Samenvatting Inleiding in de psychopathologie – Ron van Deth (eerste druk)
Hoofdstuk 1: Autismespectrumstoornis (ASS)
1.1 Kenmerken
Het meest typerend voor ASS zijn de kwalitatieve tekortkomingen in sociale communicatie in combinatie met
repetitieve, rigide gedragingen en/of interesses.
- Moeilijk in een ander kunnen verplaatsen
- Zelden/nooit anderen betrekken bij persoonlijke ervaringen
Symptomen komen meestal voor het 3e levensjaar en hebben een duidelijke negatieve impact op het dagelijkse
functioneren.
De aard van de ASS kan sterk variëren. Zo worden er in de DSM-5 3 soorten ASS onderscheiden:
1. Klassiek autisme
2. PDD-NOS
3. Syndroom van Asperger
De kenmerken van ASS worden ook weer verdeeld over 3 groepen:
1. Affectieve symptomen: tekortkomingen in sociaal-emotioneel wederkerigheid:
- Het vermogen om contact te leggen
- Het vermogen om gedachtes/gevoelens delen met anderen.
- Geen enkele vreugde ontlenen aan contact met anderen
- Het niet tonen van empathie
Problemen kunnen zich voor doen op het vlak van emotieregulatie door plotselinge angst of verdriet, boosheid
tot driftaanvallen.
2. Gedragssymptomen: tekortkomingen in sociale communicatie
- Zich niet (goed) aan kunnen passen aan sociale situaties
- Tekorten in non-verbaal gedrag (Bv: gebrek aan oogcontact)
- Tekorten in verbaal gedrag (bv: spraak- taalachterstanden)
- Moeite met interpretatie van de communicatie en taal
- Niet doen aan imitatie- of fantasiespelletjes
- Sterk verminderende interesse voor sociale interactie
- Slechte motoriek (bv: motorische stereotypen)
Motorische stereotypen: fladderen met de handen of wiegen met het bovenlichaam
3. Cognitieve symptomen: duidelijk verminderende en/of vertekenende sociale cognitie.
- Moeite met sociale en emotionele betekenissen (Bv: gezichtsuitdrukking of intonatie)
- Gebrek aan gevoel voor impliciete sociale codes
- Moeite met interpretaties en letterlijke betekenissen (bv: het niet begrijpen van spreekwoorden)
- Niet/nauwelijks in staat tot gedeelde aandacht: geen vermogen om hun aandacht af te stellen op de
focus van aandacht van een ander.
- Trage verwerking van informatie
- Niet kunnen multitasken
- Concentratie is erg afhankelijk van specifieke belangstelling
- Niet functionele denk-patronen
- Fixatie op een bepaald onderwerp/voorwerp (bv: dino’s of namen van auto’s)
- Hyper of hyposensitief voor bepaalde prikkels (bv: ongevoeligheid voor pijn)
1.1.2 Diagnose
Voor de diagnostiek van ASS zijn verschillende instrumenten beschikbaar:
- Screenings-instrumenten zoals vragenlijsten CARS en de SCQ
- Voor zelfredzaamheid: de meetschaal zelfredzaamheid
Differentiële diagnostiek (op wat lijkt de stoornis?)
De gemiddelde leeftijd waarop ASS wordt vastgesteld ligt tussen de 4 en 6 jaar. Vroegtijdige diagnose is
noodzakelijk om gerichte, vroege interventie mogelijk te maken. De ontwikkeling en het functioneren kunnen
op die manier optimaal gestimuleerd worden. Verder worden secundaire negatieve gevolgen (zoals onbegrip en
aanhoudende afwijzende reacties van de omgeving) voorkomen.
ASS wordt vastgesteld op basis van systematische gedragsobservaties, amnese en hetroanamnese.
Neuropsychologisch onderzoek kan de intelligentie en de neurocognitieve ontwikkeling (met name van de
executieve functies in het brein) in kaart brengen.
Gehoor- en gezichtsproblemen moeten uitgesloten worden als oorzaak op het gebrekkig communiceren.
1
, Comordibiteit (waar gaat de stoornis vaak mee samen?)
