THEORIE GGZ | ONLINE MODULES
Theorie GGZ
E-module 1: Omgaan met geneesmiddelen
Raadplegen van de medicatielijst
Raadpleeg de medicatievoorschriften en hanteer de regel van vijf juisten:
1. Juiste cliënt
Vergelijk het etiket van de verpakking met het recept. Let op naam, extra aanduidingen als XR,
sterkte en de uiterste houdbaarheidsdatum. Zorg dat je op de hoogte bent van de werking,
dosering en mogelijke bijwerkingen van het geneesmiddel.
2. Juiste geneesmiddel
Controleer of je de juiste cliënt voor je hebt aan de hand van de opgegeven naam en andere
gegevens die kunt checken, zoals geboortedatum en geslacht.
3. Juiste dosering
Het juiste tijdstip van toedienen is belangrijk. Sommige geneesmiddelen werken langzaam,
andere snel. Daar heeft de arts bij het voorschrijven rekening mee gehouden. De datum van
toediening is ook van belang, omdat sommige geneesmiddelen om de dag of één keer per
week moeten worden ingenomen.
4. Juiste toedieningswijze
Moet het geneesmiddel via de mond worden ingenomen? Zijn het druppels of zalf? Controleer
of een cliënt het middel op de juiste manier gebruikt.
5. Juiste datum en tijdstip
Controleer de dosering op het recept met de dosering in het doosje of de baxter. Zorg dat deze
dezelfde zijn en let hierbij op verschillen in gram, mg en mcg. Zorg dat je op de hoogte bent
van de gebruikelijke doseringen en vraag om verduidelijking als de voorgeschreven dosering
hoger of lager is dan gebruikelijk.
Klaarmaken en uitzetten van medicatie
Voordat je een cliënt die de medicatie niet zelf beheert, van medicatie voorziet, ga je medicatie
klaarmaken en uitzetten. Dit kan zijn voor één of meerdere cliënten, en voor alle tijdstippen van een
dag of voor een hele week. Je moet bijvoorbeeld dag- of weekbakjes vullen. Of een baxterzakje
klaarleggen waar nog een losse tablet bij moet.
Baxterzakje = een medicatiezakje, aangeleverd door de apotheek, waarin de verschillende
medicijnen bij elkaar in zitten die op hetzelfde moment van een dag ingenomen moeten worden.
Creëer voor het klaarmaken en uitzetten van medicatie een werkruimte die rustig en schoon is. Zorg
dat je ongestoord kunt werken, maak dit desnoods ook kenbaar. In sommige instellingen heeft degene
die medicatie klaar- en uitzet een speciaal hesje aan, als teken van “niet storen”.
Toedienen
Als de cliënt niet in staat is om zijn geneesmiddelen zelf in te nemen of in te brengen, dan doe jij dit
volgens voorschrift. Denk hierbij aan de vijf juisten. Haal het medicijn uit de verpakking en reik het aan
of dien het toe. Vermijd hierbij ongewenst huidcontact met het geneesmiddel. Zorg dat je water bij
de hand hebt en let op verslikken of pijnreacties.
Beheer
Als een cliënt niet in staat is om zijn geneesmiddelen zelf te beheren, dan doe jij dit. Dit gebeurt in
overleg met het behandelteam. Dit houdt in dat jij er voor zorgt dat er voldoende voorraad is en dat
de geneesmiddelen veilig, op de juiste en afgesloten plek worden opgeborgen.
1
, THEORIE GGZ | ONLINE MODULES
Cliënt beheert medicatie zelfstandig
Als een cliënt zelfstandig de medicatie beheert, dan heb je een belangrijke signalerende functie.
Hierbij let je op de volgende punten:
1. Kan de cliënt deze verantwoordelijkheid nog aan? Of is er extra ondersteuning nodig? Dit moet
regelmatig worden geëvalueerd.
2. Gebruikt de cliënt zelfzorgmiddelen?
3. Zijn er ongewenste reacties op het medicijngebruik?
4. Is het effect van de medicatie merkbaar?
Verantwoordelijkheid arts
Als we het in de GGZ hebben over een “arts”, dan kan dit een psychiater, huisarts, verslavingsarts of
arts-assistent zijn. Maar denk ook aan een specialist uit het ziekenhuis of een tandarts. De arts schrijft
geneesmiddelen voor en is hiervoor verantwoordelijk. Denk hierbij aan het voorschrijven van het
juiste middel, de juiste dosis en de juiste toedieningsvorm en startdatum en tijdstip van toediening.
Verantwoordelijkheid apotheker
De apotheker geeft de geneesmiddelen uit op basis van het recept dat de arts heeft geschreven. De
apotheker controleert of de voorgeschreven geneesmiddelen samen veilig kunnen worden gebruikt.
