Samenvatting Burgerlijk Procesrecht
Week 1 – H1, H2 en §4.1
Het Burgerlijk Procesrecht geeft regels over de wijze van procesvoering binnen het privaatrecht.
> Het privaatrecht regelt de verhouding tussen burgers onderling;
> Het privaatrecht bevat grotendeels regelend recht.
Regelend recht is dat de rechter bij een geschil eerst kijkt naar de afspraken tussen de partijen en
pas daarna – wanneer partijen bepaalde aspecten niet of nauwelijks hebben geregeld – naar de
aanvullende regels van het BW kijkt.
> Het materiële burgerlijk recht omvat inhoudelijke rechten en plichten. Het bepaalt welke
rechten en plichten een bepaald persoon heeft. Het geeft rechtsregels om situaties,
rechtsverhoudingen en handelingen juridisch te definiëren en kwalificeren.
> Het formele burgerlijk recht geeft antwoord op de vraag volgens welke procedureregels
deze rechten en plichten kunnen worden geëffectueerd. Hoe kunnen de materiële
rechtsregels worden afgedwongen bij de rechter en aan welke regels moeten de betrokken
partijen zich houden? Het gaat over de manier waarop een procedure moeten worden
gevoerd. Omdat het bij het formele burgerlijk procesrecht gaat over de manier waarop een
procedure moet worden gevoerd, wordt er dus ook wel gesproken over burgerlijk
procesrecht.
Het burgerlijk procesrecht heeft de volgende functies:
1. Handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en plichten – het verschaft
een persoon bepaalde middelen om zijn burgerlijke rechten en plichten te handhaven en te
beïnvloeden. Je kan de rechten en plichten bijv. effectueren, vaststellen, tot stand brengen,
wijzigen of beëindigen;
2. Voorkomen van een gerechtelijke procedure (preventiefunctie) – de middelen die het
burgerlijk procesrecht biedt, kunnen een preventieve werking hebben. Onder dreiging van
een gerechtelijke procedure komen partijen nogal eens tot een oplossing buiten de rechter
om;
3. Voorkomen van eigeninrichting – Eigeninrichting houdt in dat een persoon zelf en met eigen
middelen zijn recht gaat halen zonder hulp van de overheid en zonder dat hem daartoe een
wettelijke bevoegdheid is gegeven. Het burgerlijk procesrecht stelt middelen tot handhaving
van de civiele rechtsorde ter beschikking.
De vindplaats van een bepaalde rechtsregel wordt rechtsbron genoemd. Het burgerlijk procesrecht
heeft verschillende rechtsbronnen:
1. Wetgeving – de wetten die het meest worden gebruikt, zijn:
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – dit wetboek beschrijft de concrete
regels voor het voeren van een procedure bij de burgerlijke rechter. Ook zijn er diverse
procesreglementen. In deze reglementen staan nadere invullingen en praktische
toepassingen van bepaalde regels uit Wetboek van Rv;
- Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) – hierin staat beschreven hoe de
rechterlijke macht in Nederland is georganiseerd.
2. Internationale regelgeving – de internationale regelgeving die relevant is voor het
Nederlandse burgerlijke procesrecht zijn:
- De EEX-Verordening – In deze verordening wordt bepaald welke rechter in burgerlijke en
handelszaken in een Europees conflict bevoegd is, evenals op welke manier uitspraken
van buitenlandse rechters in andere lidstaten erkend en uitgevoerd worden;
- De EG-Bewijsverordening – dit beoogt de samenwerking tussen de gerechten van de
lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging te verbeteren, vereenvoudigen en
bespoedigen;
1
, - De EG-Betekeningsverordening – dit ziet in op het vergemakkelijken van de betekening
en kennisgeving van stukken tussen de verschillende lidstaten;
- Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM) – het uitgangspunt voor het EVRM is de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens. Voor het Nederlands burgerlijk procesrecht is
vooral art. 6 EVRM van belang, waarin het recht op een eerlijk proces is neergelegd.
