Samenvattingen School Psychology 2019-2020
Week 1
-H9 Goswami: metacognition, reasoning and executive functioning
-A Developmental Perspective on Executive Function – Best & Miller (2010)
Week 2
-H8 Goswami: the development of memory
- Training the developing brain: a neurocognitive perspective – Jolles & Crone (2012)
Week 3
-H6 Goswami: the central role of causal reasoning
- Kleibeuker et al. (2016)
Week 4
-H10 Goswami: reading and mathematical development
- Moeller et al (2015)
Week 5
- Flynn (1987)
- Elliot et al. (2010)
- Roth et al. (2015)
Week 6
-H4 Goswami: conceptual development and the biological world
Week 7
-H5 Goswami: language acquisition
Week 8
-Gillet et al. (2012)
-Elliot & McGregor (2001)
-Stroet et al. (2015)
,Week 1: Introduction & Development of Executive Functions
H9 Goswami – metacognitie, redeneren en executieve functies
Metacognitie: kennis over cognitie
o Elke cognitieve activiteit of kennis die als zijn cognitieve object een aspect van
cognitieve activiteit aanneemt
o Bv: het bewust gebruiken van cognitieve strategieën om prestatie te vergroten
Metageheugen (kennis over het geheugen) en executief functioneren (mogelijkheid
om gedrag en gedachten te reguleren, gedrag te plannen en ongepast gedrag te
inhiberen) zijn aspecten van metacognitie
Metageheugen
Metageheugen: kennis over je geheugen
o Wanneer kinderen hier meer bewust van zijn, begrijpen zij meer over wat ze
goed en wat ze minder goed kunnen onthouden
Mnemonic (ezelsbruggetje) strategieën: geheugen vergroten
o Vergroting van metageheugen-> minder fouten in het geheugen
Procedureel metageheugen: ‘meta-strategisch weten’, weten ‘hoe’
o Kennis over procedures van het geheugen, kennis over dat geheugenactiviteit
nodig is en weten dat er bepaalde activiteiten zijn die de prestatie op gebied
van geheugen bevorderen
Metageheugen variabelen: taken, personen en strategieën
Wellman et al: onderzoek naar metageheugen variabelen
Kennis over taken (moet er veel onthouden worden?)
Kennis over personen (zelfconcept van de mnemonic strategieën)
Kennis over strategieën (herhaling verbetert geheugen)
o Onderzoek naar het begrip op deze variabelen
Hij liet 5-10-jarigen plaatjes zien
Jongere kinderen presteerden slechter wanneer er meerdere
variabelen werden gemeten met 1 plaatje
o Conclusie: een belangrijk aspect van de ontwikkeling van het metageheugen
is de mogelijkheid om samenhang te zien tussen verschillende variabelen van
het metageheugen
Justice: wanneer worden kinderen zich bewust van het nut van bepaalde strategieën
in bepaalde testen? (7,9 & 11-jarigen)
o Video: set van 12 items onthouden, wat is de beste strategie?
9 jaar en ouder: juiste strategie (categoriseren)
o Begrijpen kinderen wat ze doen als ze een strategie toepassen?
Wanneer kinderen mentale verklaringen hadden voor de strategie (‘het
helpt me bij het onthouden’), presteerden ze ook beter op
geheugentest
Self-monitoring en self-regulation
Zelfcontrole (self-monitoring)
o Mogelijkheid om bij te houden waar je bent in het nastreven van
geheugendoelen
Gemeten aan de hand van beoordelingen over of iets makkelijk te
leren is (ease-of-learning-judgements), het gevoel iets te weten
(feeling-of-knowing) en beoordelen van leren (judgements-of-learning)
Zelfregulatie: mogelijkheid om eigen geheugengedrag te plannen, te leiden en te
evalueren
o Zelfcontrole is nodig om zelfregulatie tot stand te brengen
, o Dufresne & Kobasigawa: onderzoek naar of kinderen in staat zijn hun
studietijd aan te passen aan de moeilijkheid van de items (6,8,10&12-jarigen)
Makkelijke woordparen (hond-kat) en moeilijke woordparen (kikker-
boek)
Namen op hoeveel tijd kinderen besteedden aan het leren van
de verschillende woordparen
Kinderen van 10 en 12 zijn significant langer bezig met het leren van
de moeilijke woordparen
Ook veel kinderen van 8 die meer tijd besteedden aan de
moeilijke woordparen
Kinderen van 6 zagen het verschil tussen de woordparen wel,
maar hadden nog geen metageheugen kennis om de moeilijke
langer te bestuderen
Conclusie: kinderen bezitten wel over zelfcontrole, maar gebruiken dit
nog niet om geheugenprestatie te verbeteren
Gemak-van-leren beoordeling
o Wanneer je in staat bent om goede voorspellingen te doen over je
geheugenprestaties
o Test: participanten een schatting laten maken van hoeveel ze denken te
onthouden en daarna meten wat ze echt onthouden
Jongere kinderen zijn hier slechter in, maar dit komt niet per sé door
problemen in zelfcontrole
