens ontstaat de blastocyste 1 week na de bevruchting.
Uiteindelijk groeit de trofoblast naar buiten en mengt zich met het endometrium (slijmvlies
van de baarmoeder) en vormen samen uiteindelijk de placenta (zie onder verschillen proces
klieving)
De blastula kan zich innestelen in het baarmoederslijmvlies.
Bij de innesteling zijn er al twee verschillende groepjes cellen te onderscheiden. De ene
groep, de trofoblast, ontwikkelt zich tot je placenta en de andere groep, de embryoblast,
wordt het embryo
, Verschillen proces klieving:
In de eieren van kikkers (en veel andere dieren) is de dooier (voedingsstoffen die
opgeslagen liggen in een ei) geconcentreerd (ophoping van) naar een pool, ook wel de
vegatieve pool. De vegatieve pool is dus de kant van een ei waarin zich de meeste dooier
bevindt. Maar wel tegenovergestelde van de animale pool, dus de kant van het ei waar zich
de minste dooier bevindt. Deze asymmetrische verdeling van de dooier geeft twee helften
van een ei (dus de animale en vegetatieve hemisferen), maar het beïnvloedt ook het
patroon van klievingsdelingen.
Wanneer een dierlijke cel zich verdeelt, vormt zich een klievingsgroef (insnijding, het eerste
teken van klieving) in het celoppervlak, terwijl cytokinese de cel in tweeën verdeelt. In het
kikker embryo vormen de eerste twee klievingsgroeven zich parallel aan de lijn die de twee
polen verbindt.
Verschil holoblastisch en meroblastisch
Holoblastisch – in eieren dat geen tot weinige hoeveelheid dooier hebben, cytokinese (de
klievingen) deelt de cel compleet.
Meroblastisch – in eieren met een grote hoeveelheid dooier, cytokinese (de klievingen)
delen maar een deel van het ei.
Amfibieën (Kikkers):
Klievingen in amfibieën ontwikkeling is holoblastisch, dit betekent klievingsgroeven door
het hele ei kunnen passeren.
Hebben kleine blastomeren in de animale hemisfeer in plaats van de vegetatieve hemisfeer,
doordat de grote hoeveelheid dooier de derde klieving verdringt richting de animale pool.
Het verdringende effect van de dooier blijft aanhouden bij latere verdelingen, waardoor de
blastocoel volledig gevormd wordt in de animale hemisfeer.
Er zitten dus bij de vegetatieve pool veel cellen gevuld met dooier, doordat het embryo
gedeelte sneller deelt dan de dooier. Het delen gaat erg snel bij het embryo, en traag bij de
dooier, maar de volgende deling komt er alweer aan die dus snel door het materiaal van het
embryo gaat en niet door de dooier. Dus de delingen zijn nog bij de dooier bezig terwijl die
bij het embryo alweer begint.
Dooiermateriaal grote cellen (macromeren)
Embryo materiaal kleine cellen (micromeren met daarin een holte).