Collegesamenvatting Inkomsten- en Vennootschapsbelasting
HC 1: Winst uit onderneming (Inkomstenbelasting)
Bronnentheorie
Inkomen wordt gedefinieerd aan de hand van de bron van inkomen: datgene dat
in staat is een voordeel op te leveren. Er moet sprake zijn van een causaal
verband tussen het voordeel en de bron van inkomen. Om van een bron te
kunnen spraken moet cumulatief aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
1. Deelname aan het economisch verkeer (alles wat buiten de persoonlijke
levenssfeer (gezinssfeer, hobbysfeer, familiesfeer) plaatsvindt);
2. De belastingplichtige moet het behalen van een voordeel beogen
(subjectief criterium);
3. Het voordeel moet redelijkerwijs kunnen worden verwacht (objectief
criterium).
Alle voordelen die uit de bron voortvloeien zijn belast.
De verschillende inkomenscategorieën die in de Wet IB 2001 zijn gedefinieerd
zijn: winst uit onderneming, loon uit dienstbetrekking, resultaat uit overige
werkzaamheden, periodieke uitkeringen en verstrekkingen, de eigen woning,
aanmerkelijk belang en sparen en beleggen.
Als is vastgesteld dat een bron van inkomen aanwezig is, volgt daar in beginsel
uit dat alle met die bron behaalde voordelen belastbaar zijn.
N.B. Waarom een onderscheid tussen de inkomenscategorieën uit box 1? Dit in
verband met kostenaftrek en ondernemersfaciliteiten.
Winst uit onderneming: zelfstandig, duurzaam/structureel en actief.
Loon uit dienstbetrekking: gezagsverhouding.
Resultaat uit overige werkzaamheden: incidenteel.
Sparen en beleggen: passief.
Belastbare winst uit onderneming (art. 3.2 Wet IB 2001)
Belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de
belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen
verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Ondernemer (art. 3.4 Wet IB 2001):
1. Er is sprake van een onderneming;
2. Die onderneming wordt voor rekening van de belastingplichtige
(natuurlijk persoon, art. 1.1 Wet IB 2001) gedreven;
3. De belastingplichtige wordt rechtstreeks verbonden voor verbintenissen
betreffende die onderneming.
Eis 1: Onderneming (zoals volgt uit de jurisprudentie):
1. Een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid;
2. Waarmee door deelname aan het maatschappelijk productieproces;
3. Beoogd wordt winst te behalen;
4. Die redelijkerwijs te verwachten valt.
Omdat de definitie redelijk oud is, volgt uit jurisprudentie van lagere rechters een
aantal factoren:
- Zelfstandigheid (zowel in de uitvoering van de werkzaamheden
(gezagsverhouding) als in financieel opzicht (ondernemersrisico));
- Duurzaamheid van de werkzaamheden;
- Omvang van de werkzaamheden en opbrengsten;
- Aantal opdrachtgevers;
- Beschikbare tijd en de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid
wordt gegeven;
1
, - Het lopen van ondernemersrisico (het belangrijkste criterium) (lagere
opbrengsten, hogere kosten, debiteuren, minder opdrachten,
aansprakelijkheid en ziekte).
De aanwezigheid van een onderneming wordt objectief beoordeeld. Factoren
zoals de wil van de belastingplichtige, de gekozen rechtsvorm of het eventuele
illegale karakter van de activiteiten zijn derhalve niet van belang.
Eis 2: ‘Voor rekening van de belastingplichtige’:
- Aanwezigheid band tussen de financiële resultaten van de onderneming
(eis 1) en de belastingplichtige-natuurlijk persoon;
- Gerechtigd tot het resultaat van de onderneming.
N.B. Rechtstreekse band/gerechtigdheid is van belang; en dus niet via het
huwelijksvermogensrecht.
Een eenmanszaak en andere personenvennootschappen (fiscaal transparant:
maatschap, vof en cv) voldoen hieraan.
Eis 3: ‘Rechtstreeks verbondenheid’
De belastingplichtige wordt rechtstreeks verbonden voor verbintenissen
betreffende de onderneming. Met de voorwaarde wordt aangegeven dat voor het
ondernemerschap meer vereist is dan het ter beschikking stellen van kapitaal
aan een onderneming. Vereist is dat de belastingplichtige tegenover zakelijke
crediteuren aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming.