o Visé en Schneider: jonge kinderen denken dat ze alles kunnen als ze er maar
genoeg moeite in steken (wensen zijn gelijk aan inschattingen)
Conclusie: gemak-van-leren is een betere index van zelfcontrole voor
oudere kinderen dan voor jongere
Beoordeling-van-leren tests
o Indicatie van de mogelijkheid van kinderen om eigen prestatie te beoordelen
o Test: participant moet meteen na het leren (of net daarna) zijn eigen prestatie
inschatten
Volwassenen: schatting beter als er een aantal minuten tussen zit
6,8,10-jarigen: ook beter met een aantal minuten ertussen
o Schneider et al: judgement-of-learning is over de leeftijd verwaarloosbaar en
zelfcontrole ontwikkelt dus niet met de leeftijd
Ontwikkeling van zelfregulatie zorgt dus voor ontwikkeling van
metageheugen
Feeling-of-knowing
o De beoordeling van hoeveel info kan worden teruggehaald en of deze info
juist/onjuist is
Geen betere prestaties als kinderen ouder worden
Volwassenen: beoordelingen voor zowel correcte als incorrecte info
zijn gelijk
Beoordelingen zijn lager voor fouten door weglaten van info
Dezelfde resultaten bij kinderen-> kinderen bezitten kennis over
mentale systeem en kunnen deze kennis gebruiken om voorspellingen
te doen over hun prestaties in de toekomst
o Zelfcontrole is vaak bij jonge kinderen al ontwikkeld, omdat kinderen ongeveer
gelijk presteren als volwassenen
Zelfregulatie is wat zich tot in de adolescentie blijft ontwikkelen en is
dus verantwoordelijk voor de ontwikkeling van metageheugen
Source monitoring
o Source monitoring: het toeschrijven van de juiste bron van iemands
geheugen, kennis en overtuigingen
Drummey & Newcombe: feitjes vertellen aan kinderen van 4,6&8 jaar
, Week erna vragen hoe ze aan die kennis komen
o Jongste kinderen maakten de meeste fouten (schreven
het vaak toe aan de ouders)
Oudere kinderen wisten wel dat het uit het experiment kwam,
maar niet precies meer door wie
Ruffman et al: onderzoek waaruit bleek dat als er minder tijd zit tussen
verkrijgen van kennis en benoemen van bron, dat kinderen van 8 in
prestatie op source monitoring groeien
o Source monitoring ontwikkelt zich tussen de 4 en 8 jaar oud en hangt af van
de aard van het materiaal dat onthouden moet worden
Uit onderzoek blijkt dat kinderen met een beter metageheugen
significant beter presteren op geheugentaken
Metageheugen en geheugen efficiëntie
o Presteren kinderen met beter metageheugen beter op verschillende taken?
Schneider: correlatie van 0,41 tussen metageheugen en
geheugenprestatie
Meerdere studies hebben dezelfde conclusie
o Relatie is bi-directioneel: metageheugen beïnvloedt gedrag en andersom
Executief functioneren en metageheugen
Vroeger werden het central executive system, executive function en inhibitory control
apart bestudeerd
o Central executive system: rol in cognitie via planning en controle van
cognitieve activiteit
o Inhibitory control: mogelijkheid om responsen naar irrelevante stimuli te
inhiberen terwijl er gestreefd wordt naar een cognitief gerepresenteerd doel
Wat zijn de effecten van slechte inhibitie op cognitieve ontwikkeling?
Nu: alle drie die velden worden samen bestudeerd
o Ontwikkeling van bewuste controle over gedachten, emoties en acties
Frontale cortex: belangrijk voor werkgeheugen, strategische controle van gedrag en
inhibitie van ongepast gedrag
o Laten kinderen die niet goed zijn in strategische controle of inhiberen dezelfde
‘’executive deficits’’ zien als patiënten met schade aan frontale cortex?
Typische ‘’executive error’’: perseveratief kaart soorteren
o Bij veranderen van een regel bij het kaarten sorteren, houdt men de eerste
regel alsnog aan (wisconsin card sorting task)
Cognitieve flexibiliteit en executieve functie
Dimensional Change Card Sorting Task (DCCS)
o Participant moet kaarten sorteren aan de hand van verschillende
regels/dimensies
Bv. eerst op kleur sorteren, daarna op vorm
o Frye et al.: 3, 4 en 5-jarigen
Eerst 5 trials op een manier, daarna 5 trials op een andere manier en
daarna 5 trials op wisselende manieren.
Kinderen van 5 hebben geen moeite, van 3 en 4 wel moeite
met switchen van strategie
Conclusie: de vaardigheid van kinderen om beoordelingen te maken
op één dimensie, terwijl de andere dimensie wordt genegeerd ontstaat
tussen de 3 en 5 jaar
o Andere verklaring: kinderen kunnen de regel van vóór de verandering niet
onderdrukken, terwijl ze wel bewust zijn van de nieuwe regel
89% van de 3-jarigen waren bewust van de tweede regel