Leefwerelden van jongeren; Thuis, school, cultuur, digitale cultuur
Joke Hermes, Roel van Goor en Machteld de Jong.
De grote lijn
Hoofdstuk 1: Een brede blik op jongeren
1.1 In het kort
Iedereen is jong, maar de betekenis en de duur ervan veranderen in de tijd. Tegenwoordig worden
met jongeren doorgaans mensen in de leeftijd tussen 12 en 25 jaar bedoeld. In dit boek worden vooral
12-18 jarigen beschreven.
1.2 Van moratorium naar schermergebied
Jongeren staan onder druk om alle verschillende bezigheden te combineren tot een succes. een
derde deel van alle leerlingen ervaart druk door schoolwerk. Jongeren zouden ten behoeve van een
optimale persoonlijkheidsontwikkeling de ruimte moeten hebben om hun identiteit te vinden en te
komen tot een stabiel zelfgevoel en zelfbesef. Daarvoor is nodig dat ze niet al te veel verplichtingen
hoeven aan te gaan en voldoende tijd hebben om te kunnen experimenteren en verkennen zonder dat
kun dat blijvende schade berokkent.
Moratorium: uitstel
Omdat er steeds meer jongeren langer onderwijs volgen, is de Amerikaanse psycholoog Arnett van
mening dat na de adolescentie een nieuwe levensfase start:
Emerging adulthood: als jongeren de adolescentie zijn ontgroeid, verkeren ze nog in een
voorstadium van de volwassenheid. Ze kennen psychologisch al veel zelfstandig, maar ze blijven
maatschappelijk afhankelijk, bijvoorbeeld van ouders en onderwijs. Deze nieuwe fase kenmerkt zich
door blijvende onzekerheid en vragen rond beroep, partner en samenlevingsvorm. Aan de ene kant
worden jongeren aangesproken op zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid, aan de andere kant
blijven ze geconfronteerd worden met afhankelijkheden en worden ze weinig betrokken bij
beslissingen die er voor hen toe doen. Arnett spreekt van een ‘schermergebied’.
1.3 Hedendaagse levensvoorwaarden
De leefwereld van jongeren is sterk afhankelijk van maatschappelijke en culturele (on)mogelijkheden,
zoals hiervoor aangegeven. Deze paragraaf belicht andere levensvoorwaarden die direct van invloed
zijn op het leven van jongeren:
Invloed van technologie
Jongeren van nu behoren tot de generatie die van jongs af aan met de smartphone en laptop opgroeit.
Deze technologie is voor hen vanzelfsprekend en voelt onmisbaar. Vier veranderingen door deze
technologische ontwikkeling vallen op vanwege hun doorwerking in de leefwereld van jongeren:
1. Miniaturisering
De verschillende ICT-functies zijn steeds meer geïntegreerd in één apparaat. Deze
miniaturisering werkt individualisering en mobiliteit in de hand.
2. Massaproduct
Nieuwe technologie is een massaproduct. Waar vroeger een computer of een
muziekinstallatie een kostbare aanschaf was, zijn het nu producten waarvoor amper hoeft te
worden gespaard. Het is betaalbaar voor bijna iedereen.
3. Onmiddellijkheid
Om te kunnen communiceren is afstand nauwelijks meer een belemmering. Ook kun je via
internet onmiddellijk toegang krijgen tot veel kennis en informatie. Online kun je gemakkelijk
producten kopen die de volgende dag in huis zijn.
4. Verhouding imaginaire en virtuele wereld
Vroeger kon je alleen naar je TV kijken, tegenwoordig zijn schermen een middel geworden
voor actieve betrokkenheid en interactie. Ook zijn jongeren zelf makers geworden van
beeldmateriaal. Nieuwe mogelijkheden worden aangegrepen om zich te presenteren op hun
eigen manier.
In eerste instantie riep de digitalisering euforie op. Gaandeweg zijn de verontrusting en de kritiek
toegenomen. De smartphone is zozeer onderdeel van het bestaan van jongeren geworden dat bijna
veertig procent van de 18- tot 25-jarigen zegt er meer dan drie uur per dag aan te besteden. een
derde zegt verslaagd te zijn. ze kunnen niet zonder en voelen zich ongemakkelijk als hun telefoon niet
in de buurt is, omdat ze bang zijn dingen te missen.