Ook moet de apotheker een actueel geneesmiddelenoverzicht geven aan de instelling waar de cliënt
woont of begeleid wordt, de zogenaamde medicatielijst.
Verantwoordelijkheid cliënt
Als er speciale voorschriften zijn voor het gebruik van bepaalde geneesmiddelen, is de cliënt er
verantwoordelijk voor dat hij deze toepast. Dit lukt niet altijd. Dan moet er samen met de cliënt
worden besproken wat de beste oplossing is. Dit wordt vastgelegd in het dossier.
Verantwoordelijkheid hulpverlener
De hulpverlener die geneesmiddelen mag verstrekken en toedienen, doet dit, nadat hij heeft
gecontroleerd welke geneesmiddelen een cliënt voorgeschreven heeft staan, in welke dosering, op
welk tijdstip en op welke wijze deze moeten worden toegediend. Dit staat in het medicatieoverzicht
dat de apotheker verstrekt.
Let op: als je het vermoeden hebt dat er iets niet klopt en je verstrekt alsnog een geneesmiddel of
dient het toch toe, dan ben jij hiervoor zelf verantwoordelijk!
Bevoegd en bekwaam
Om geneesmiddelen te mogen verstrekken, moet je als hulpverlener bevoegd en bekwaam zijn.
Bevoegd (eindigt op een -d, en deskundigheid begint met een -d)= de deskundigheid die jij nodig
hebt om goed om te gaan met medicatieverstrekking.
Bekwaam = je mag pas zelfstandig medicatie uitzetten en verstrekken als jij deze handeling
aantoonbaar op de juiste manier kan toepassen in de praktijk.
Dus moet je de eerste keren dat je medicatie uitzet en verstrekt, dit onder begeleiding doen van een
collega die bevoegd en bekwaam is.
Als je een periode geen medicatie hebt verstrekt, mag je je niet meer bekwaam noemen. Je verliest
je bevoegdheid om medicatie uit te zetten en te verstrekken.
Overal geldt dat je niet meer bevoegd en bekwaam bent als je vijf jaar niet in een GGZ-instelling hebt
gewerkt. Tevens, als jij je niet bekwaam voelt, mag je geen medicatie verstrekken. Houd daarom je
kennis op pijl en vraag een collega om advies als je twijfelt. En volg altijd de richtlijnen van je instelling.
Als het misgaat, ben jij verantwoordelijk.
2
, THEORIE GGZ | ONLINE MODULES
Wet BIG
Wat je moet weten en kunnen om bekwaam te blijven, staat in de Wet BIG en de Kwaliteitswet
Zorginstellingen (KWZ).
In de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet Big) is voor artsen, apothekers
en verpleegkundigen vastgelegd dat je bevoegd en bekwaam moet zijn om voorbehouden en
risicovolle handelingen uit te voeren. De meeste instellingen hanteren voor de risicovolle handeling
Medicatieverstrekking de volgende criteria:
1. Je kent de verschillende soorten (psycho-)farmaca, de werking en de bijwerkingen.
2. Je kent de toedieningswijze en tijdstippen van verstrekken.
3. Je kunt farmaceutisch rekenen en weet hoe je bijvoorbeeld van drankjes de dosering kunt
uitrekenen.
4. Je kent de procedures voor bestellen en bewaren van medicijnen in jouw instelling.
5. Je weet welke protocollen voor uitzetten, controleren en toedienen van medicijnen in jouw
instelling gelden.
6. Je kent de risico’s en je weet adequaat te handelen in noodsituaties.
7. Je weet wat jouw eigen verantwoordelijkheid is.
8. Je weet welke specifieke problemen deze cliëntgroep kan hebben met geneesmiddelen.
9. Je hebt in de praktijk laten zien dat je bekwaam bent.
Kwaliteitswet Zorginstellingen
De Kwaliteitswet Zorginstellingen (KWZ) verplicht zorginstellingen de kwaliteit van de zorg te
bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dit wordt getoetst door middel van audits. Zorg ervoor dat
je op de hoogte bent van wat dit betekent in jouw instelling en welke richtlijnen en protocollen er
gelden.
In deze twee wetten wordt gesproken over voorbehouden handelingen (zoals katheteriseren en
injecteren) en risicovolle handelingen (zoals medicatieverstrekking). Voor deze handelingen geldt: je
mag deze pas uitvoeren als je bevoegd en bekwaam bent.
Als je een medicatiefout maakt, omdat je niet bevoegd en bekwaam bent, en de cliënt heeft schade
aan zijn gezondheid opgelopen, dan is dit strafbaar: iedereen kan worden aangeklaagd volgens het
burgerlijk- en strafrecht.