- Verstandelijke beperking
- Epilepsie
- ADHD
- Gedragsstoornissen
- Psychosen
- OCS
- Angst- en stemmingsstoornissen
- Middel gerelateerde stoornissen
- Schizofrenie- en schizo typische persoonlijkheidsstoornissen
- Slaap-waakstoornissen.
1.1.3 prevalentie (hoe vaak komt het voor?)
ASS komt voor naar schatting 0,6-1% van de algemene bevolking, van wie vaker bij jongens.
1.1.4. Etiologie (ontstaansgeschiedenis- oorzaak)
Etiologie: de ontstaansgeschiedenis/oorzaak
Biologische factoren:
- Eerstegraads familieleden van patiënten met ASS hebben een sterk verhoogd risico.
- Genetische factoren een rol.
Heritabiliteit: erfelijkheid, de kans dat als een ouder iets heeft het kind het ook krijgt.
Heritabliliteit: 60-80%, al lijkt er geen sprake te zijn van specifieke genetische kwetsbaarheiden
Psychologische factoren:
- Verstoorde informatieverwerking
- Bij kinderen verloopt de Theorie of mind (TOM)
- Tekorten in executieve functies
- Geen empathie
Theorie of mind (TOM): geen kennis van wat er in een ander omgaat
Executieve functies (werkgeheugen): plannen, organiseren, aandacht, flexibiliteit, probleemoplossing etc.
Psychosociale factoren:
- Beperkingen in levensgebieden:
- Beperking in de zelfverzorging
- Beperking in sociale relaties en vrijetijdsbesteding
Met bijkomende problemen als:
- Hyperactiviteit
- Driftbuien
- Zelf verwondend gedrag
- Slaap-waakstoornissen
- Agressie en prikkelbaarheid
De stoornis kan voor zware belasting zorgen bij de ouders.
1.1.5 behandeling
Biologische aanpak: Voor ASS is er geen medicatie.
Wel zijn er verschillende soorten medicatie voor de bijkomende problemen zoals de slaap-waakstoornis. Met
name bij agressie en repetitief gedrag worden atypische antipsychotica of SSR’s voorgeschreven.
Bij comordibiteit met ADHD wordt er methylfenidaat (ritalin) voorgeschreven en atomoxetine.
Psychologische aanpak: de behandeling is gericht op zo vroeg mogelijk stimuleren van cognitie, taal en de
sociale ontwikkeling. Cognitieve gedragstherapie richt zich op het leren omgaan met de stoornis en het
bevorderen van een goed zelfbeeld.
psychosociale aanpak: vooral gezinsondersteuning wordt aangeboden voor het beperken van bijkomende
gedragsproblemen. Ouders leren structuur te bieden, te communiceren met eenduidige regels en positief
voorspelbaar reageren.
1.1.6 prognose
Klassiek autisme: 60-75% slechte prognose; geen zelfstandig bestaan. IQ boven de 60 is positief. Bij
interventie grotere kans op (semi) zelfstandig bestaan bij IQ boven de 60.
2
,Asperger: goed, mits begeleid, vaak symptoomreductie na adolescentie
PDD NOS: onbekend, geen onderzoek.
Deze kenmerken zijn te zien voor het 12e levensjaar.
1. Affectieve symptomen
- Stressgevoeligheid
- Prikkelbaarheid
- Geringe frustraties
- Snel wisselende stemmingen
- Negatieve affectiviteit: de mate waarop kinderen reageren met negatieve emoties.
2. Gedrag symptomen: Overmatige motorische activiteit
- Overmatig bewegelijk
- Niet rustig kunnen zitten
- Tikken met voorwerpen
- Rusteloosheid
- Chaotisch en impulsief gedrag
- Niet luisteren
- Opdringerigheid
3. Cognitieve symptomen
- Onoplettendheid
- Desorganisatie
- Ongestructureerd ter werk gaan
- Tonen van weinig doorzettingsvermogen
- Moeite met plannen en organiseren
- Slechte concentratie
1.2.2. Diagnose
Voor de diagnostiek van ADHD zijn verschillende instrumenten beschikbaar:
- De vragenlijsten voor gedragsproblemen bij kinderen van 6-12 jaar (VvGK)
- De ADHD-vragenlijst (AVL)
- Vragenlijst voor vroege voorlopers ADHD (VVA)
- Zelfrapportage vragenlijst voor aandachtsproblemen en hyperactiviteit (ZVAH)
1.2.3. Differentiële diagnostiek
Voor het 6e levensjaar is zeker minder ernstige ADHD te onderscheiden van normaal druk, impulsief en
ongeconcentreerd gedrag bij jonge kinderen. Hetro-anamnese bij ouders, leerkrachten en/of groepsleiding is va
groot belang.
