Study questions & filosofen uitgelegd Educational ideals, rights and Ethics
Wat betekent ‘justice’ voor Plato? En wat is ‘educational justice’ voor Plato?
Plato stelt dat rechtvaardigheid er is als ieder individu in de samenleving zijn/haar rol vervult
en handelt in overeenstemming met waar de talenten van het individu liggen. Iedereen vervult
een rol, zodat de samenleving in harmonie is.
Educational justice is voor Plato wanneer onderwijs zo ingericht is dat iedereens talenten
kunnen worden ontwikkeld. Kinderen krijgen een brede opvoeding, zodat zij op basis van
hun capaciteiten naar hun rol in de samenleving kunnen worden geleid. Plato vindt dat alleen
het onderwijs ervoor kan zorgen dat er wordt gegarandeerd dat de juiste mensen de juiste
plekken in de samenleving opvullen. Dat leidt tot een rechtvaardige en goed functionerende
samenleving. Hij ziet educational justice als een middel om individuele potenties te realiseren
en de samenleving als geheel stabiel te houden.
Beschrijf en bespreek de verschillende onderdelen van onderwijs in de Ideale Staat.
In de Ideale Staat beschrijft Plato een gedetailleerd onderwijsprogramma voor zijn ideale
staat. Deze is gericht op het vormen van rechtvaardige en competente burgers. Het begint met
muziek (poëzie, verhalen, kunst) en gymnastiek. Hierna volgt een strenge selectie, waarbij de
meest getalenteerde jongeren worden geselecteerd voor verdere opleiding. Zij krijgen les in
rekenen, meetkunde, astronomie en dialectiek. Dialectiek wordt gezien als de meest hoge
vorm van onderwijs, omdat het leidt tot het begrijpen van het ‘Idee van het Goede’. De
verschillende onderdelen van het onderwijsprogramma zijn dus zo afgestemd dat er volledige
focus is op het ontdekken en bevorderen van de natuurlijke talenten van individuen. Het
uiteindelijke doel is om een harmonieuze en rechtvaardige samenleving te creëren waarin
iedereen zijn/haar juiste plaats en rol vindt.
Waarom / hoe verergert familie onrecht?
Volgens Plato verergert familie onrecht, omdat familiebanden kunnen leiden tot partijdigheid.
Dit ondermijnt de rechtvaardigheid. Plato stelt dat ouders hun eigen kinderen kunnen
voortrekken, wat leidt tot ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Hij pleit daarom voor een
samenleving waarin het gezin wordt vervangen door een collectief opvoedmodel. Dit model
zorgt ervoor dat kinderen worden opgevoed door de staat en geselecteerd op basis van hun
natuurlijke talenten en vaardigheden, zonder beïnvloed te worden door familievoorkeuren. Zo
kunnen alle kinderen gelijk behandeld worden en krijgen ze ook gelijke kansen om hun
potentieel te ontwikkelen. Dit draagt bij aan een rechtvaardige samenleving. Ook denkt Plato
dat familiebanden ervoor kunnen zorgen dat familiebelang boven het belang van de
samenleving kan worden gekozen. Door deze banden te elimineren, probeert Plato een
samenleving te creëren waarin individuen zich primair identificeren met de staat en het
collectieve welzijn, waardoor rechtvaardigheid en harmonie worden gewaarborgd.
Onderzoek de relatie tussen deugd en het politieke leiderschap bij Plato.
Bij Plato is deugd onlosmakelijk verbonden met politiek leiderschap. Hij stelt dat ideale
heersers filosofenkoningen moeten zijn, die niet alleen intellectueel uitblinken, maar ook
moreel deugdzaam zijn. Ze worden geselecteerd en opgeleid op basis van hun vermogen om
het Goede te begrijpen en daarnaar te handelen. Kortom, je wordt geen politiek leider als je
niet deugdzaam bent. Alleen als je het Idee van het Goede begrijpt, ben je in staat om
, Study questions & filosofen uitgelegd Educational ideals, rights and Ethics
beslissingen te nemen voor het welzijn van de staat. Deze leiders moeten handelen in het
belang van de staat en niet uit eigen belang. Plato’s idee is dat een staat alleen rechtvaardig
kan zijn, als zij wordt geleid door individuen die hun persoonlijke verlangens ondergeschikt
maken aan de deugd en de waarheid. Hij bekritiseert daarom politieke systemen waarin
macht niet gebaseerd is op deugdzaamheid, omdat die leiden tot corruptie en
onrechtvaardigheid.
Beschrijf in detail de kenmerken van Emile’s opleiding.
Emile’s opleiding is gebaseerd op natuurlijke ontwikkeling en vrijheid. De nadruk ligt op
zelfontdekking en ervaringen opdoen, in tegenstelling tot traditioneel onderwijs (het opnemen
van informatie als een passieve leerling). Emile leert door directe interactie met zijn
omgeving en door middel van ervaringsgerichte activiteiten. Rousseau pleit voor een
opvoeding die Emile voorbereidt op een leven in harmonie met zijn natuurlijke impulsen en
omgeving. Onderwijs moet zich aanpassen aan Emile’s individuele tempo en interesses,
waarbij leren vooral gebaseerd is op nieuwsgierigheid en ontdekking. Emile wordt beschermd
tegen de negatieve invloeden van de samenleving om zijn natuurlijke goedheid te behouden.