,Individualisering
Individualisering wordt nog wel eens gelijkgesteld aan egoïsme en gebrek aan gemeenschapszin. Dit
is echter niet wat er in sociologisch opzicht mee bedoeld wordt. Het begrip verwijst naar het proces
waarin mensen steeds meer als individu in plaats van als groep aan de samenleving deelnemen en
worden aangesproken op eigen keuzes en verantwoordelijkheden.
De emancipatie die individualisering in de jaren zestig en zeventig kenmerkte, is geleidelijk
omgebogen in de richting van een utilitarisme (nut) dat het individu aanspreekt als de ondernemer van
zijn of haar eigen leven die zelf moet zorgen voor resultaat en succes.
Deelname aan de samenleving komt dus niet langer vanzelfsprekend tot stand, maar vraagt om
doordenking en keuzes, een ontwikkeling die sociologen samenvatten met het begrip reflexieve
maatschappij.
Leefwereld, informalisering en populaire cultuur
Een derde belangrijke ontwikkeling die naast technologie en individualisering invloed heeft op de
leefwereld van jongeren omvat de verandering in de betrekking tussen mensen.
De leefwereld kan opgevat worden als een aaneenschakeling van gedragingen, gedachten,
gevoelens, waarderingen en belangstellingen. Zelf kan de leefwereld weer uiteenlopende dagelijkse
(sociale) situaties omvatten. Vanuit hun eigen beleving en kijk op hun omgeving geven jongeren zin en
betekenis aan hun bezigheden.
Het is gebruikelijk geworden om meer op voet van gelijkwaardigheid met elkaar om te gaan. Dit geldt
voor volwassenen onderling, maar ook voor de verhouding tussen volwassenen en jongeren in
gezinnen, in arbeidsorganisaties en op scholen en tussen jongeren onderling.
Dit proces van liberalisering en versoepeling van omgangsvormen en omgangsregels wordt
informalisering genoemd. Het betekent dat de omgang losser is geworden en een minder formeel en
strikt karakter heeft gekregen, en dat er meer ruimte is voor ongedwongenheid en spontaniteit. Dit
proces heeft ook een keerzijde, namelijk de verruwing van de onderlinge omgang. Mensen voelen zich
minder geremd om bijvoorbeeld te schelden, irritaties te tonen of zelfs agressief te zijn. De social
media zouden hieraan bijdragen doordat het gemakkelijker is zich hierin negatief te uiten dan in face-
to-facecontacten.
Sociale netwerken en lichte gemeenschappen
De hiervoor genoemde processen zijn geen gescheiden, op zichzelf staande maatschappelijke
processen. Ze grijpen voortdurend in elkaar en versterken elkaar. Zo wordt de miniaturisering van de
technologie gestimuleerd door de commercie, waarbij bedrijven nieuwe afzet zoeken en telkens
nieuwe producten ontwerpen voor een breed, consumerend publiek. Omgekeerd werkt miniaturisering
verdere individualisering in de hand; de apparaten zijn zo klein en betaalbaar geworden dat ze
gemakkelijk kunnen worden aangeschaft en meegedragen, en plaatsonafhankelijk permanent deel
uitmaken van het dagelijks leven.
Door nieuwe communicatiemiddelen en lossere omgangsvormen beschikken jongeren over meer
variatiemogelijkheden in het leggen van contacten. Daardoor maken ze deel uit van tamelijk
uitgebreide sociale netwerken, uitgebreider dan in vroegere generaties het geval was. Deze
verruiming gaat gepaard met een verschuiving in de verhouding tussen wat door de Amerikaanse
socioloog Granovetter strong ties en weak ties wordt genoemd. Strong ties staan voor sterke en
hechte bindingen die intensief worden onderhouden, zoals de bindingen met naaste familie of een
vaste vriendengroep. Met weak ties worden de zwakke bindingen bedoeld die minder frequent en
diepgaand zijn. Door de komst van sociale media zijn de weak ties enorm uitgebreid, maar dit
betekent niet dat daardoor de sterke bindingen minder belangrijk worden. Zwakke verbindingen zijn in
de huidige maatschappij van belang, omdat ze contacten opleveren met personen die beschikken
over andere bronnen informatie en kennis dan die waarover jongeren zelf of mensen in hun naaste
omgeving over beschikken. In een wereld met overdaad aan informatie en ervaringen is het netwerk
een belangrijke tussenschakel.