De problematiek komt vooral ten uiting tijdens taakgerichte bezigheden die veel zelfcontrole en concentratie
vereisen. Neurobiologisch onderzoek kan meer informatie verschaffen over de intelligentie en de executieve
functies.
ADHD bij volwassenen kan veroorzaakt worden door medicatie en somatische aandoeningen. Door adequate
behandeling kunnen de symptomen weer verdwijnen.
Comordibiteit: (waar gaat de stoornis mee samen?)
Bij kinderen:
- ASS
- Ticstoornissen
- Specifieke leerstoornissen zoals dyslexie
- Depressieve-stemmingsstoornissen
- Angststoornissen
- Slaap-waakstoornissen
In de adolescentie:
- Oppositionele-opstandige of norm overschrijdende gedragsstoornis
Bij volwassenen:
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis
- Borderline stoornis
1.2.3. Prevalentie
ADHD treedt op bij ongeveer 3-5% van de schoolgaande kinderen en bij ongeveer 1-3% van de volwassenen.
De stoornis komt vaker voor bij jongens.
1.2.4 Etiologie (oorzaak)
Biologische factoren: genetische factoren spelen een grote rol.
Heritabiliteit: 70-80%.
Neurobiologische factoren:
- Kleiner totaal hersenvolume. Met name in gebieden als de (pre)frontale cortex, het splenium van het
corpus collosum, het cerebellum en de rechter caudatus.
- Aanmaak van dopamine en noradrenaline is vaak verstoord.
- Kans op vroeggeboorte gewicht
- Kans op complicaties bij zwangerschap
Psychische factoren:
- Executieve functies zijn vaak aangetast
- Verminderende gevoeligheid voor beloningen
- Meer laten leiden tot bekrachtigingen van hun gedrag
- Gebrekkig werkgeheugen zorgt voor problemen in het plannen/organiseren.
Psychosociale factoren:
- Vaak conflicten binnen het gezin
- Psychische ouders
- Chaotisch gezinsklimaat
- Negatieve interacties met vriendjes/familie
- Negatief zelfbeeld/zelfvertrouwen door problemen met meekomen op school
- Beperkingen in het sociale leven.
1.2.5. Behandeling
Biologische aanpak:
- Het psycho-stimulatum methylfenidaat (ritalin) in kort- of langwerkende vorm.
- Dexamfetamine
- antomxetine
Methylfenidaat: verhoogt de afgifte en vermindert de heropname van dopamine en noradrenaline.
Dexamfetamine: bij onvoldoende effectiviteit of ernstige bijwerkingen van methylfenifaat.
Antomoxetine: langwerkend middel remt de heropname van noradrenaline. Net zo efffectief als
methylfenidaat, alleen heeft dit een langzamere werking.
Bijwerkingen van deze medicatie:
- Bij psychotische patiënten kan het de gedragsproblemen versterken.
- Verminderende eetlust
- Buikpijn
- Misselijkheid
- Braken
- Verhoogde bloeddruk
- Slaperigheid
- Versnelde hartslag
Psychologische aanpak:
- Cognitieve gedragstherapie met vormen van operante conditionering (beloningsystemen).
- Cognitieve trainingen voor het versterken van de executieve functies
- Trainingen in probleemoplossende vaardigheden
- Praktische begeleiding
- Mindfullness
Psychosociale aanpak:
- Gedragstherapeutische trainingen voor ouders
1.2.6. Prognose
Bij ongeveer 50% van de kinderen vermindert of verdwijnen de symptomen van ADHD in de adolescentie. De
prognose is gunstiger bij een hogere intelligentie en bij minder interpersoonlijke problematiek. Minder ernstige
symptomen en minder Comordibiteit.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper esmaypostema. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.