Socialezekerheidsrecht E2
Samenvatting
Tegenprestatie naar vermogen
De tegenprestatie naar vermogen is een verplichting binnen de Participatiewet. Een tegenprestatie naar
vermogen wordt gevraagd aan de persoon die een bijstandsuitkering ontvangt. Er wordt dan gevraagd of zij
werk willen verrichten in ruil voor de bijstandsuitkering.
De tegenprestatie naar vermogen is geregeld in art. 9 lid 1 onder c Pwet. In dit artikel is het volgende
geregeld: ‘De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is (…)
verplicht naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden
te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing
op de arbeidsmarkt.’
Hier staan een aantal belangrijke voorwaarden in voor een tegenprestatie naar vermogen, namelijk:
- De tegenprestatie is naar het vermogen van de persoon, er dient rekening gehouden te worden met
de kenmerken en het vermogen van de persoon in kwestie;
- Het moet gaan om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, het moet in principe gaan
om verplicht vrijwilligerswerk;
- De tegenprestatie naar vermogen mag niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, de
tegenprestatie naar vermogen is geen re-integratie-instrument en ook niet bedoeld als sociale
activering;
- Tot slot blijkt uit het Orionis Walcheren-arrest dat de tegenprestatie naar vermogen moet gaan over
in omvang beperkte werkzaamheden, daarbij gaat het zowel om het aantal uren als om de duur
ervan.
Indien een bijstandsgerechtigde weigert om de voorgestelde tegenprestatie te verrichten, dan staat daar een
sanctie op. Art. 18 lid 2 Pwet geeft aan dat het college de bijstand zal verlagen overeenkomstig aan de
verordening. Ieder college is verplicht om beleid te maken op grond van art. 7 lid 1 onder c Pwet en een
verordening te maken over de tegenprestatie naar vermogen op grond van art. 8 lid 1 onder a Pwet. Naast
de sanctie voor het weigeren van de tegenprestatie, dient het college in de verordening de duur, omvang en
inhoud van de tegenprestatie op te nemen op grond van art. 8a lid 1 onder b Pwet. Het is niet mogelijk om
in de verordening te bepalen dat er van niemand een tegenprestatie wordt verlangd.
Wet verdringingstoets
De tegenprestatie naar vermogen mag op grond van art. 9 lid 1 onder c Pwet niet leiden tot verdringing op
de arbeidsmarkt. Hierin is dus de wettelijke verdringingstoets opgenomen. Hiernaast heb je ook nog
art. 10a lid 2 Pwet. Dit artikel gaat over de participatieplaatsen. Participatieplaatsen zijn bijzondere re-
integratieplaatsen voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen die een geringe kans hebben op
inschakeling binnen het arbeidsproces en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt.
Ook binnen dit artikel mogen participatieplaatsen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Er is sprake van verdringing wanneer er oneerlijke concurrentie is op basis van salaris en/of
arbeidsvoorwaarden, wanneer de een zijn baan verliest ten gunste van een ander of wanneer
arbeidsvoorwaarden of arbeidsomstandigheden van de een achteruit gaan ten gunste van de ander.
Voorbeelden hiervan zijn:
- Werknemers die werken met behoud van uitkering
- Werkgever krijgt vergoeding voor begeleiding van persoon die werkt met behoud van uitkering of
met loonkostensubsidie, maar die begeleiding is minimaal.
- Het werk van een ontslagen medewerker wordt voortaan verricht door een vrijwilliger
- Bij vertrek van de ene medewerker wordt de nieuwe medewerker die de vacature opvult tegen een
lager salaris aangenomen
De taal-eis in de Participatiewet
Er bestaan een taal-eis in de Participatiewet, namelijk art. 18b Pwet. In lid 1 van dit artikel staat het volgende:
‘Het college verlaagt de bijstand, overeenkomstig het negende, tiende en elfde lid, indien naar zijn oordeel
een redelijk vermoeden bestaat dat belanghebbende niet of niet in voldoende mate de Nederlandse taal
beheerst, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden en het behouden van algemeen
geaccepteerde arbeid‘.
