Bespreek de humorale immuunrespons
De humorale immuunrespons staat in voor de verdediging extracellulaire micro-organismen, waarbij B-cellen de
hoofdrol spelen. De respons begint met de activatie van T-cellen en de productie van antilichamen.
Antigeen presenterende cellen (APC) verwerken antigenen via lysosomen met hydrolasen, die combineren met
fagosomen. Verwerkte antigenen worden gepresenteerd door combinatie met het MHC-II complex, waarbij het epitoop
wordt getoond aan de APC. Het MHC-II complex wordt herkend en gebonden door het CD4-T-cel receptor-complex.
Deze binding stimuleert de APC om interleukine-1 (IL-1) vrij te stellen, wat de T-helpercellen activeert en leidt tot de
vrijstelling van interleukine-2 (IL-2). Hierdoor prolifereren de T-cellen tot vele T-helpercellen (CD4) met een specifieke
receptor voor het verwerkte antigeen.
De effectorfase begint wanneer een B-cel het antigeen tegenkomt en ermee bindt. De B-cel presenteert zijn Ig-M
receptor, specifiek voor hetzelfde antigeen. De B-cel verwerkt het antigeen en presenteert het aan het MHC-II complex.
Dit complex wordt herkend door de T-helpercel die cytokines (IL-2) vrijstelt. Vervolgens delen en differentiëren B-cellen
tot memory-B-cellen en tot plasmacellen die antilichamen produceren, wat resulteert in de vernietiging van de
extracellulaire micro-organismen.
Bespreek de cellulaire immuunrespons
De cellulaire immuunrespons richt zich op intracellulaire micro-organismen zoals virussen en bacteriën, waarbij T-cellen
de hoofdrol spelen.
Antigeen presenterende cellen (APC) verwerken antigenen via lysosomen met hydrolasen, die combineren met
fagosomen. Verwerkte antigenen worden gepresenteerd door combinatie met het MHC-II complex II, waarbij het
epitoop wordt getoond aan de APC. Het MHC-II complex wordt herkend en gebonden door het CD4-T-cel receptor-
complex. Hierdoor worden de APC gestimuleerd om interleukine-2 vrij te stellen. Dit activeert de T-helpercel en
stimuleert de proliferatie van cytotoxische T-cellen (CD8).
In de effectorfase worden cytotoxische T-cellen geactiveerd door cytokines die vrijgesteld worden door de T-
helpercellen. Geactiveerde cytotoxische T-cellen binden aan MHC-I eiwitten op het oppervlak van een geïnfecteerde
epitheelcellen en scheiden zo perforine af. Hierdoor wordt het celmembraan doorboord, barst en sterft de cel af.
Cytotoxische T-cellen worden inactief gemaakt door T-regulator/suppressorcellen en blijven als memory-T-cellen achter
om snel te reageren bij een herinfectie.
1
,Bespreek de microscopische opbouw van de milt
De milt vormt een verdedigingsbarrière tegen micro-organismen in het bloed. Ze breken rode bloedcellen (RBC) af via
macrofagen in de Strengen van Billroth, door ferritinevorming in het beenmerg en bilirubinevorming in de lever. Bij de
afbraak van RBC komt hemosiderine vrij, een ijzerhoudend pigment. Verder speelt de milt een rol bij de hematopoëse
en bloedreserve. Het is een van de “niet noodzakelijke” organen, aangezien zoogdieren goed zonder kunnen.
De milt is omgeven door een kapsel van onregelmatig collageen bindweefsel, waaruit trabekels vertrekken die de pulpa
binnendringen. Arteriën en zenuwen komen de milt binnen via de hilus en verdelen zich via de trabekels. Venen verlaten
de milt via de hilus en verzamelen bloed uit de pulpa. De milt bestaat uit rode en witte pulpa, zonder een cortex en
medulla.
