Samenleven en de sociale mens
Aantekeningen - week 1
Disciplines op zichzelf zijn ontoereikend om complexe problemen aan te pakken. Een oplossing
hiervoor is meerdere disciplines combineren om zo een beter inzicht in een bepaald
maatschappelijk vraagstuk te krijgen (disciplinary inadequacy). Iedere discipline levert eigen
bijdrage aan vraagstuk en inzichten worden hierdoor naast elkaar geplaatst. Dit noem je
interdisciplinair onderzoek. Je kiest hiervoor wanneer er sprake is van een complexe realiteit en
om bias te kunnen overbruggen.
De interdisciplinaire complexiteitstheorie is een wetenschappelijke benadering die complexe
systemen en verschijnselen bestudeert door kennis en methoden uit verschillende disciplines te
integreren. Complexe systemen zijn systemen die uit veel onderling afhankelijke onderdelen
bestaan, waarvan het gedrag moeilijk te voorspellen of te begrijpen is op basis van de individuele
onderdelen.
Hoe kom je tot een multidisciplinaire vraagstelling? De vraagstelling dient maatschappelijk
relevant te zijn, geschikt voor een multidisciplinaire aanpak (complex en veelzijdig), vanuit
minstens 3 van de 4 disciplines te benaderen (gaat over de “sociale mens”), gesloten en ten
slotte gerichte vraag. Het moet om een individuele variabele gaan en dit houdt in dat het een
variabele is die tussen personen verschilt. Pesten bijvoorbeeld verschilt van persoon tot persoon
en ook binnen een persoon kan dit verschillen, het ene moment pest iemand wel en het andere
moment niet. LET OP! Formuleer een gesloten en niet te brede vraag!
De verschillende disciplines:
o Cognitieve psychologie: wat zijn de psychologische en biologische bouwstenen die het
gedrag mede kunnen verklaren?
o Klinische psychologie: in hoeverre is het gedrag functioneel/dysfunctioneel?
o Ontwikkelingspsychologie: wat is de invloed van de ontwikkelingsfase waarin een
individu zich bevindt op het gedrag en/of hoe beïnvloedt het gedrag de ontwikkeling van
het individu?
o Sociale psychologie: hoe is het gedrag de uitkomst van de interactie tussen het individu
en zijn sociale omgeving en/of beïnvloedt het gedrag hoe het individu door anderen wordt
gezien?
Aantekeningen kennisclips week 1 – Het sociale individu
1.1 De behoefte om erbij te horen in de vroege ontwikkeling - Volgens Baumeister en Leary
(1995) is dé drijfveer van het sociale gedrag van mensen de fundamentele behoefte om erbij te
horen (need to belong). Als dat is zo, dan zou je verwachten deze behoefte al vroeg in de
menselijke ontwikkeling te zien is. Dit is dan ook zo en deze behoefte is nodig vanaf het eerste
moment van leven (baby) en zal altijd blijven bestaan. Adolescenten doen de gekste dingen om
erbij te horen en ook volwassen doen hun best om erbij te horen. Need to belong is dé drijfveer
om positieve sociale relaties aan te gaan en te behouden. Het verwijst niet alleen naar relaties
met familie of 1-op-1 relaties, maar ook op relaties met nieuwe mensen en sociale groepen.
Signalen van baby om erbij te willen horen zijn o.a. de eerste sociale lach vanaf 8 weken. Vanaf
dan ook is er ook sprake van wederzijdse interactie met geluiden, omgekeerd geldt ook dat
wanneer er geen reactie komt vanuit de sociale partner dit zorgt voor distress (still face
experiment). Kinderen imiteren vanaf 1 jaar, maar ze imiteren niet iedereen (eerder bekende,
warme/aardige en live personen). Vanaf 2 jaar zien we pro-sociaal gedrag als uiting van erbij
willen horen, maar ook zijn deze kinderen niet pro-sociaal naar iedereen (eerder iemand die
dezelfde taal spreekt, aardige mensen of wanneer iemand tot dezelfde groep behoort).
,Daarnaast bleek een relatie te zijn tussen imitatie en pro sociaal gedrag. Hoe vaker een kind
de onderzoeker imiteerde, hoe sneller pro sociaal gedrag werd vertoond. Dit wordt gedreven
door een onderliggende kracht genaamd sociale verbondenheid.
Kortom, pro-sociaal gedrag meer bij vrienden dan bij niet-vrienden, conflicten tussen vrienden
worden sneller en vriendelijker opgelost bij vrienden dan bij niet-vrienden en boosheid wordt
minder vaak geuit bij vrienden dan bij ouders (grenzen worden dus sneller bij ouders aangegeven
dan bij vrienden, dit suggereert dat het gevoel om bij leeftijdsgenootjes te horen heel belangrijk
is). Ieder individu is gemotiveerd om positieve sociale relaties aan te gaan en te behouden, dit is
nodig voor overleving.
