Inhoud
Diabetes type 2......................................................................... 1
Anatomie en fysiologie: De alvleesklier......................................2
Glycemische respons.................................................................4
Pathologie................................................................................5
Dieetbehandeling......................................................................6
Depressie en diabetes type 2.....................................................8
Overgewicht...........................................................................12
Richtlijnen..............................................................................13
Genetica en BMI......................................................................15
Hormonen en overgewicht.......................................................15
Medicatie en overgewicht........................................................16
Wit vet...................................................................................16
Bruin vet................................................................................17
Lipoproteïne lipase..................................................................18
Wat zijn adipokines, cytokines en adipocytokines?....................20
CRVM.....................................................................................21
Anatomie................................................................................21
Fysiologie...............................................................................22
Pathologie..............................................................................24
Dieetrichtlijnen hypertensie.....................................................25
Dieetbehandelrichtlijnen hyperlipedemie..................................26
NHG standaard CRVM..............................................................27
Tabel overzicht........................................................................ 29
RAAS – systeem.......................................................................31
Sterolen en cholesterol............................................................31
Gespreksvaardigheden............................................................34
Diabetes type 2
Diabetes type 2
Epidemie
,Incidentie: de incidentie van type 2-diabetes zijn 117.000 tot 131.000
nieuwe patiënten per jaar. Volgens de prognose zal vooral het aantal type
2-diabetes patiënten stijgen: van 1,14 miljoen in 2025 naar 1,33 miljoen in
2040.
Prevalentie: Diabetes type 2 komt voor op middelbare en oudere leeftijd.
Van de Nederlandse diabetespatiënt- ten heeft ongeveer 85% type 2-
diabetes.
Levensverwachting: kunt er lang mee doorleven
Verloren levensjaren: Boven de 45 jaar is de kans om te overlijden voor
mensen met diabetes type 2 ongeveer twee keer zo groot als die van
mensen zonder diabetes. Dit verschil neemt langzaam af met de leeftijd
omdat op hoge leeftijd ook andere doodsoorzaken vaker voorkomen.
Mortaliteit: In Nederland sterven per jaar naar schatting 34.000 mensen
met diabetes type 2. Bij ongeveer 7% van de mensen met diabetes wordt
diabetes aangemerkt als de onderliggende doodsoorzaak.
Anatomie en fysiologie: De alvleesklier
De alvleesklier, ook wel pancreas genoemd,
bevindt zich in het bovenste deel van de
buik, achter de maag. Het bestaat uit een
brede kop, een lichaam en een smalle staart,
die net de milt raakt.
,De alvleesklier heeft twee belangrijke functies: exocriene en endocriene.
1. Exocriene functie: De exocriene pancreas bestaat uit kleine
kwabjes met secretoire cellen. Elk kwabje heeft een afvoerkanaaltje dat
samenvloeit in de ductus pancreaticus, die uitmondt in het duodenum.
Hier komt ook de ductus choledochus bij, samen vormen ze de ampulla
hepatopancreatica. De exocriene functie is de productie van pancreas sap,
dat enzymen bevat voor de spijsvertering. De opening naar het duodenum
wordt gecontroleerd door de sfincter van Oddi. Parasympatische
stimulatie verhoogt de uitscheiding van pancreas sap, terwijl
sympathische stimulatie deze onderdrukt.
2. Endocriene functie: Verspreid over de klier liggen groepjes cellen
genaamd de eilandjes van Langerhans. Deze produceren hormonen,
waaronder insuline en glucagon, die rechtstreeks in het bloed diffunderen.
Deze hormonen spelen een belangrijke rol bij het reguleren van de
bloedsuikerspiegel.
Wat betreft de bloedtoevoer, wordt de alvleesklier voorzien door de arteria
lienalis en arteria mesenterica superior. De afvoerende venen hebben
dezelfde namen en voegen zich samen met andere venen tot de vena
portae.