De rode pulpa vormt het grootste deel van de milt. Het bestaat uit reticulair bindweefsel en voor 60% uit veneuze
sinussen die gevuld zijn met RBC. De sinuswanden bestaan uit langgerekte endotheelcellen met spleten die zorgen voor
betere uitwisseling tussen het lumen, de Strengen van Billroth, en de omliggende sinussen. Tussen de sinussen liggen
de Strengen van Billroth met reticulumcellen en verschillende andere cellen (macrofagen, lymfocyten, plasmacellen).
De witte pulpa omringt de arteriële vertakkingen en bestaat uit dicht opeengepakte lymfocyten. Het is verdeeld in een:
• PALS (peri-arteriolaire lymfocytenschede) bestaat vnl. uit T-lymfocyten voor humorale afweer. Het is
opgebouwd uit een losmazig stromanetwerk van reticulaire vezels en reticulocyten. Dieren met veel bloed,
zoals vee, hebben relatief weinig witte pulpa vergeleken met kleinere dieren zoals knaagdieren.
• Follikels met een kiemcentrum bestaat vnl. uit B-lymfocyten, begrensd door de marginale zone.
Bloedvoorziening
• De a. lienales komt de milt binnen via de hilus en vertakt zich in trabekelarteriën. Deze arteriën verlaten de
trabekels en dringen de witte pulpa binnen, gaan verder naar de rode pulpa en worden daar omgeven door de
PALS.
• Trabekelarteriën geven marginale arteriën af die verdergaan als penseelarteriën. Deze penseelarteriën, sluiten
aan op de hulscapillairen van Schweigger-Seidel, die bestaan uit glad spierweefsel en kunnen contraheren. Ze
monden uit in veneuze sinussen, die overgaan in kleinere venulen en de milt verlaten.
2
,Bespreek de microscopische opbouw van een lymfeknoop
Een lymfeknoop (of lymfeklier) is boon- of niervormig lymfoïd orgaan. De buitenkant is omgeven door een kapsel van
dicht onregelmatig bindweefsel met enkele elastische vezels. Hieruit vertrekken trabekels die de lymfeknoop in
compartimenten verdelen. De basisstructuur wordt gevormd door een netwerk van reticulumcellen en reticulaire vezels
met veel lymfoïde cellen en macrofagen.
We onderscheiden een cortex en medulla.
• De cortex bestaat uit lymfefollikels met vnl. B-lymfocyten.
o De mantelzone bevat immunocompetente B-lymfocyten, terwijl het midden prolifererende cellen
bevat.
o De paracorticale zone grenst aan de medulla en bevat vnl. T-lymfocyten, afkomstig uit de thymus.
• De medulla bestaat uit celarme mergsinussen en celrijke mergstrengen van dicht lymfoïd weefsel met
lymfocyten, plasmacellen en macrofagen.
Het bloed komt binnen via een arteriole aan de hilus. De bloedvaten vertakken naar de cortex en medulla, waar ze
capillaire plexussen vormen. Postcapillaire (hoogendotheliale) venulen in de cortex hebben een kubisch endotheel en
zijn de plek waar lymfocyten de knoop binnendringen. Na de postcapillaire venulen, vormen deze grotere efferente
vaten die de lymfeknoop verlaten aan de hilus.
De lymfeknoop filtert het lymfe, die binnenkomt aan de convexe zijde via meerdere afferente lymfevaten en vertrekt
via één of twee efferente vaten aan de hilus. Dit systeem zorgt voor vertraging door het grotere aantal aanvoerende
vaten.
Kenmerkend voor grotere lymfevaten zijn kleppen. De lymfestroom door grotere vaten wordt veroorzaakt door
contracties van aangrenzend spierweefsel en bewegingen van inwendige organen. Contractie van de dunne wanden
stuwt de lymfe door de klep naar de klier. De klep zelf is een kleine flap (of enkele flappen) verbonden met de
vaatwanden en zorgt ervoor dat de lymfe slechts één kant op stroomt, namelijk van de periferie naar het centrum van
de klier.