1.2 Zelfbewuste emoties – Wat is het belang van dit soort emoties? Ze zorgen ervoor een beeld
te kunnen vormen over jezelf. Je ervaart bijvoorbeeld schaamte als je niet voldoet aan een
ideaal. Ze zetten je dus aan op reflectie over jezelf. Vaak pas na 24 maanden ontstaan deze
emoties, hiervoor zijn baby’s vaak niet in staat een beeld over zichzelf te vormen. Zelfbewuste
emoties hebben nut, ze zorgen voor goede sociale banden en zetten ons aan om te voldoen aan
verwachtingen en sociale normen. Om zelfbewuste emoties te kunnen ervaren moet je
beschikken over een zelfbewustzijn en basale kennis van verwachtingen, standaarden en
normen. De aard van zelfbewuste emoties verandert overtijd, maar ook de frequentie ervan.
Daarbij spelen ook individuele verschillen een rol, er zijn mensen die bijvoorbeeld veel meer
temperament hebben dan anderen. Maar denk ook aan opvoeding en culturele invloeden.
o Psychopathologie: zelfbewuste emoties kunnen te vaak, te intens, of te langdurig
worden ervaren. Hierdoor kunnen zij dus aanzetten tot psychopathologie door
regulatieproblemen. Denk bijvoorbeeld aan school shootings.
Kortom, we hebben emoties die speciaal zijn ontwikkeld om ons te helpen in ons sociaal
functioneren. Ze zorgen voor sympathie, banden te kunnen herstellen met anderen en
waardering van anderen.
1.3 Sociale exclusie – Wij als mensen kunnen heel slecht tegen
sociale exclusie. We reageren heel heftig op sociale exclusie
vanwege de need to belong. Wat doet sociale exclusie met
mensen? Het tast hun stemming negatief aan, maar ook hun
zelfwaardering, cognitieve prestaties en gedrag.
De gevolgen van sociale exclusie zijn o.a. dat de behoefte om
erbij te horen in gevaar komt (need to belong), daarnaast komen
ook de zelfwaardering, het gevoel van controle en een gevoel van
betekenisvol bestaan in gevaar. Daarnaast doet sociale exclusie daadwerkelijk pijn, dit is te
zien in de hersenen. Dezelfde gebieden zijn actief bij sociale exclusie als bij fysieke pijn. Exclusie
doet pijn, zelf als we door ongeziene anderen buitengesloten worden, als het toegeschreven kan
worden aan externe oorzaken, als we door een computer buitengesloten worden en als we door
leden van een outgroup worden buitengesloten.
Kortom, het laat duidelijk zien dat de behoefte om erbij te horen, zelfbeeld, betekenisvol
bestaan en een gevoel van controle allemaal vervuld kunnen worden door onze relaties met
anderen. Ons individueel functioneren is dus altijd inherent aan het sociaal functioneren.
Buitengesloten worden bedreigt onze fundamentele behoefte erbij te horen en is daarom een
sterk aversieve toestand, hetgeen tot uiting komt in onze emotionele en gedragsmatige reacties
erop. Deze reacties zijn zo basaal dat ze niet alleen optreden wanneer we buitengesloten worden
door onze vrienden, maar ook door onze vijanden of door een computer.
,1.4 Sociale vigilantie – Dit is ook wel sociale aandacht genoemd (= een aanhoudende
oriëntatie op soortgenoten). Hierbij zijn gezichtsuitdrukkingen relevant. Aandacht voor
gezichtsuitdrukkingen kan overleving bevorderen: gehechtheid, detectie van bedreiging. Darwins
hypothese (1872) zegt dat gezichtsuitdrukkingen aangeboren en universeel zijn en gekoppeld zijn
aan menselijke emoties. Ekman's zes basisemoties: angst, woede, verdriet, walging, geluk en
verrassing. Ten slotte is er multicultureel bewijs voor universaliteit van gezichtsuitdrukkingen.
Hierbij zijn met name angst en woede belangrijk. Angst duidt op de aanwezigheid van dreiging
anders dan de uitinggever en woede uit wanneer er sprake is van een directe bedreiging voor de
waarnemer. Bij emoties speelt de amygdala een belangrijke rol.
Patiënt S.M.
o Bijna volledige bilaterale amygdala laesie - ziekte van Urbach-Wiethe
o Stoornis in herkennen van angstige gezichten
o Stoornis in het tekenen van angstige gezichten
Kortom, sociale aandacht is er voor de overleving, het bevordert gehechtheid en zorgt voor
veiligheid tegen een bedreiging. Gezichtsuitdrukkingen (angstig, boos) worden universeel
bewaard. Neurale verwerking van dreiging gerelateerde angstige en boze stimuli kan meer
steunen op subcorticale structuren dan de verwerking van andere gezichtsuitdrukkingen. Boze
gezichtsuitdrukkingen lokken duidelijke vermijdingsneigingen uit.
1.5 The role of dopamine for motivation – Motivatie is een toestand die gedrag stimuleert,
stuurt en in stand houdt. Het zorgt voor een oorzaak van gedrag: Waarom doen mensen wat ze
doen? Er is sprake van inter- en intra-individuele verschillen in motivatie. En ten slotte zorgt het
voor het aanhouden van bepaald gedrag. Beloningen werken als positieve bekrachtigers,
bijvoorbeeld gedrag stimuleren. Zij lokken naderende beweging uit. Daarbij is er sprake van
genot of “leuk vinden” bij ontvangst. Er is sprake
van primaire beloningen: stimuli met
aangeboren beloningswaarde, bevorderde fitheid
(bv. voedsel, seks, gehechtheid). En secundaire
beloningen: stimuli die hun beloningswaarde
verwerven via leren, bv. door associatie met een
primaire beloning (bv. geld). Dopamine speelt
een belangrijke rol bij beloningen.