Eilandjes van langerhans
In de alvleesklier zijn er kleine groepen cellen, genaamd de eilandjes van
Langerhans, die verantwoordelijk zijn voor de endocriene functie. Deze
eilandjes maken hormonen zoals insuline, glucagon en somatostatine aan.
Insuline en glucagon zijn het meest bekend vanwege hun rol in het
reguleren van de bloedsuikerspiegel.
Insuline, een hormoon bestaande uit ongeveer 50 aminozuren, wordt
geproduceerd door de bètacellen van de eilandjes van Langerhans.
Insuline helpt lichaamscellen glucose op te nemen voor energieproductie
en stimuleert ook de opslag van voedingsstoffen zoals glucose,
aminozuren en vetzuren. Het verlaagt de bloedsuikerspiegel door de
opname van glucose te bevorderen, de omzetting van glucose in
glycogeen te stimuleren en de vorming van vetten te bevorderen.
Glucagon, geproduceerd door de alfacellen van de eilandjes van
Langerhans, heeft het tegenovergestelde effect van insuline. Het verhoogt
de bloedsuikerspiegel door de afbraak van glycogeen in glucose in de
lever en spieren te stimuleren, en door gluconeogenese te bevorderen,
waarbij nieuwe glucose wordt gevormd.
Somatostatine, ook geproduceerd door de eilandjes van Langerhans,
remt de secretie van insuline en glucagon, evenals de secretie van
groeihormoon door de hypofysevoorkwab.
, Deze hormonen werken samen om de bloedsuikerspiegel binnen een
normaal bereik te houden. Insuline en glucagon reageren op
veranderingen in de bloedsuikerspiegel, terwijl somatostatine de activiteit
van deze hormonen reguleert.
Glucose in het lichaam
De primaire rol van koolhydraten is om het lichaam van glucose te
voorzien, de belangrijkste energiebron voor cellen. Zetmeel is de grootste
bron van glucose, maar ook andere suikers kunnen, indien nodig, in
glucose worden omgezet. Naast energie heeft glucose ook andere
functies: wanneer het zich aan eiwitten of vetten bindt, verandert het hun
structuur en functie.
Na een maaltijd slaat het lichaam overtollige glucose op als glycogeen,
vooral in de lever en spieren. Dit glycogeen kan later worden afgebroken
om weer glucose vrij te maken, wat vooral belangrijk is voor de hersenen
en andere weefsels die constant glucose nodig hebben. Omdat glycogeen
maar een beperkte energievoorraad biedt, gebruikt het lichaam bij een
tekort aan glucose eiwitten om nieuwe glucose te vormen
(gluconeogenese). Dit kan echter leiden tot eiwitverlies uit spierweefsel.
Bij onvoldoende koolhydraten schakelt het lichaam over naar
vetverbranding en maakt het ketonlichamen aan als alternatieve
energiebron, wat ketose kan veroorzaken als er te veel ketonen in het
bloed opstapelen. Om dit te voorkomen, heeft het lichaam dagelijks
minimaal 50-100 gram koolhydraten nodig.
Wanneer er te veel glucose is, wordt het omgezet in vet voor langdurige
opslag. Het is essentieel om een constante bloedglucose te behouden
voor een stabiele energievoorziening, vooral voor de hersenen en
zenuwcellen. Zowel te lage als te hoge bloedglucosewaarden kunnen
ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid.
Glycemische respons
De glycemische respons geeft aan hoe snel glucose na een maaltijd wordt
opgenomen en hoe de bloedglucose stijgt en daalt. Een lage respons
(langzame stijging en geleidelijke daling) is ideaal, vooral voor mensen
met diabetes. De glycemische index (GI) classificeert voedingsmiddelen
op basis van hun effect op de bloedsuikerspiegel. Voeding met een lage GI
kan helpen bij glucoseregulatie en het verminderen van het risico op
hartziekten, maar het nut van de GI is betwist vanwege variaties in
resultaten en beperkte informatie op voedseletiketten. Regelmatig kleine
maaltijden eten biedt vergelijkbare voordelen als een laag-glycemisch
dieet.