Ben je verpleegkundige en BIG geregistreerd, dan val je ook onder het tuchtrecht. Hierdoor kun jij zelf
ook aansprakelijk worden gesteld, maar vaak wordt ook jouw organisatie aansprakelijk gesteld en
moet zich verantwoorden.
Systematiek in theorie
Om fouten te voorkomen bij het omgaan met geneesmiddelen, volg je de volgende stappen:
1. Observeren en signaleren
Jij ziet een cliënt waarschijnlijk vaker dan de arts of apotheker. Jij bent samen met je collega’s
de oren en ogen op de werkvloer. Als er dus iets verandert in een situatie van een cliënt moet
dit jou opvallen. Je vraagt jezelf af: “Wat is hier anders?”, “Kan de cliënt zelf nog wel zijn
medicatie innemen?”, of “Kan de cliënt zijn medicatie zelf nog beheren?”
2. Analyseren en handelen
Op basis van de veranderingen die je in een situatie hebt gesignaleerd en de informatie die je
hebt verzameld, ga je verder met de volgende stap. Je bedenkt wat je op basis van deze
informatie kunt en moet doen. Dit heeft te maken met je bevoegdheden en bekwaamheden.
3
, THEORIE GGZ | ONLINE MODULES
Op basis van wat je mag en kan, onderneem je actie. Bijvoorbeeld door een collega met
medische achtergrond te raadplegen, of een arts in te schakelen. Zorg ervoor dat je op de
hoogte bent van de procedure in jouw instelling hierover en let op je eigen bevoegdheden.
3. Rapporteren
Je rapporteert wat je hebt gesignaleerd en wat je uiteindelijk hebt gedaan. Dit noteer je in het
dossier van de cliënt. Je zorgt er ook voor dat de informatie wordt overgedragen aan de collega
die na jou komt werken en dat indien nodig de arts op de hoogte wordt gesteld.
4. (Bijna-) fouten melden
Toch kan er wel eens iets fout gaan. Of bijna fout. De meest voorkomende fout is dat er een
verkeerd middel aan een cliënt wordt verstrekt. Of dat een cliënt de medicatie van een
andere cliënt krijgt.
Iedere instelling heeft een eigen protocol voor het melden van fouten en bijna-fouten. Je moet
dan een meldingsformulier voor (bijna-) fouten invullen. Deze melding heeft als doel om
fouten te analyseren en verbetermaatregelen te kunnen nemen om deze fouten te
voorkomen. De melding wordt niet gebruikt om iemand te straffen.
Fouten voorkomen
Raadpleeg de medicatievoorschriften en hanteer de regel van vijf juisten:
1. Juiste cliënt
Vergelijk het etiket van de verpakking met het recept. Let op naam, extra aanduidingen als XR,
sterkte en de uiterste houdbaarheidsdatum. Zorg dat je op de hoogte bent van de werking,
dosering en mogelijke bijwerkingen van het geneesmiddel.
2. Juiste geneesmiddel
Controleer of je de juiste cliënt voor je hebt aan de hand van de opgegeven naam en andere
gegevens die kunt checken, zoals geboortedatum en geslacht.
3. Juiste dosering
Het juiste tijdstip van toedienen is belangrijk. Sommige geneesmiddelen werken langzaam,
andere snel. Daar heeft de arts bij het voorschrijven rekening mee gehouden. De datum van
toediening is ook van belang, omdat sommige geneesmiddelen om de dag of één keer per
week moeten worden ingenomen.
4. Juiste toedieningswijze
Moet het geneesmiddel via de mond worden ingenomen? Zijn het druppels of zalf? Controleer
of een cliënt het middel op de juiste manier gebruikt.
5. Juiste datum en tijdstip
Controleer de dosering op het recept met de dosering in het doosje of de baxter. Zorg dat deze
dezelfde zijn en let hierbij op verschillen in gram, mg en mcg. Zorg dat je op de hoogte bent
van de gebruikelijke doseringen en vraag om verduidelijking als de voorgeschreven dosering
hoger of lager is dan gebruikelijk.
Weigeren van medicatie
Een arts bespreekt met een cliënt welke medicatie hij voorschrijft, dit gaat dus in overleg. Een cliënt
heeft vervolgens het recht om die medicatie te weigeren. Je rapporteert dit wel en stelt een arts op
de hoogte, want het plotseling stoppen met medicatie kan een gevaar opleveren voor de cliënt.
Een uitzondering geldt als een cliënt gedwongen behandeling krijgt en zonder medicatie een gevaar
vormt voor zichzelf en/of voor anderen. Dan kan de cliënt, tegen zijn wil, dwangmedicatie of
noodmedicatie toegediend krijgen.
Werking geneesmiddelen
Bij het innemen van geneesmiddelen, gebeuren er twee dingen:
1. Farmacokinetiek (het uiteindelijke effect van een geneesmiddel)
4