N.B. Doordat de commanditaire vennoot slechts aansprakelijk is tot het bedrag
van zijn inbreng, voldoet hij – in tegen stelling tot de beherende vennoot – niet
aan dit verbondenheidscriterium. Zelfs garantstelling in het kader van de
subjectieve onderneming van de commanditaire vennoot brengt daar geen
wijziging in. Overtreedt de commanditaire vennoot echter het beheersverbod,
dan wordt hij op grond van het burgerlijk recht verbonden voor de verbintenissen
van de commanditaire vennootschap en daarmee ook in fiscale zin rechtstreeks
verbonden voor de ondernemingsverbintenissen.
Naast art. 3.4 Wet IB 2001 bestaat ook art. 3.5 Wet IB 2001. Een zelfstandig
uitgeoefend beroep is ook een ‘onderneming’:
1. Zelfstandig;
2. Voor eigen rekening;
3. Ondernemersrisico;
4. Persoonlijke bekwaamheid van de belastingplichtige.
Denk hierbij aan notarissen, advocaten, artsen, tandartsen, fysiotherapeuten,
architecten et cetera.
N.B. Wanneer ex art. 3.5 Wet IB 2001 wordt voldaan aan ‘onderneming’ hoeft
geen toetsing plaats te vinden ex art. 3.4 Wet IB 2001.
Ondernemersfaciliteiten
Ondernemerschap is aantrekkelijk gemaakt door het opnemen van allerlei
faciliteiten. Steeds meer belastingplichtigen willen ‘fiscaal ondernemer’ zijn.
Daarom wordt aangehaakt bij de ‘echte’ ondernemer.
- Er zijn faciliteiten waarbij niet voldaan moet worden aan het
urencriteriumvereiste (art. 3.6 Wet IB 2001).
- Er zijn faciliteiten waarbij wel voldaan moet worden aan het
urencriteriumvereiste (art. 3.6 Wet IB 2001):
o 1225 uren (art. 3.6 Wet IB 2001).
2
, o Grotendeels criterium: tijd in de onderneming moet meer zijn dan
50% van de totale tijd die in arbeid wordt gestoken (art. 3.6 lid 1 sub
a Wet IB 2001).
N.B. Alleen toetsen indien er óók nog sprake is van loon uit
dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden.
o Gebruikelijkheidscriterium: bepaalde uren besteed aan de
onderneming binnen het samenwerkingsverband met de verbonden
persoon tellen niet mee (art. 3.6 lid 2 sub a Wet IB 2001):
De werkzaamheden zijn hoofdzakelijk (meer dan 70%) van
ondersteunende aard; en
Ongebruikelijk dat dit samenwerkingsverband zou worden
aangegaan tussen niet-verbonden personen.
Voorbeelden van een ondernemer: een vennoot in een vof, een maat in een maatschap
en verhuur van een onderneming. Geen ondernemer is een erfgenaam van de
ondernemer, tenzij er sprake is van voortzetting.
Wie geniet winst uit de onderneming?
De ondernemer, maar ook de medegerechtigde en de houder van bepaalde
schuldvorderingen (terwijl niet wordt voldaan uit de vereisten van art. 3.4 Wet IB
2001).
De medegerechtigde (art. 3.3 lid 1 sub a Wet IB 2001) (zoals een
commanditair vennoot):
- Geniet wel winst uit onderneming, maar is geen ‘ondernemer’;
- Het belang is met name gelegen in beperkte toegang tot faciliteiten.
N.B. Commanditair vennoot die het beheersverbod (art. 20 WvK) overtreedt
wordt een ondernemer.
De houder van bepaalde schuldvorderingen (art. 3.3 lid 1 sub b Wet IB
2001):
- De voorwaarden worden gesteld in art. 3.3 lid 3 Wet IB 2001;
- Vergelijkbaar met commanditaire vennoten;
- Anti-arbitragemaatregel betreffende box 1 en box 3;
- Gevolgen: winstregels van toepassing (de rente die een natuurlijk persoon
ontvangt wordt belast uit winst uit onderneming).
