Basisboek systeemgericht werken
Hoofdstuk 1
Systeemgericht werken beoogt een visie te zijn van waaruit we kijken naar een cliënt en
onszelf als hulpverlener. Deze visie resulteert in een manier van werken en heeft betrekking
op systeemtheoretische uitgangspunten zoals communicatie, interacties, wederkerigheid,
circulair proces, (gezins-)functies, regels, rollen, taken, intergenerationele patronen, het
narratief en de context. Vanuit deze uitgangspunten kan de social worker aan het werk. Zo’n
benadering verklaart gedrag niet met psychologische, neurologische of biologische factoren,
maar let op de verwikkelingen van de mensen en op de geschiedenis die zij met elkaar
doormaken. Centraal staan relaties en interacties.
1.2 wat is een systeem?
In de van Dale wordt ‘systeem’ omschreven als ‘doelmatig geordend samenhangend geheel
van bij elkaar horende dingen en hun onderdelen; = stelsel’. Bij een systeem gaat het dus
om geordende delen, die elkaar beïnvloeden in meer of mindere mate van complexiteit. Een
essentiële toevoeging is dat het systeem gericht is op het bereiken van een bepaald doel.
Vanuit verschillende wetenschapshoeken worden er verschillende accenten gelegd op de
definiëring van het begrip. Voor de social worker is de volgende definitie het best van
toepassing: het begrip systeem wijst op een eenheid, opgebouwd uit deelverhoudingen; het
gaat niet alleen om de delen op zich, ook niet om het geheel, maar om de doelgerichte
circulaire betrekkingen tussen dit alles.
Er zijn drie betekenissen voor systeemgericht werken:
1. Het is een verwijzing naar de therapievorm, waarbij niet alleen de aangemelde cliënt,
maar ook personen uit de directe omgeving met wie de cliënt een duurzame relatie
heeft, aanwezig zijn bij de behandeling ervan.
2. Systeemgericht werken heeft betrekking op de inhoud of het doel van de
behandeling. Het heeft te maken met het doorzien van de samenhang van de vraag
of de problematiek. De onderlinge relaties vormen het belangrijkste aandachtspunt.
Hierbij is het doel het functioneren van het gezinssysteem te verbeten en niet enkel
de individuele vraag op te lossen.
3. Systeemgericht werken heeft ook betrekking op de circulariteit, de wederzijdse
beïnvloeding en niet op het ‘oorzaak en gevolg’ gedachtengoed.
1.3 het individuele systeem
Binnen de algemene systeemtheorie worden alle levende wezens gezien als open systemen.
Daarmee wordt bedoeld dat deze systemen in open verbinden staan met hun omgeving.
Materie, energie en informatie passeren voortdurend de grens van een systeem (input),
worden door het systeem bewerkt (throughput) om vervolgens weer uitgewisseld te worden
met de omgeving (output). Op deze wijze vindt een procesmatige uitwisseling plaats tussen
het systeem en de omgeving. Door dit proces krijgt het systeem voortdurend ‘feedback’.
Deze feedback wordt gebruikt om het systeem te veranderen, te verbeteren of te
stabiliseren. Het voortdurende proces van input, throughput en output zorgt er voor dat de
interacties van het individuele systeem en de omgeving circulair van aard zijn.
De benadering van een mens als systeem, die in open verbinding staat met de omgeving en
voortdurend uitwisseling van materie, energie en informatie onderhoudt, wordt benoemd als
‘wholeness’ (het totaal, de totale mens).
Tegenover open systemen staan de gesloten systemen. Bij gesloten systemen is er geen
uitwisseling met de omgeving. Strikt genomen bestaan er geen gesloten systemen en is het
een relatieve aanduiding van de mate van interactie tussen systemen en omgeving. Open
systemen hebben intensieve interactie, gesloten systemen hebben een beperkte interactie
met de omgeving. De mate van interactie kan veranderen.
,Als open systeem staat de mens in relatie tot zijn omgeving. Deze omgeving bestaat uit alle
protectieve factoren en stressoren die het individuele systeem omgeven. Een verstoring in
het evenwicht heeft gevolgen voor de energiehuishouden van het individuele systeem. De
mate van de beschikbare energie is bepalend voor het welbevinden of de gezondheid van
het individuele systeem. Bij negentropie is er energie beschikbaar, waardoor het systeem
beweegt in de richting van (toenemende) gezondheid. Er is sprake van een uitwisseling met
de omgeving, die leidt tot voortdurende veranderingsprocessen en een steeds complexer
georganiseerd systeem. Bij entropie is meer energie nodig dan beschikbaar is en beweegt
het systeem in de richtend van een (afnemende) gezondheid of ziekte.
Het mechanisme waarbij een mens zich aanpast aan zijn omgeving of aanpassingen in zijn
omgeving bewerkstelligt, wordt zelfstabilisatie genoemd. (Bij een koude temperatuur trek je
warmer kleding aan of je maakt bijv. een vuurtje).