3. Jurisprudentie – veel wettelijke bepalingen eisen nadere invulling of aanvulling. De rechter
vult deze wettelijke bepalingen in of aan in gerechtelijke uitspraken.
Er gelden een aantal algemene uitgangspunten voor het burgerlijk procesrecht. Deze
uitgangspunten worden gevormd door algemene rechtsbeginselen en voorschriften voor procedures:
> Recht op rechtspraak en rechtsbijstand (art. 17, 18 en 112 Grondwet) – dit houdt in dat
door iedereen een geschil moet kunnen worden voorgelegd aan een overheidsrechter en dat
een ieder recht heeft op juridische bijstand in een procedure. Een belangrijk gevolg van deze
beginselen is het toegangsprincipe: iedereen moet toegang hebben tot de rechter en een
rechtsbijstandsverlener.
> Onafhankelijke en onpartijdige rechter – uitgangspunt is dat er wordt gesproken door een
onafhankelijke en onpartijdige gerechtelijke instantie, bij de wet ingesteld.
Onafhankelijkheid betekent dat de rechter geen verantwoording verschuldigd is aan de
overheid. Onpartijdigheid betekent dat de rechter oordeelt zonder zich te laten leiden door
de personen van de procespartijen. De rechter moet objectief en onbevooroordeeld
oordelen.
- Indien een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van de
rechter, kan die partij een verzoek tot wraking van die rechter doen (art. 36 Rv).
- Als de rechter zelf van mening is dat hij in een bepaalde zaak niet onpartijdig kan zijn,
dan kan hij verzoeken zich laten te vervangen door een andere rechter. Dit noem je ook
wel verschoning (art. 40 Rv).
> Hoor en wederhoor (art. 19 Rv) – dit betekent dat beide partijen in de gelegenheid gesteld
moeten worden om hun standpunten in een zaak naar voren te brengen. Beide partijen
moeten evenveel gelegenheid krijgen om hun vorderingen en verweren kenbaar te maken en
over en weer op elkaar te reageren (Googelende Rechter arrest).
> Behandeling en beslissing binnen redelijke termijn – de behandeling van en beslissing over
de zaak dienen binnen een redelijke termijn te geschieden. DE rechter en partijen waken
tegen onredelijke vertraging van de procedure (art. 20, lid 1 en 2 Rv).
> Openbaarheid van zitting en uitspraak (openbaarheidsbeginsel) – dit heeft betrekking op de
openbaarheid van de terechtzitting en de openbaarheid van de uitspraak. De terechtzitting
dient in beginsel openbaar te geschieden (art. 27 Rv). Hier kan wel een uitzondering op
worden gemaakt wanneer de goede zeden, de openbare orde, de nationale veiligheid in een
democratische samenleving, de belangen van minderjarigen of de bescherming van het
privéleven van procespartijen besloten behandeling noodzakelijk maken. Uitspraken moeten
ook openbaar plaatsvinden (art. 28 Rv).
> Motiveringsbeginsel – de rechter dient zijn uitspraak te motiveren. De uitspraak moet de
grondslagen voor de uitspraak en de argumenten die de rechter aan zijn beslissing ten
grondslag heeft gelegd, inhouden (art. 30 Rv, art. 121 GW en art. 5, lid 1 Wet RO).
> Geen rechtsweigering en volledige beslissing – de rechter moet altijd een beslissing geven
over het geschil dat aan hem is voorgelegd. Hij mag niet weigeren om een uitspraak te doen
(art. 26 Rv en art. 13 Wet Algemene Bepalingen). De eindbeslissing van een rechter moet ook
volledig zijn (art. 23 Rv).
> Beginsel van partijautonomie – de grondslag voor de beslissing van de rechter moet
gevormd zijn door de stellingen van de procespartijen. De partijen bepalen de omvang van
de gerechtelijke procedure. De rechter oordeelt slechts over de vorderingen, verzoeken,
verweren, stellingen en argumenten die de partijen aan hem voorleggen (art. 24 Rv). Je
2
, noemt dit ook wel het lijdelijkheidsbeginsel. De partijen bepalen de omvang van de casus.