N.B. Mocht de lening niet worden terugbetaald, mag het verlies wel worden
afgetrokken.
Totaalwinst (art. 3.8 Wet IB 2001)
Als er is vastgesteld of er in fiscale zin sprake is van een onderneming en
ondernemer (aan wie wordt de winst toegerekend), moet worden gekeken welke
voordelen behoren tot de inkomstenbron winst uit onderneming (afd. 3.2 Wet IB
2001).
‘‘Winst uit onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die,
onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een
onderneming.’’
Voordelen = opbrengsten – kosten.
Er moet sprake zijn van een bepaalde relatie tussen het voordeel en de
ondernemingsuitoefening:
Voordeel behaald met een vermogensbestanddeel.
- Voorbeeld: verkoop van een auto uit de bedrijfsvoorraad of verkoop van een
machine.
Etikettering vermogensbestanddeel.
- Fiscale gevolgen vermogensetikettering privévermogen:
3
, o Waardemutaties onbelast/niet-aftrekbaar;
o Kosten niet aftrekbaar;
o Voordelen en kosten behoren niet tot de totaalwinst!
Verplicht wanneer er geen enkele band is met de onderneming (woonhuis,
vakantiehuis en overtollige kastgelden).
- Fiscale gevolgen vermogensetikettering ondernemingsvermogen:
o Waardemutaties belast/aftrekbaar;
o Kosten aftrekbaar.
Verplicht wanneer er geen enkele andere band is dan met de onderneming
(fabriekspand en machine).
Keuzevermogen indien er zowel een band is met privévermogen als
ondernemingsvermogen. Bij een onroerende zaak is er sprake van gesplist
gebruik en in andere gevallen van gemengd gebruik. De keuze wordt uitgebracht
door de keuze al dan niet op te nemen in de fiscale balans (bij de aangifte
inkomstenbelasting).
N.B. In beginsel is keuzeherziening niet toegestaan. Dit is wel toegestaan in geval
van:
- Verandering van de functie van het vermogensbestanddeel.
- Wetswijzigingen.
Als de functie van privé naar onderneming gaat of vice versa, wordt uitgegaan
van de waarde in het economisch verkeer. Bij privé naar onderneming is de
waardeaangroei onbelast. Bij onderneming naar privé is de waardeaangroei
belast.
Onroerend goed kent drie mogelijkheden voor etikettering:
- Verplicht privévermogen.
o Geen enkele band met de onderneming (woonhuis).
- Verplicht ondernemingsvermogen.
o Slechts een band met de onderneming (fabriekspand).
- Keuze vermogen: onroerend goed in gesplitst gebruik.
o Onroerend goed wordt gedeeltelijk gebruikt voor een onderneming
en gedeeltelijk voor privé (woon-winkelpand).
Uitzondering 1: overheersend gebruik. Indien een bepaald gedeelte te
overheersend wordt, brengt de redelijkheid mee dat er niet een volledige keuze
bestaat. Er is geen mogelijkheid om het gehele pand tot het
ondernemingsvermogen te rekenen wanneer het privégedeelte te overheersend
is en er is geen mogelijkheid om het gehele pand tot het privévermogen te
rekenen wanneer het ondernemingsgedeelte te overheersend is. De grens ligt bij
90% van de oppervlakte (m2).
N.B. Gesplitst gebruik (keuze vermogen) is nog steeds mogelijk.
Uitzondering 2: bouwkundig splitsbaar (er is sprake van een eigen
ingang/opgang). Indien het onroerend goed splitsbaar is moeten alle
afzonderlijke delen worden geëtiketteerd. Het woongedeelte is verplicht
privévermogen en het winkelgedeelte is verplicht ondernemingsvermogen.
N.B. Geen gesplitst gebruik (keuze vermogen) mogelijk.
Voordeel behaald welke niet betrekking heeft op een
vermogensbestanddeel.
- Voorbeeld: ontvangen vergoeding ter zake verstrekken advies of een ontvangen
schadevergoeding.
Allocatie binnen de winstsfeer. Er zijn verschillende criteria ontwikkeld binnen
de jurisprudentie:
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper cune1997. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.