Het is ook mogelijk dat een systeem zich niet aanpast maar zich structureel wijzigt. Dit
mechanisme wordt zelforganisatie genoemd (bijv. bij een Inuït, hun lichaam is aangepast om
de voortdurende kou te trotseren).
1.4 subsystemen
Het kleinste sociale subsysteem bestaat uit 2 personen en wordt een dyadisch subsysteem
genoemd. Om tot een bepaald subsysteem te behoren, moet je deelnemen aan de
communicatie en interacties. Bij een specifiek subsysteem horen er ook regels, normen en
waarden. De subsystemen binnen een gezin worden enerzijds generationeel bepaald: het
subsysteem grootouders, subsysteem ouders, subsysteem kinderen. anderzijds hebben
subsystemen een (gezins-)functie. Afhankelijk van de rol, de taken en de te vervullende
functie kunnen binnen een gezin subsystemen onderscheiden worden.
Het partner subsysteem vervult de functie intimiteit en seksualiteit.
Het opvoeder systeem vervult de functie van opvoeden
Het kind-subsysteem vervult de functie van ‘geven’
1.5 het suprafamiliare systeem
Met het suprafamiliare systeem ‘familie’ worden de bloedverwanten tot in de vierde lijn
bedoeld. De familie als systeem kan opgebouwd zijn uit verschillende gezinssystemen en
individuele systemen. Het gaat binnen de familie als systeem niet om de verschillende
gezinssystemen en individuen, maar om de doelgerichte betrekkingen tussen die
gezinssystemen en individuen. Familieleden behoren tot het persoonlijke netwerk van het
gezin en kan een belangrijke functie vervullen als steunbron. Familie kan ook zeker een
positieve bijdrage leveren aan de individuele cliënt en het hulpverleningsproces, maar ook
veel conflicten met zich meebrengen.
1.6 de omgeving als systeem
De omgeving wordt als volgt gedefinieerd: de omgeving bestaat uit alle interne en externe
factoren die het gezinssysteem omgeven. De relatie tussen het gezinssysteem en de
omgeving is wederkerig. De uitwisseling tussen het gezinssysteem en de omgeving in de
vorm van input, output en feedback is dan ook circulair van aard.
1.7 het systeempentagram
De systeemgericht social worker heeft te maken met de volgende vijf systemen: het
individuele systeem, het subsysteem, het gezinssysteem, het suprafamiliare systeem en de
omgeving als systeem. Er moet aandacht kunnen uitgaan naar al deze verschillende
systemen. Er is geen hiërarchisch onderscheid. Daarom is er een schema ontwikkeld: het
systeempentagram.
,1.8 de plek van de social worker binnen de systemen.
Het aangaan van een goede werkalliantie en het creëren van een veilige klimaat vormen
binnen het systeemgericht werken de eerste fase. Het zijn de belangrijkste sleutelmomenten
en (succes)factoren in het therapeutisch proces. De werkalliantie bestaat uit drie
componenten:
1. Het doel van de behandeling
2. De taak
3. De relatie
De sterkte van de werkalliantie is afhankelijk van de relatie en de mate van samenwerking
tussen cliënt en therapeut, gericht op de taak en het doel va de behandeling. De drie
componenten beïnvloeden elkaar voortdurend. Binnen het systeemgericht werken wordt van
de social worker gevraagd om met meerdere mensen meerdere allianties aan te gaan en te
werken aan een eensgezinde doelstelling(en) ban de hulpverlening. De positionering van de
social worker binnen het systeemgericht werken is, naast zijn persoonlijke ontwikkeling,
onder andere afhankelijk van de veranderingen die onderhevig zijn aan inzichten hoe om te
gaan met bepaalde situaties.
Hoofdstuk 2
In dit hoofdstuk beschrijven we 6 systeemtheorieën:
De algemene systeemtheorie, de basis van de systeemtheoretisch denken.
De structurele theorie van Munchin. In deze theorie staat de wijze waarop het gezin
georganiseerd is centraal.
De strategische of communicatietheorie van Haley en Watzawick. Zij benaderen
vooral de wetmatigheden in de communicatie tussen mensen.
De intergenerationele of contextuele systeemtheorie van Boszormenyi-Nagy. Hij stelt
met name dat de relaties tussen familieleden over de verschillende generaties meten
worden betrokken in de analyse en behandeling.
Het oplossingsgerichte perspectief van Insoo Kim Ber en Peter de Jong. Deze theorie
richt zich op het samen met de cliënt construeren van oplossingen.
Het narratief perspectief van White. Hierbij worden de cliënt en zijn sociale netwerk
gezien als bron van oplossing.
