Hoorcollege 1
Pathologie: studie naar ontstaan en verloop van ziekten → kijkt naar afwijking in cellen /
weefsels
Forensisch patholoog: onderzoek naar doodsoorzaak → kijkt naar veranderingen /
afwijkingen in het lichaam die doodsoorzaak kunnen verklaren
Lijkschouw
(Huis)arts voert lijkschouw uit:
- Identiteit slachtoffer
- Onderzoek naar medische voorgeschiedenis en omstandigheden
- Lichamelijk onderzoek: inspectie, palpatie (voelen), percussie (kloppen met vingers)
en temperatuurmeting
- Vaststellen tijdstip overlijden en doodsoorzaak
- Overlijdensverklaring
→ natuurlijke dood
Bij twijfel wordt een gemeentelijke lijkschouwer ingeschakeld: forensisch arts samen met
OvJ bepalen wat er gebeurd
Sectie
- Wanneer: bij vermoeden van onnatuurlijke dood, door OvJ bepaald
- Onderzoek doodsoorzaak
- Interpretatie letselbevindingen
- Postmortale veranderingen in kaart brengen
- Bemonsteringen overig onderzoek → toxicologie
- Lichaam of met lichaamsdelen
Natuurlijke dood: overlijden door ouderdom of gekregen / aangeboren ziekte
Niet natuurlijke dood: overlijden als gevolg van geweld of door een ongeluk
Vooronderzoek NFI sectie
- Patholoog, twee assistenten en medisch fotograaf
- Radiologisch onderzoek met CT-scan: breuken, ziekelijke afwijkingen,
lichaamsvreemde structuren, pasgeboren baby’s → aanvullend onderzoek!
Sectie NFI
- Uitwendige schouw: tatoeages, littekens, beschadigingen
- Inwendige schouw: alle organen worden geïnspecteerd: afwijkingen, ziektes, maten
en gewichten, klein stukje weefsel afgenomen
Inwendige schouw
- Vier snedes gemaakt:
Y-snede → toegang organen, schedeldissectie → toegang hersenen, halsdissectie
→ toegang keel, rugdissectie → toegang rug
- Eventueel aanvullend onderzoek → toxicologisch, microbieel, neuropathologisch
- Forensisch vastleggen van bevindingen
- Verslag opmaken
- Sectie rapport naar OvJ
,Opbouw lichaam
- Cellen: kleinst levend zelfstandige eenheid
- Weefsel: groep georganiseerde cellen met dezelfde vorm en functie
- Organen: verschillende soorten weefsels, geheel voert een bepaalde functie uit
- Orgaansystemen: samenwerking van verschillende organen
- Organisme
Orgaansystemen
- Ademhaling: longen, luchtpijp → gasuitwisseling
- Circulatie: hart, bloedvaten, bloed → interne distributie van materialen
- Zenuwstelsel: hersenen, ruggenmerg, zenuwen en zintuigorganen → coördinatie,
waarneming en reactievermogen
Homeostase = gelijk blijven
- Interne milieu zo stabiel mogelijk houden, ondanks (externe) veranderingen:
lichaamstemperatuur, pH bloed, glucosegehalte in bloed
- Zeer belangrijk, niet werkend → overlijden
Veranderingen worden snel gecorrigeerd door zenuw- en hormoonstelsel
Functie van cellen
- Metabolisme, groei, reparatie, communicatie, afweer
- Vorm is afhankelijk van de functie
Weefsels
- Epitheelweefsel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel
Epitheelweefsel
- Buitenzijde lichaam, bekleding organen, opvullen holtes
Barrière micro-organismen, beschermt tegen schade, voorkomt ‘vloeistoflekkage’ →
tight junctions, interactie met omgeving (neus)
- Vorm is afhankelijk van functie
Kubisch epitheel → uitscheiding (nieren en klieren)
Plaveiselepitheel → eenlagig = diffusie (bloedvaten en
longen), meerlagig = celdeling (huid / slokdarm)
Cilindrisch epitheel → simpel = uitwisseling (darmen),
trilhaarepitheel = slijm, beweging (neus)
Bindweefsel
- Functie: binding en ondersteunen van weefsels in het
lichaam
Cellen zitten in extracellulaire matrix (vezels): vast, vloeibaar of gelei
Vezels bestaan uit eiwitten: collageen, elastisch en reticulair
- Zes verschillende vormen van bindweefsel in het lichaam: losmazig en dicht
bindweefsel, kraakbeenweefsel, vetweefsel, bloed, botweefsel
Vezels bindweefsel
- Collagene vezels: eiwit collageen, zorgt voor kracht en flexibiliteit
- Elastische vezels: eiwit elastine, zorgt voor elasticiteit en veerkrachtigheid
, - Reticulaire vezels: eiwit collageen, zijn dun en vertakt, bindt bindweefsel aan
aangrenzend weefsel
Losmazig en dicht bindweefsel
- Losmazig: meest voorkomend bindweefsel
Bevat alle drie de vezels door elkaar, bindt epitheelweefsel aan andere
weefsels, houdt organen op zijn plek
- Dicht: collagene vezels dicht op elkaar (parallel), niet elastisch, pezen
(spieren-botten) en banden (bot-bot)
Vetweefsel
- Vet wordt opgeslagen in vetcellen in matrix
Cellen zijn rekbaar, isolatie (voorkomen warmteverlies), energieopslag, houdt
organen op zijn plek
Kraakbeenweefsel
- Bestaat uit veel collagene vezels, in een rubberachtig eiwit-koolhydraat
complex
Samen met collageen maakt kraakbeen sterk maar flexibel, embryo heeft
veel kraakbeen, schijven tussen botten is ook kraakbeen
Botweefsel
- Gemineraliseerd bindweefsel: osteoblasten scheiden collageen uit, Ca, Mg en
P-ionen vormen een hard mineraal in de matrix
- Collageen en het mineraal samen zorgt voor sterke botten die niet bros zijn
Bloed
- Heeft een vloeibare extracellulaire matrix, plasma: rode bloedcellen, witte
bloedcellen en bloedplaatjes
Zenuwweefsel
- Opvangen van stimuli en hierop reageren
- Neuronen (zenuwcellen) → verzenden zenuwimpulsen
- Gliacellen → verzorgen, ondersteunen en vernieuwen de neuronen
- In de hersenen
Spierweefsel
- Dit weefsel verzorgt alle bewegingen van het lichaam: actine en myosine
→ samentrekken spieren