Dopamine pleasure hypothesis (dopamine-
plezierhypothese): dopamine is de sleutel voor willen, niet voor leuk vinden, dopamine-
uitputting bij dieren of Parkinsonpatiënten vermindert de hedonische (genotzoekende) reacties
op beloning. L-DOPA, een dopamine-precursor die wordt gebruikt bij de behandeling van
Parkinson, verhoogt dwangmatige motivaties maar niet het plezier. Diepe hersenstimulatie van
nucleus accumbens produceert motivatie om bepaalde activiteiten uit te voeren, maar geen
melding van plezier. De dopamine-plezierhypothese is een theorie die stelt dat dopamine, een
neurotransmitter in de hersenen, een centrale rol speelt in het ervaren van plezier en beloning.
Volgens deze hypothese is dopamine verantwoordelijk voor het creëren van gevoelens van genot
wanneer we activiteiten uitvoeren die als belonend worden beschouwd, zoals eten, seks,
sociale interactie of het bereiken van een doel.
, Dopamine reward prediction error hypothesis (dopamine
beloning voorspelling fout hypothese): een theorie die stelt dat
dopamine een cruciale rol speelt in het leren door middel van het
verschil tussen verwachte en werkelijke beloningen. Deze
hypothese biedt een verfijnder begrip van hoe dopamine werkt, niet
alleen in termen van plezier, maar vooral in het kader van leren en
voorspellen van beloningen. Dopamine is de sleutel tot
beloningsleren.
Sociale stimuli worden als belonend ervaren. Waarom zijn sociale
stimuli belonend? Er zijn twee belangrijke (niet-exclusieve)
hypothesen:
1. Sociale stimuli krijgen hun beloningswaarde door ze te koppelen aan primaire
beloningen.
2. Sociale stimuli zijn intrinsiek/innerlijk belonend.
Kortom, de dopamine-plezier hypothese weerlegd dat plezier gemedieerd wordt door een
opioidergisch systeem. Dopamine medieert 'willen'. De hypothese van
beloningsvoorspellingsfout drijft het leren over stimuli (bijv. geluid van ijscowagen) en gedrag
(bijv. zakgeld overhandigen) die resulteren in beloning en drijft het leren van sociale stimuli aan.
1.6 Basisbehoeftes en (mal)adaptief functioneren – Wat hebben we nodig aan psychologische
basisbehoeftes om psychisch en sociaal gezond te kunnen functioneren? De psychologische
basisbehoeften zijn fundamentele behoeften die essentieel zijn voor het psychologisch welzijn
en de optimale ontwikkeling van mensen. Volgens de zelfdeterminatietheorie (Self-
Determination Theory, SDT: Engels ABC) van Edward Deci en Richard Ryan zijn er drie primaire
psychologische basisbehoeften:
o Autonomie: dit verwijst naar de behoefte om zelf keuzes te kunnen maken en controle te
hebben over je eigen leven. Mensen willen het gevoel hebben dat ze hun eigen gedrag en
beslissingen kunnen sturen, in plaats van gestuurd te worden door externe krachten.
o Competentie: deze behoefte gaat over het gevoel van effectiviteit en bekwaamheid.
Mensen willen zich in staat voelen om taken en uitdagingen succesvol aan te kunnen, en
ze willen de vaardigheid hebben om hun doelen te bereiken.
o Verbondenheid: dit is de behoefte aan sociale relaties en verbondenheid met anderen.
Mensen willen zich geaccepteerd, geliefd en verbonden
voelen met hun sociale omgeving, zoals vrienden, familie,
en collega's.
Als deze drie basisbehoeften bevredigd worden, bevordert dat het
psychologisch welzijn, motivatie en persoonlijke groei. Deze
behoeftes motiveren ons om te groeien.
Emoties zijn vitale informatie over onze eigen behoeftes. Ook zijn emoties een bron van
behoeftebevrediging. Emotieregulatie verwijst naar de manieren waarop mensen hun emoties
beheren, uiten, en aanpassen. Er zijn verschillende stijlen in emotieregulatie:
o Integratieve emotieregulatie: dit is een gezonde en adaptieve vorm van
emotieregulatie waarbij je emoties bewust ervaart, begrijpt en integreert in je algehele
beleving. In plaats van emoties te vermijden of te onderdrukken, worden ze
geaccepteerd en in overweging genomen bij het maken van beslissingen of bij
zelfreflectie.
o (Experiëntiële en expressieve) suppressie: suppressie verwijst naar een maladaptieve
vorm van emotieregulatie, waarbij je probeert emoties te onderdrukken of te negeren.
Dit kan betrekking hebben op zowel experiëntiële suppressie (het proberen te