Rousseau benadrukt de rol van de opvoeder als gids en mentor, eerder dan een bron van
autoriteit. Het doel is om Emile op te voeden tot een vrij en moreel autonoom individu, in
staat tot zelfreflectie en verantwoordelijkheid.
Welke rol speelt de tutor van Emile? Faciliteert hij Emile’s vrijheid? Hoe?
De tutor van Emile speelt een cruciale rol in de onderwijsvisie van Rousseau door Emile te
begeleiden zonder zijn vrijheid te belemmeren. De tutor fungeert als een gids en mentor, niet
als een autoriteit die Emile dwingt tot gehoorzaamheid. Hij respecteert Emile’s natuurlijke
ontwikkeling en moedigt zelfontdekking aan door middel van ervaringsgerichte activiteiten.
De tutor selecteert materialen en situaties die Emile uitdagen en stimuleren, passend bij zijn
individuele interesses en capaciteiten. Hij biedt context en begeleiding wanneer Emile vragen
heeft of nieuwe ervaringen opdoet, maar interfereert niet onnodig in Emile’s leerproces. Op
deze manier faciliteert de tutor Emile’s vrijheid door een omgeving te creëren waarin hij zijn
eigen beslissingen kan nemen en zijn eigen conclusies kan trekken, terwijl hij toch
ondersteund wordt door de wijsheid en ervaring van zijn tutor. Je kan je hierbij afvragen in
hoeverre dit dus echte vrijheid is die Emile geniet, of dat hij enkel het idee van vrijheid heeft
terwijl hij toch beperkt wordt door zijn tutor.
Hoe wordt Emile voorbereid op het burgerschap?
Emile wordt voorbereid op het burgerschap door een opvoeding die zijn natuurlijke goedheid
en vrijheid beschermt en ontwikkelt. Hij leert om zelfstandig te denken en te handelen,
zonder zich te laten beïnvloeden door de ondeugden van de samenleving. Zijn opvoeding
richt zich op de ontwikkeling van deugden zoals eerlijkheid, mededogen en rechtvaardigheid,
die essentieel zijn voor een goed functionerende samenleving. Emile leert door directe
ervaringen en interacties, waarbij zijn tutor hem begeleidt bij het begrijpen van morele
dilemma’s en het nemen van verantwoordelijke beslissingen. Hij wordt zowel theoretisch als
praktisch onderwezen. Emile moet geleidelijk aan zijn rol als burger begrijpen en accepteren.
Emile moet deze rol accepteren vanuit intrinsieke motivatie, in plaats van uit extrinsieke
, Study questions & filosofen uitgelegd Educational ideals, rights and Ethics
motivatie en indoctrinatie. Zo wordt Emile voorbereid op een actieve en verantwoordelijke
rol in de samenleving, waarbij hij zijn natuurlijke vrijheid behoudt en zijn deugden cultiveert
ten dienste van het algemeen welzijn.
Wat is het verschil tussen amour de soi en amour propre?
Beide zijn vormen van eigenliefde. Amour de soi is een natuurlijke en gezonde vorm van
eigenliefde die gericht is op zelfbehoud en welzijn. Het wordt gedreven door de drang om te
overleven en het zoeken naar geluk, zonder anderen te schaden. Amour de soi leidt tot
zelfrespect en intrinsieke tevredenheid, en is harmonieus met de natuurlijke staat van de
mens.
Amour propre is een kunstmatige en sociaal geconditioneerde vorm van eigenliefde die
ontstaat door vergelijking met anderen. Het draait om trots en de behoefte aan sociale
erkenning en superioriteit. Amour propre kan leiden tot jaloezie, competitie en vervreemding,
omdat het afhankelijk is van de mening en goedkeuring van anderen. Rousseau ziet deze
vorm van eigenliefde als een bron van veel sociale problemen en als een verstoring van de
natuurlijke harmonie die door amour de soi juist wordt bevorderd.
In feite werken de twee vormen van eigenliefde elkaar dus tegen.
Bespreek en leg uit de paradoxen / spanningen in Plato en Rousseau.
Er bestaan in beide werken paradoxen in hun opvattingen over vrijheid en autoriteit. In de
ideale staat van Plato hebben de filosofenkoningen de absolute macht, waardoor individuele
vrijheid en gelijkheid onder spanning komen te staan. De staat die Plato voorstelt vereist een
uitgebreide mate van staatscontrole en onderdrukking van persoonlijke ambities om de
eenheid van het welzijn van de gemeenschap te waarborgen.