3
,Bespreek de microscopische opbouw van de thymus
De thymus ligt in het mediastinum voor de trachea en wordt omgeven door een bindweefselkapsel. De thymus heeft
twee lobben met talrijke lobuli, gescheiden door septa van het bindweefselkapsel. Via het kapsel dringen bloedvaten
de thymus binnen, lopen langs de septa en bereiken de grens tussen schors en merg, waar ze het parenchym
binnendringen. Arteriolen vormen capillairen in de schors, die daar vertakken en terugkeren. Postcapillaire venulen
bevinden zich aan de scheidingslijn tussen merg en schors.
De thymus bereikt zijn maximale ontwikkeling na de geboorte, groeit een tijdlang door en ondergaat een involutie na
de puberteit. Hierbij wordt het actieve weefsel grotendeels vervangen door bindweefsel en vetweefsel, met een kleine
hoeveelheid functioneel weefsel die blijft bestaan.
De thymus heeft een mergzone en een cortexzone, beide bestaande uit een netwerk van reticulumcellen en onrijpe T-
lymfocyten.
• De donkere cortex heeft een hogere dichtheid T-lymfocyten (6 per reticulumcel). In de cortex worden veel
lymfocyten geproduceerd, waarvan de meeste apoptose ondergaan en door macrofagen worden
gefagocyteerd. De overlevende thymocyten bereiken de medulla.
• De lichtere medulla bevat epitheelcellen, minder T-lymfocyten (2 per reticulumcel) en de lichaampjes van
Hassall.
In zijn geheel bevat de thymus thymocyten (= lymfocyten), macrofagen en gespecialiseerde reticulaire epitheelcellen
(lichaampjes van Hassal). De meeste lymfocyten zijn T-cellen, die eerst in de thymus verblijven voordat ze
afweereigenschappen krijgen. Macrofagen liggen verspreid tussen deze cellen.
Het stroma bestaat uit reticulumcellen met uitlopers, die ondersteund worden door intracellulaire cytoskeletelementen
en verbonden zijn door desmosomen. Tijdens de ontwikkeling kunnen reticulaire cellen van mesenchymale oorsprong
ingroeien, waardoor vezels aanwezig kunnen zijn. Aan de periferie van de cortex vormen celuitlopers onder het kapsel
en rond bloedvaten een continue cellaag, de bloed-thymusbarrière, die de doorgang van macromoleculen naar de
cortex verhindert.
Bespreek de microscopische opbouw van een tonsil
Tonsillen (amandelen) vormen een krans van lymfoïd weefsel rond de keelingang, bekend als de ring van Waldeyer. Ze
zijn aanwezig aan het begin van het darmkanaal (platen van Peyer) en in de luchtwegen onder het slijmvlies (tonsilla
palatina, tonsilla linguales, tonsilla pharyngea).
Platen van Peyer bevinden zich vnl. in het laatste deel van de dunne darm (het ileum). Het zijn ovale of ronde blaasjes
in de tela submucosa, opgebouwd uit aaneengeschakelde lymfefollikels met B-lymfocyten en T-lymfocyten ertussen.
Wanneer een lymfefollikel doordringt in de mucosa, spreken we van een dome. M-cellen in de platen herkennen
lichaamsvreemde stoffen uit het darmlumen en presenteren deze aan het immuunsysteem.
Tonsilla palatinae (keelamandelen) bestaan uit lymfoïd weefsel met lymfefollikels, vnl. B-lymfocyten, en omliggend
weefsel met T-lymfocyten. Ze hebben geen aanvoerende lymfevaten of sinussen; antigenen bereiken het lymfoïd
weefsel direct via het epitheel. Er zijn lymfecapillairen aanwezig die naar efferente lymfevaten leiden. De keelamandelen
zijn bedekt met een meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel, vaak geïnfiltreerd met polymorfnucleaire granulocyten
en/of lymfocyten. Ze vormen plasmacellen o.i.v. bacteriën in de keelholte, die Ig-A synthetiseren. De tonsillen hebben
krypten, dit zijn voortzettingen van het epitheel en zijn omgeven door compact lymfoïd weefsel met veel follikels. In het
lumen van de krypten zitten afgestoten epitheelcellen, lymfocyten, bacteriën en granulocyten.