, 1.4 Het begrip jeugd en jeugdstudies
Het begrip jeugd
Leeftijd functioneert in de maatschappij als een belangrijk organisatieprincipe dat aangeeft wat sociaal
gezien mogelijk, toelaatbaar en wenselijk is.
Het onderscheiden van ‘jeugd’ brengt ook gevaren met zich mee. Door jeugd tegenover
volwassenheid en ouderdom te zetten, negeert men de enorme verschillen die er tussen groepen
kinderen en jongeren onderling bestaan. De Franse socioloog Bourdieu zet vraagtekens bij het gemak
waarmee termen als kinderen, jongeren, volwassenen en bejaarden worden gebruikt. Dit is minder
onschuldig dan het lijkt, omdat de termen altijd sociaal geduid en gemanipuleerd worden. Denken in
deze termen kan er gemakkelijk toe leiden dat de nadruk komt te liggen op wat kinderen en jongeren
(nog) niet kunnen. Van daaruit is het een kleine stap om kinderen en jongeren minder serieus te
nemen of zeggenschap te onthouden.
Jeugdstudies
Omdat onze maatschappij jeugd en jongeren belangrijk vindt, is rond jeugd een aparte wetenschap
ontstaan: de jeugdstudies. In jeugdstudies kan men ruwweg twee richtingen onderscheiden, namelijk
denken in levensfasen en ontwikkelingsstadia (transitions). Aan de ene kant en denken over jeugd in
termen van leefwerelden en jeugdculturen (youth cultures) aan de andere kant. De eerste is meer op
de psychologie georiënteerd, de tweede meer op sociologie.
Het stadium- of fase denken
Het stadium- of fase denken is vooral gericht op de ontwikkeling van jongeren. Er wordt gekeken
naar hoe omgevingen als thuis en school zo kunnen worden ingericht en hoe er zo met jongeren kan
worden omgegaan (opvoeding) dat deze ontwikkeling zo optimaal mogelijk verloopt. Er wordt kennis
aangedragen vanuit de (ontwikkelings)psychologie, hier ligt de nadruk op cognitieve en
persoonlijkheidsontwikkelingen.
Bekende voorbeelden van stadiatheorieën zijn het werk van Piaget, Kohlberg en Erikson. Zij hebben
met elkaar gemeen dat zij de opeenvolgende stadia zien als een stapsgewijze ontwikkeling waarin
kinderen en jongeren steeds meer geavanceerde eigenschappen verwerven. De kwaliteit van
bijvoorbeeld hun cognitief, affectief en sociaal functioneren neemt met de leeftijd toe.
Volgens Piaget zijn jongeren in staat hypothetisch-deductief te denken, een vermogen dat kinderen
nog missen. Dat wil zeggen dat jongeren in gedachten allerlei veronderstellingen kunnen opperen en
gevolgtrekkingen kunnen maken en deze kunnen toetsen aan de werkelijkheid. Jongeren kunnen
mogelijkheden in hun denken nagaan, onderzoeken en door logische deductie vaststellen of
redeneringen wel of niet kloppen. Doordat jongeren in deze leeftijdsfase minder het houvast nodig
hebben van een concrete waarneembare werkelijkheid, worden hun reflectie bereik en reflectie
diepgang aanzienlijk uitgebreid.
Door neurowetenschappen heeft het stadiumdenken een nieuw impuls gekregen.
De neurowetenschappen leveren inzichten op die inspireren tot een hernieuwd stadiumdenken. De
MRI scan maakt het mogelijk vast te stellen welke hersengebieden actief zijn bij welke mentale taken.
Zo is door neurologisch onderzoek komen vast te staan dat niet alle hersengebieden zich in hetzelfde
tempo ontwikkelen. Dat geldt met name voor de prefrontale cortex: de voorste hersendelen waar
fysiologisch gezien de cognitieve controlefuncties (metacognities) zetelen en worden uitgeoefend.
Deze rijpen later dan andere delen. De ontwikkeling hiervan kan zelfs doorgaan tot na het twintigste
levensjaar. Het gevolg is dat er in de leeftijd tussen 12 en 16 jaar vaak onbalans bestaat tussen de
dieper gelegen hersendelen die wel al tot ontwikkeling zijn gekomen (waar de cognitieve capaciteiten
zitten) en de voorste hersendelen (van de cognitieve controlefuncties) die nog niet zo ver zijn.