, Maar op welke manier kan je vaststellen dat iemand onvoldoende beheersing heeft van de Nederlandse
taal? Hiervoor wordt een taaltoets gemaakt voor de aanvrager die:
a. Niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs heeft gevolgd;
b. Geen diploma inburgering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering
kan overleggen; en
c. Geen ander document kan overleggen waaruit blijkt dat hij de vaardigheden in de Nederlandse taal
beheerst.
Indien de taaltoets onvoldoende is beoordeeld, dan is er een vermoeden dat de Nederlandse taal
onvoldoende wordt beheerst. In beginsel kan er dan een verlaging worden toegepast op de uitkering. Er kan
worden afgeweken van de verlaging op grond van art. 18b lid 6 Pwet. Dit kan, indien:
a. Belanghebbende zich bereid verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in
kennis heeft gesteld van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de
vaardigheden in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem
verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal;
b. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Het kan ook zo zijn dat de aanvrager geen studie wil volgen, of onvoldoende voortgang boekt binnen de
studie. In dit geval zal het college de uitkering verlagen op grond van art. 18b lid 10 onder b Pwet.
Verzorgingsregeling binnen de Participatiewet
Binnen de Participatiewet geldt een verzorgingsregeling. Deze verzorgingsregeling is opgenomen in art. 3
lid 2 onder a Pwet en luidt als volgt:
‘Als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke
huishouding voert, tenzij het betreft een aanverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de eerste graad
of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake
is van zorgbehoefte.’
De meest recente jurisprudentie over de verzorgingsregeling is van 6-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4487.
In deze casu woonde de zorgbehoevende bijstandsgerechtigde samen met een zorgverlener. De
bijstandsgerechtigde vindt het onderscheid in de zorgregeling tussen bloedverwanten en niet
bloedverwanten discriminerend. De Centrale Raad van Beroep is het eens met de bijstandsgerechtigde en
vindt dat er strijdigheid is met het door de raadsman aangehaalde ar. 26 IVBPR. De CRvB droeg in dit geval
de gemeente op om, rekening houdende met haar uitspraak, een nieuwe beslissing te maken.
De gemeente had toch besloten om de verzorgingsregeling aan te houden. De bijstandsgerechtigde had
daarna een cassatieverzoek ingediend bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelt dat de CRvB terecht heeft
geoordeeld. Discriminatie kan volgens de Hoge Raad op twee manieren worden opgelost, namelijk:
uitbreiding van de verzorgingsregeling naar niet bloedverwanten of gehele afschaffing van de
verzorgingsregeling. De Hoge Raad heeft hiermee de keuze bij de wetgever gelaten. Hierover is momenteel
een wetsvoorstel ingediend om de zorgregeling volledig af te schaffen, maar deze moet nog behandeld
worden door de Tweede Kamer.
Handhaving binnen het socialezekerheidsrecht
De definitie van handhaving is: ‘Alle activiteiten die zijn gericht op het bevorderen of bewerkstellen van de
(spontane) naleving van regels.’
Er zijn verschillende handhavingsinstrumenten binnen het socialezekerheidsrecht, namelijk:
- Toezicht. Hierbij wordt er gekeken of verplichtingen worden nagekomen en er wordt een verificatie
van gegeven informatie gedaan.
- Terugvordering te veel betaalde uitkering. Dit is een onderdeel van de ‘trits’:
intrekking/herziening, terugvordering, invordering.
- Punitieve sanctie bij fraude. In dit geval wordt de informatieplicht geschonden door onjuiste of
onvolledige informatie te verstrekken waardoor ten onrechte een te hoge uitkering wordt ontvangen.
Fraude kan in verschillende soorten voorkomen, namelijk: inkomensfraude, vermogensfraude,
identiteitsfraude, leef- en woonvormfraude en werkgeversfraude. De punitieve sanctie binnen het
bestuursrecht is (bijna) altijd een bestuurlijke boete.
- Maatregel en afstemming. Indien er een andere verplichting dan de informatieplicht is
geschonden, dan zal er een maatregel/afstemming worden opgelegd. Dit is een verlaging van de
uitkering, tijdelijk of blijvend, gedeeltelijk of geheel. Het gaat hierbij om reparatoire sancties.