Als zij bijv. zeggen we gaan voor een onrechtmatige daad, dan mag de rechter alleen dat
behandelen.
- Voor het lijdelijkheidsbeginsel moet worden onderscheiden de verplichting van de
rechter om, indien nodig, de rechtsgronden aan te vullen (art. 25 Rv)
> Art. 6 EVRM – hierin is het recht op een eerlijk proces beschreven.
> Art. 18 GW – dit regelt de rechtsbijstand.
In het voorjaar van 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de intrekking van de KEI-Wet uit
2016. De gevolgen van intrekking van dit wetsvoorstel:
> Alle rechtbanken hebben weer hetzelfde procesrecht. Wanneer je een civiele procedure wil
opstarten moet dit weer op papier met een dagvaarding/verzoekschrift;
> Einde aan het aparte procesrecht voor de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland;
> Het verplicht digitaal procederen in handelszaken voor de civiele rechter bij de rechtbanken
Gelderland en Midden-Nederland wordt stopgezet;
> De rechter krijgt meer ruimte om regie te voeren in het begin van de procedure, dus
voorafgaand en tijdens de mondelinge behandeling.
Deelnemers aan het burgerlijke procesrecht
> Procespartijen – er zijn verschillende procespartijen:
- Natuurlijke personen en rechtspersonen – aan een civiele procedure kunnen natuurlijke
personen en rechtspersonen deelnemen. De vof, cv en maatschap hebben ook
procesbevoegdheid (art. 51 Rv).
- Wanneer een natuurlijke persoon niet handelingsbekwaam is (art. 3:32 BW), moet hij
worden vertegenwoordigd door een handelingsbekwame persoon die optreedt als zijn
wettelijke vertegenwoordiger.
- Er kan sprake zijn van formele of materiële procespartijen:
1. Formele procespartij – dit is degene die de beslissingen in de procedure neemt en op
wiens naam de procedure wordt gevoerd. Als er bijv. iemand onder bewind staat, is
het bewindvoerderskantoor de formele procespartij. Zij nemen namelijk deel aan het
rechtsverkeer, het is de persoon die ‘aan de touwtjes trekt’.
2. Materiële procespartij – de materiële procespartij is de partij waarover het geschil
gaat; degene wiens inhoudelijke belang in de zaak aan orde is. Als je weer naar het
voorbeeld van bewind gaat kijken, is de persoon die onder bewind staat de materiële
partij omdat het om zijn/haar belangen gaat.
- Een rechtspersoon moet worden vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon. De
vertegenwoordiger van de rechtspersoon is geen formele procespartij. De procedure
wordt, ondanks de vertegenwoordiging, immers op naam van de rechtspersoon zelf
gevoerd en is daarom zowel de formele als materiële procespartij.
- Het is mogelijk dat een partij een procedure start vanwege een groepsbelang of een
algemeen belang. De eiser treedt in dat geval in de procedure op als belangenbehartiger
voor dit collectieve belang. De algemene regels voor deze zogenoemde Collectiviteits-
actie zijn vastgelegd in art. 3:305a-3:305c BW.
> Rechtshulpverleners – in de meeste gevallen is het een procespartij aan te raden om zich in
een procedure te laten bijstaan door een deskundige hulpverlener. In de meeste gevallen is
de advocaat een rechtshulpverlener. In veel gevallen moet de partij op grond van de wet
verplicht worden bijgestaan door een advocaat. Iemand kan zich ook laten bijstaan door een
gerechtsdeurwaarder. In procedures voor de kantonrechter geldt dat partijen in persoon
(zonder advocaat) mogen verschijnen (art. 79, lid 1 Rv). Een persoon kan zich ook laten
vertegenwoordigen door een gemachtigde. De gemachtigde is in dat geval bevoegd de
proceshandelingen in naam van de partij te verrichten. Aan het karakter van de gemachtigde
kent de wet geen beperkingen toe. Dit mag dus iedereen zijn. De rechter kan wel van een
3
, gemachtigde verlangen dat deze een schriftelijke volmacht overlegt waaruit blijkt dat de
gemachtigde bevoegd is om de desbetreffende partij in rechte te vertegenwoordigen (art.