2.1 de Algemene Systeemtheorie
Een systeem in de algemene zin is door Von Bertalanffy gedefinieerd als ‘een mechanisch
systeem dat reageert op de omgeving, het is een informatie verwerkende machine’. Er zijn
een aantal kernpunten waarbij levende organismen, systemen gezien worden als:
A. Bestaande uit verschillende delen die onderling samenhangen met elkaar wederzijds
beïnvloeden, niet lineair maar circulair. Veranderingen in één del van de groep zullen
gevolgd worden door veranderingen in andere delen van de groep.
B. Zichzelf handhavende eenheden die in voortdurende wisselwerking staan met hun
omgeving. Er is sprake van input, throughput en output. Dit is de basis van zijn open
systeemtheorie.
C. Eenheden die het vermogen hebben zichzelf te handhaven, zich voortdurend op hun
omgeving af te stemmen en die in een dynamisch evenwicht zijn met hun omgeving.
Al die gedragingen van de eenheden hebben een functie binnen het geheel.
D. Eenheden met het vermogen zichzelf te besturen en te reproduceren.
Een sterk punt van de systeemtheorie is het bewustzijn van de circulaire processen en de
circulaire causaliteit die zich in natuurlijke groepen afspelen. Veranderingen bij een eenheid
van een groep zullen gevolgd worden door veranderingen bij de andere eenheden, er is
sprake van wederzijdse beïnvloeding. De feedbackprocessen tussen de relaties en
interacties van subsystemen kennen een positieve en negatieve variant en kunnen
veranderingen in systemen stimuleren. De positieve feedback stimuleert het benoemde en
gewenste gedrag en de negatieve feedback remt de gewenste verandering juist af.
, Hiërarchie geeft naast de gezagspositie binnen het systeemgericht denken ook een ordening
aan van de delen van het systeem. In direct verband met de hiërarchie staat het begrip
controle. Controle heeft betrekking op de doelgerichte beïnvloeding van het gedrag van het
systeem door interactie.
De Algemene systeemtheorie gaat uit van twee principes:
Equifinaliteit: een bepaald verschijnsel kan het gevolg zijn van heel verschillende
begintoestanden.
Equipotentialiteit: een bepaalde beginsituatie kan leiden tot verschillende
eindtoestanden.
2.2 de structurele theorie
Bij deze benadering wordt het gezin gezien als een dynamisch sociaal systeem. Er is
aandacht voor gehelen, voor de relaties tussen de delen onderling, hun relatie met het
geheel en de regels betreffende die relaties. Ieder individu, gezin, iedere familie of
gemeenschap:
Is tegelijkertijd geheel en deel;
Is niet meer dan ander deel;
Verwerpt de andere delen niet en is niet in tegenspraak ermee;
Is met de andere delen in een actueel en voortdurend proces van communicatie en
verwantschap
Het gezin heeft vanuit deze visie twee belangrijke taken:
Het zeker stellen van het voortbestaan van het gezinssysteem;
Het stimuleren van de ontwikkeling van de gezinsleden.
De structurele benadering is meer gericht op het huidige functioneren van het gezin, dan op
mogelijke oorzaken uit het verleden. Het gezinsstructuur staat centraal. Dit betreft de regels
die ten grondslag liggen aan de interactiepatronen in het gezin. Het gaat hierbij om de
impliciete gedragsregels, te herkennen aan de manier waarop gezinsleden met elkaar
omgaan, en welke gedragsalternatieven mogelijk zijn voor de verschillende gezinsleden.
Ieder gezin heeft een eigen wijze van organisatie, dit wordt het gezinsstructuur genoemd.
De doelstelling van de therapie van de structurele theorie is: ‘het dusdanig veranderingen
aanbrengen in de gezinsstructuur dat ouders en kinderen (gezins-)functies weer adequaat
uitvoeren en pathologische symptomen verdwijnen’. Om dit te bereiken pakt men de
onopgeloste conflicten aan en werkt men aan het herstellen van de gezinshiërarchie. Ieder
gezinssysteem is opgebouwd uit subsystemen met elk zijn eigen functies en taken.
De structurele therapie richt zich sterk op het ‘hier en nu’, het is een actietherapie en gericht
op het herstructureren van transacties. Het instrument bestaat uit het veranderen van het
‘nu’, niet uit het onderzoeken en interpreteren van het verleden.
De gezinsstructuurtherapeut richt zich met zijn behandeling op het gezin. Hij analyseert de
structuren binnen het gezin en onderzoekt of er sprake is van pathogene structuren. Zij
zouden de oorzaak kunnen zijn van een gebrekkig functioneren van gezinsleden en daarom
reden zijn om tot behandeling over te gaan. de therapeut is in zijn analyse vooral probleem-
georiënteerd. Hij zoekt niet enkel naar de omschrijving van het probleem, maar probeert ook
de interacties te observeren waaraan het probleem gerelateerd is. Vervolgens vormt de
therapeut samen met het gezin een nieuw therapeutisch systeem, waarin hij vijf aspecten
van het gezinsfunctioneren beoordeeld:
Gezinsstructuren
Flexibiliteit
Resonantie
Context