Research Methods in Social Relations ch. 1 Ways of thinking and
knowing – Maruyama & Ryan (2014)
Positivism: reality is objective and can be understood through empirical observation and scientific
methods.
Constructivism: reality is subjective and shaped by personal experiences and social interactions.
Social scientists observe people and settings from various distances as it provides different
information. No one procedure or method can provide a complete description. Social sciences differ
from casual observation (naive psychology) in that they seek to tackle biases and errors.
Operationism holds that abstract concepts must be measurable, though imperfectly. Scientists test
hypotheses with empirical research, knowing they can't be proven true, only supported. Good
hypotheses are repeatedly tested, reviewed by peers, and refined through ongoing research and
replication.
Social science researches need to be aware of how values affect your approach and how they impact
different people and groups. The covariation principle states that researchers and their findings are
inseparable.
Challenges in social science:
- Public Perception: Observations by social scientists are often less accepted than those by
physical scientists due to pre-existing opinions.
- Political Sensitivity: Social research often addresses politically charged issues (e.g. stay at
home moms).
We all make casual observations (e.g., "Birds of a feather flock together"). These are simplified
hypotheses about behaviour. Scientific research refines these ideas using operational definitions and
theories.
Constructs are abstract concepts (e.g., love, intelligence) measured indirectly through operational
definitions (e.g., IQ tests). Variables are attributes that vary across subjects.
Sources of Naïve Hypotheses and Their Weaknesses
1. Logical Analysis: Intuitive reasoning can be flawed; scientific thinking requires structured
reasoning to overcome biases.
2. Authority: Experts may lack actual knowledge, and personal interests can skew their
opinions.
3. Consensus: Peer support can be biased and may not provide an accurate assessment.
4. Observation: Definitions vary, proving cause and effect is challenging, and observations can
be biased.
5. Past Experience: Memory can be selective and inaccurate.
,Grondslagen van onderzoek en denken in de
gedragswetenschappen (Empirische Cyclus ) – De Groot (1994)
Wetenschappelijk onderzoek streeft naar expliciete, overdraagbare kennis die waar is. De
wetenschapper is zeer kritisch hierop. Voorspellen (om te kunnen beheersen) neemt hierbij een
sleutelpositie in. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van methodologische en empirische technieken.
Er wordt in iedere wetenschappelijke sector voortdurend geselecteerd: wat is wel en niet het
onderzoek waard. De overwegingen zijn:
- Algemeenheid: is de investering de moeite waard, wat is het algemene belang ervan?
- Theoretisch belang: bijdrage aan bestaande theorieën en concepten
- Praktisch-maatschappelijk belang: toepassingsmogelijkheden van de te verwerven kennis.
- Graad van zekerheid: vertrouwen in de juistheid van de bevindingen.
Normatieve methodologie stelt idealen en standaarden vast voor effectief en ethisch onderzoek,
met nadruk op de uitwisseling en kritiek op onderzoeken. Dit omvat zowel impliciete normen
(ongeschreven regels) als formele spelregels. Wetenschappelijke arbitragecommissies beoordelen
beweringen en dienen als kritisch forum.
De empirische cyclus bestaat uit vijf fasen:
1. Observatie: Verzamelen van gegevens, waarnemen, psychologische inductie: vorming van
ideeën en vermoedens. Wat weten we al? Vrij, niet logisch-methodologisch.
2. Inductie: expliciet formuleren van hypothesen op basis van gegevens. Moet toetsbaar zijn!
Inductie als resultaat (logisch-methodologisch). Gaat van specifiek (observatie) naar
algemeen (hypothese).
3. Deductie (denken): toetsbare voorspellingen afleiden (deduce) op basis van de hypothesen.
Expliciete en verifieerbare voorspellingen uit hypothese: operationalisatie van begrippen
(hoe ga je meten), selectie en werving van participanten (wie en hoe?) en specificatie
toetsingsprocedure (hoe gegevens analyseren). Gaat van algemeen (hypothese) naar
specifiek (steekproefgegevens).
4. Toetsing (doen): participanten werven, verzamelen van nieuwe data en toetsen van
hypothesen.
5. Evaluatie: mate van subjectiviteit, wat betekent het onderzoek voor de praktijk en voor de
toekomst (nieuwe onderzoeksvragen). Loopt over in observatiefase.
,Lecture 1
Doel van onderzoek: beschrijven, ordenen, registreren, begrijpen, verklaren, opslaan/opnemen.
Door verklaren en begrijpen kun je beter voorspellen met het ultieme doel om zaken te kunnen
beheersen/veranderen.
Wetenschapsfilosofische stromingen (in volgorde van geschiedenis):
Metafysica: filosofeert over niet-toetsbare realiteit, geen empirisch onderzoek.
Prepositivisme: beschrijft de wereld empirisch, geen voorspellingen, kwantitatief.
Positivisme: ingrijpen in de wereld zoekt causale wetten, determinisme (alles heeft een
oorzaak en staat al vast), reductionisme (complexe zaken opdelen), kwantitatief. Kritiek:
causale wetten misleidend, nadruk op voorspellen en controle beperkt wetenschap,
determinisme miskent vrije wil, reductionisme simplificeert (complexe dingen begrijpen door
naar kleine stukjes te kijken), egocentrisch, ontmenselijkt (negeert ervaringen en emoties),
opdringerig en onnauwkeurig.
Post-positivisme: geen absolute waarheid, theorieën benaderingen, erkent beperkingen van
determinisme en reductionisme, kwantitatief.
Constructivisme: deelnemersperspectief centraal, kwalitatief, theorie tijdens data
verzamelen.
Modern: combineert positivisme en constructivisme, erkent context, perspectieven, invloed
onderzoeker, vermijdt determinisme, toepasbaar in echte wereld.
Vergelijkingen:
Dagelijks leven: Begrijpen van menselijk gedrag met aandacht voor vertekeningen (naïeve
psychologie). Onze manier van kijken lijkt op wetenschap: waarnemen – ideeën opdoen –
proberen – resultaten verkrijgen – evalueren.
Natuurwetenschappen: Zelfde logica als sociale wetenschappen, maar met deeltjes in plaats
van mensen, en complexer door actieve rol van onderzoeksobjecten.
, Resultaten sociale wetenschappen:
Aandacht: Onderzoek naar mensen en sociaal relevante onderwerpen trekt veel aandacht.
Kritiek: Persoonlijk of politiek gevoelige onderwerpen kunnen negatieve reacties uitlokken
(bv. effecten seksueel misbruik, covariation principle).
Methoden en bronnen:
Dagelijks leven: Informele observatie en persoonlijke ervaringen.
Sociale wetenschappen: Streng en systematisch, gebaseerd op empirisch onderzoek, streeft
naar objectieve kennis en theorieën.
Hulpbronnen voor kennis: Logische analyse, autoriteit, consensus, observatie, eerdere ervaringen.
Verschillen met informele observatie:
Sociale wetenschappen: Overdraagbare kennis, grotere zekerheden, empirische criteria,
voorspellingen, algemene samenhangen, en theorieontwikkeling.
Belangrijk: Alert op vertekeningen, strenger en systematischer dan informele observatie.
Sociaal wetenschappers zijn zelfbewust, kritisch, systematisch, gebaseerd op empirisch onderzoek,
vertrouwen in niet-weerlegde theorieën.