In Emile daarentegen beklemtoont Rousseau de natuurlijke vrijheid en individuele
ontwikkeling, maar de opvoeding van Emile is sterk gestuurd door zijn tutor. Dit creëert een
paradox waarbij de vrijheid van Emile wordt gefaciliteerd door een gecontroleerde en
kunstmatige omgeving, wat in contrast staat met het idee van spontane natuurlijke
ontwikkeling die Rousseau continu probeert te schetsen. Er wordt gestreefd naar het
beschermen van Emile tegen de corruptie van de samenleving, maar daardoor ontstaat er een
spanning omdat deze bescherming een vorm van isolatie en beperking inhoudt.
Beide filosofieën worstelen met de balans tussen het individu en de gemeenschap. Plato’s
model vereist de onderschikking van individuele wensen aan het collectief, terwijl
Rousseau’s model het risico loopt van overbescherming, waardoor Emile mogelijk
onvoldoende voorbereid is op de realiteiten van het sociale leven. Beide benaderingen
belichten de complexe interactie tussen vrijheid en controle in de zoektocht naar een ideale
samenleving.
Bespreek ‘justice’ en ‘impartiality’, en onderzoek dat de spanningen met ‘parental
partiality’.
Rechtvaardigheid en onpartijdigheid zijn fundamentele principes in de ethiek. Het is gericht
op eerlijkheid en gelijke behandeling van alle individuen. Rechtvaardigheid houdt in dat
iedereen krijgt wat hen toekomt, gebaseerd op universele en objectieve criteria.
, Study questions & filosofen uitgelegd Educational ideals, rights and Ethics
Onpartijdigheid vereist dat beslissingen en handelingen zonder vooroordelen of persoonlijke
voorkeuren worden genomen, om een eerlijke en gelijke behandeling te waarborgen.
Parental partiality daarentegen is de natuurlijke neiging van ouders om hun eigen kinderen
voorrang te geven boven anderen. Dit kan spanningen veroorzaken met rechtvaardigheid en
onpartijdigheid, omdat het kan leiden tot bevoordeling en ongelijke behandeling. Ouders
voelen zich vaak moreel verplicht om de belangen van hun kinderen voorop te stellen, maar
dit is in conflict met de morele eis om alle mensen gelijk te behandelen. De spanning ontstaat
als ouders hun middelen en aandacht hoofdzakelijk richten op hun eigen kinderen, ten koste
van andere kinderen die evenzeer behoeften en rechten hebben. Dit roept vragen op over de
grenzen van ouderlijke verplichtingen en hoe deze kunnen worden verenigd met bredere
morele verplichtingen in de samenleving. Het evenwicht tussen ouderlijke liefde en morele
onpartijdigheid blijft een uitdagende ethische kwestie, waarbij beide waarden belangrijk zijn
maar soms met elkaar in conflict kunnen komen.
Wat is ‘cognitive dissonance’, en hoe relateert dit aan onze overtuigingen over
onderwijs?
Cognitive dissonance is een concept dat verwijst naar de spanning die ontstaat als een
persoon tegenstrijdige overtuigingen, waarden of gedragingen heeft. Deze spanning motiveert
mensen om de dissonantie te verminderen door hun overtuigingen of gedragingen te
veranderen, nieuwe informatie te vermijden, of de tegenstrijdige informatie te rationaliseren.
In het onderwijs kan cognitive dissonance een belangrijke rol spelen. Leerlingen kunnen
geconfronteerd worden met nieuwe informatie die in strijd is met hun bestaande
overtuigingen. Ze kunnen daardoor aanvankelijk weerstand bieden aan deze nieuwe
inzichten. Leraren kunnen deze dissonance echter strategisch gebruiken om kritisch denken te
bevorderen en diepere leerprocessen te stimuleren. Door leerlingen te begeleiden bij het
verwerken van tegenstrijdige informatie, kunnen ze hen helpen om hun overtuigingen te
herzien en een meer genuanceerd begrip van de wereld te ontwikkelen.
Wat bedoelt Merry met ‘dogma’, en waarom is dit een probleem?
Merry gebruikt de term dogma om onbetwistbare overtuigingen en standpunten aan te duiden
die resistent zijn tegen kritische evaluatie en verandering. Dogma is een probleem, omdat het
open debat, twijfel en de herziening van ideeën belemmert, die allemaal essentieel zijn voor
intellectuele en morele groei. In de context van onderwijs kan dogma leiden tot indoctrinatie
in plaats van onderwijs, waarbij leerlingen worden aangemoedigd om bepaalde ideeën zonder
vraag of kritiek te accepteren.
Dogma vormt een obstakel voor de ontwikkeling van kritisch denken en een autonoom
oordeel, omdat het eenzijdige perspectieven oplegt en de blootstelling aan diverse
standpunten beperkt. Bovendien kan dogma sociale cohesie ondermijnen door intolerantie
voor afwijkende opvattingen en discriminatie tegen degenen die niet conformeren. In een
democratie is dit zorgwekkend, omdat dogma pluralisme (= verschillende sociale en culturele
subsystemen in één samenleving) en constructieve dialoog ondermijnt. Beide zijn essentieel
voor een functionerende democratie.
Merry pleit voor een onderwijssysteem waarin verschillende perspectieven mogelijk zijn en
waarin leerlingen kritisch moeten nadenken, vragen stellen en conclusies trekken.