80, lid 2 Rv).
> Gerechtsdeurwaarder – de officiële ambtstaken die de deurwaarder verricht, kunnen
worden onderscheiden in drie kerntaken:
1. Uitbrengen van exploten – een exploot is een schriftelijke aanzegging of mededeling van
de ene partij aan de andere, die door een gerechtsdeurwaarder wordt ondertekend en
uitgebracht. Het ondertekenen en uitbrengen door de gerechtsdeurwaarder wordt het
betekenen van het exploot genoemd.
2. Leggen van conservatoir beslag – bij het leggen van conservatoir beslag bestaat er vaak
een geschil waarbij er behoefte is om het geld of de zaken waarover het geschil bestaat
veilig te stellen. De deurwaarder kan dan, met toestemming van de
voorzieningenrechter, conservatoir beslag leggen op geld of bepaalde zaken.
3. Ten uitvoer leggen van uitspraken van de rechter – wanneer een van de partij zich niet
houdt aan een uitspraak van de rechter, dan kan de gerechtsdeurwaarder door het
verrichten van bepaalde ambtshandelingen de nakoming van deze uitspraak afdwingen.
> Griffier en gerechtssecretaris – wanneer er een procedure wordt gevoerd, komt het dossier
ook onder ogen van de griffie en de gerechtssecretaris. De griffie is de gerechtelijke
administratie. De griffie beheert de agenda, dossiers en het archief van de gerechtelijke
instantie.
> De rechter – de rechter doet de uitspraak en heeft regie tijdens de procedure. De rechter
moet onafhankelijk en onpartijdig zijn.
Verschillende soorten gerechten
De drie gerechten zijn, ex art. 2 Wet RO:
1. De rechtbank (art. 40 – 57 Wet RO) – de rechtbank is de ‘laagste’ rechter in Nederland. In
eerste aanleg zullen alle civiele zaken bij de rechtbank aangebracht moeten worden.
2. Het gerechtshof (art. 58 – 71 Wet RO) – het gerechtshof behandelt en beslist in
hogerberoepszaken. Het gerechtshof is, na de rechtbank, de tweede feitenrechter. In
beginsel beoordeelt het hof de hele zaak, inclusief alle feiten, opnieuw en doet in hoger
beroep de zaak van de rechtbank helemaal ‘over’.
3. De Hoge Raad (art. 72 – 83 Wet RO) – de Hoge Raad is de cassatierechter. De Hoge Raad
beoordeelt de feiten niet opnieuw: het is geen feitenrechter. Er wordt door de Hoge Raad
alleen gekeken of alles juridisch-technisch op de juiste manier is toegepast. Uit art. 79 Wet
RO blijkt dat de Hoge Raad een uitspraak van een lagere rechter alleen kan vernietigen als er
sprake is van:
- Verzuim van vormen die op straffe van nietigheid in acht moeten worden genomen;
- Schending van het recht.
> Bij de rechtbank is het uitgangspunt dat zaken worden behandeld en beslist door één
rechter. De alleensprekende rechter noem je ook wel een enkelvoudige kamer van de
rechtbank (art. 15, lid 1 Rv). In bepaalde gevallen kan de rechter de zaak verwijzen naar de
meervoudige kamer; wat bestaat uit drie rechters (art. 15, lid 2 Rv).
> Bij het gerechtshof worden de zaken behandeld en beslist door een meervoudige kamer van
drie raadsheren, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen (art. 16, lid 1 Rv). In
bepaalde situaties kan verwijzing naar de enkelvoudige kamer van het gerechtshof
plaatsvinden (art. 16, lid 2 Rv).
> De Hoge Raad behandelt in beginsel de zaak met vijf raadsheren (art. 17, lid 1 Rv). In
sommige gevallen kan de zaak door drie raadsheren worden behandeld en beslist (art. 17, lid
2 Rv).
4