4
,Ademhalingsstelsel
Bespreek de functionele histologie van de neus en de larynx
NEUS
De ingeademde lucht komt binnen via de nares (neusgaten), die een mucocutane overgang met de huid vormen. Nabij
de neusopening bevat het epitheel haartjes die stofdeeltjes filteren. Verder in de neus bevindt zich respiratorisch
epitheel, een pseudomeerlagig cilindrisch epitheel met trilhaarcellen, borstelcellen, slijmbekercellen en basale cellen.
De neusholte is verdeeld door het septum nasi in twee gelijke delen. Aan de dorsale zijde van de neusholte bevinden
zich drie schelpvormige conchae aan beide zijden, bedekt met reukepitheel. Deze botspiralen creëren wervelstromen
die het contactoppervlak van ingeademde lucht vergroten.
Het dorsale septum, de conchae en het dorsale deel van de neusholte zijn bedekt met een reukepitheel, dat zorgt voor
de chemoreceptie. Dit pseudomeerlagig cilindrisch epitheel bevat steuncellen, basale cellen en neurosensorische
reukcellen:
• Basale cellen zijn kleine, ronde stamcellen die zich kunnen delen en differentiëren tot neurosensorische
reukcellen en steuncellen.
• Steuncellen zijn cilindrisch met een brede apex en een smalle basis. Ze vormen de bovenste laag van het
reukepitheel en hebben microvilli op hun apicale oppervlakken.
• Neurosensorische reukcellen zijn bipolaire neuronen met lange sensorische ciliën die in het neuslumen
uitsteken. Ze hebben receptorplaatsen op hun oppervlak voor het detecteren van geurmoleculen.
Wanneer geurstoffen binden op de receptoren van de reukcellen, wordt een signaal via het axon naar de eerste craniale
zenuw gestuurd en vervolgens naar de reukkwabben van de hersenen. De eerste craniale zenuw begint als een bundel
zenuwvezels (fila olfactoria) in de lamina propria onder het reukepitheel. De receptorplaatsen worden gereinigd door
de klieren van Bowmann in de lamina propria. Deze klieren produceren een secreet dat geurstoffen wegspoelt zodat
nieuwe stoffen kunnen binden.
De neus bevat het vomeronasaal orgaan (het orgaan van Jacobson), bestaande uit enkele divertikels in de neusholte.
Het heeft een chemoreceptieve regio die vooral zorgt voor perceptie van weinig-vluchtige stoffen (vb. feromonen) en
bevatten hierdoor een aangepast olfactorisch epitheel.
LARYNX
De larynx (strottenhoofd) is een buisvormig kraakbeenorgaan dat de farynx met de trachea verbindt en de epiglottis
bevat. Het bestaat uit:
• Hyalien kraakbeen: c. thyroidea, c. cricoidea, c. arythenoidea
• Elastisch kraakbeen: c. epiglottica, c. cuneiformes, c. corniculatae
Deze structuren worden met elkaar verbonden door ligamenten en spieren voor beweging. De larynx houdt de luchtweg
open, helpt bij het slikken en de stemvorming. Het oppervlak is meestal bekleed met meerlagig onverhoornd
plaveiselepitheel, dat richting de trachea respiratoir wordt. Het onderliggende bindweefsel van de lamina propria is
dicht onregelmatig met elastische vezels. Soms is er lymfoïd weefsel aanwezig, vooral richting de mondholte.
De epiglottis fungeert als een klep. Het bestaat uit elastisch kraakbeen en is bedekt met epitheel. De linguale zijde heeft
een pseudomeerlagig onverhoornd plaveiselepitheel, terwijl de laryngeale zijde een respiratorisch epitheel bevat.
5
, In de larynx bevinden zich twee sets stembanden met de laryngeale ventrikel ertussen.
1. Valse stembanden (= plicae ventriculares of plicae vestibulares) zijn bedekt met respiratoir epitheel en losmazig
bindweefsel met veel seromuceuze klieren.
2. Ware stembanden (= plicae vocales) zijn bedekt met een meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel en bevatten
bindweefsel met veel elastische vezels.
Bespreek de microscopische bouw van alle onderdelen van de bronchiaalboom
Bronchus principales (grote bronchus) bevat een respiratorisch epitheel met slijmbekercellen, trilharen, en basale cellen
die kunnen differentiëren. Verder zijn hyaliene kraakbeenplaten, seromuceuze klieren, en lymfoïd weefsel (BALT)
aanwezig. Elastisch bindweefsel en glad spierweefsel vullen de ruimte tussen de kraakbeenplaten.
Bronchi lobaris, bronchi segmentalis, bronchi intralobularis (kleine bronchi) hebben ook een respiratorisch epitheel,
maar bevatten weinig slijmbekercellen. Soms is er kraakbeen aanwezig, maar de wand bestaat vnl. uit glad spierweefsel
en bindweefsel, met weinig klieren.
Bronchiolen hebben een respiratorisch epitheel met een beperkt aantal verspreide slijmbekercellen. De wand bestaat
uit glad spierweefsel en bindweefsel. Soms kunnen er gladde spiercellen voorkomen. Ze bevatten geen kraakbeen of
klieren, maar wel bronchiolaire exocriene cellen (Clara-cellen) met apicale secreetgranulen. Deze cellen vormen het
surfactant, hebben een anti-inflammatoir effect, en metaboliseren lichaamsvreemde stoffen.
Terminale bronchiolen zijn bedekt met een éénlagig cilindrisch epitheel en geplooide wand van glad spierweefsel en
bindweefsel. Er zijn geen slijmbekercellen, kraakbeen of kliercellen meer aanwezig. Soms kunnen er gladde spiercellen
voorkomen.
Respiratoire bronchiolen hebben een éénlagig kubisch epitheel zonder slijmbekercellen, kraakbeen of kliercellen. De
wand bestaat uit glad spierweefsel en bindweefsel. Hier komen alveolen en gladde spiercellen voor.
Ductus alveolaris zijn bedekt met een éénlagig kubisch epitheel zonder slijmbekercellen, kraakbeen of kliercellen. Het
bevat gladde spiervezels en talrijke alveolen die zorgen voor gasuitwisseling (O2 en CO2). De alveolaire wand bevat drie
celtypen:
• Pneumocyten type I zijn grote plaveiselcellen met vaak geclusterde kernen. Ze zijn betrokken bij het
gasuitwisselingsproces. Ze bevatten pinocytoseblaasjes die zorgen voor de afvoer van het surfactant en
stofdeeltjes. De cellen zijn onderling verbonden via desmosomen.
• Pneumocyten type II zijn kubische cellen met een grote, ronde kern die uitpuilt in het alveolaire lumen. Ze
produceren surfactant en liggen verspreid tussen de type I cellen. Ze vertonen kenmerken van secretorische
cellen door de aanwezigheid van mitochondriën, RER, Golgi-apparaat en microvilli. Ze bevatten vacuolen met
een gestreept uiterlijk door lamellaire lichaampjes die fosfolipiden en eiwitten bevatten.
• Alveolaire macrofagen bevinden zich op de oppervlakken van het lumen en verwijderen surfactant, stofdeeltjes
en bacteriën door fagocytose, met een uitgebreid lysosomaal apparaat.
6
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper renzotielemans. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,99. Je zit daarna nergens aan vast.