100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting - Biologische grondslagen: Evolutionaire psychologie (PB1422) €5,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting - Biologische grondslagen: Evolutionaire psychologie (PB1422)

 8 keer bekeken  0 keer verkocht

Dit is mijn samenvatting van het vak evolutiepsychologie, PB1412. Het is in het Nederlands en bevat de hoofdstukken 1 tot en met 14. Ik heb het vak gehaald met een 8.

Voorbeeld 4 van de 59  pagina's

  • Nee
  • De hoofdstukken in de studietaak
  • 8 oktober 2024
  • 59
  • 2023/2024
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (19)
avatar-seller
FvAgteren
Evolutiepsychologie samenvatting

In de psychologie en biologie heerst een pluriforme aanpak: er wordt gekeken naar verschillende verklaringsperspectieven
bij het aanwijzen van oorzaken en het opstellen van verklaringen.
Proximaat: hoe het gedrag werkt; ultimaat: waarom het gedrag bestaat.

Tinbergens: deelde deze verschillende verklaringsperspectieven op in categorieën, hij stelde dat als je dierlijk gedrag wilt
begrijpen, je dit vanuit vier verklaringsperspectieven moest kijken met vier verschillende vragen.
(1) functie (adaptatie): wat is de functie/waarde van het gedrag en waarom is het gedrag er?;
(2) evolutie (fylogenese): wat is de evolutionaire geschiedenis van een soort of iets?;
(3) ontwikkeling (ontogenese): hoe is de eigenschap/gedrag ontstaan en ontwikkeld (de groei en ontwikkeling) in een
individu/organisme?
(4) mechanisme (causatie): Wat zijn de onderliggende werkingsmechanismes van dit gedrag?
Actueel geschiedenis
Proximaat Mechanisme (causatie) Ontwikkeling (ontogenese)
Ultimaat Functie (adaptatie) Evolutie (fylogenese)

Artikel seks en evolutie
Zowel het menselijk lichaam, als de menselijke psyche en het gedrag dat daaruit voorkomt is deels gevormd onder druk van
natuurlijke selectie; het is dus opgebouwd uit een grote hoeveelheid geëvolueerde mechanismen.

Darwin en zijn Origin of Species (1859), hierin stelde hij dat soorten zijn verwikkeld in een voortdurende strijd om het
bestaan. Het aanpassen aan de omgeving is belangrijk om de beste kansen te hebben in deze strijd; deze aanpassing is
mogelijk doordat bij de voortplanting er voortdurend variaties optreden tussen individuen. Het best aangepast individu zal
zich het meest voortplanten, waardoor ze deels hun erfelijke eigenschappen doorgeven, en zo herhaalt het proces zich in de
volgende generatie. Dit is hoe soorten zich voortdurend aanpassen aan hun omgeving en hoe er zelfs nieuwe soorten
kunnen ontstaan.
Genotype vs fenotype, Genotype: de totale genetische informatie die het organisme bij de voortplanting meekrijgt van
beide ouders; die info vormt het recept voor het individu dat in de genen ligt opgeslagen. Fenotype: de uiterlijke
verschijningsvorm die het organisme aanneemt tijdens de levensloop zelf. (evolutie vindt plaats op het niveau van het
genotype). Het fenotype is echter wel een belangrijke schakel in de evolutie, de evolutie vindt immers plaats onder druk van
eisen uit de omgeving, en die kunnen enkel op het fenotype inwerken.


Gedragsstrategieën: voor het ontstaan van geëvolueerd gedrag (natuurlijke selectie) moeten zulke strategieën een functie
vervullen die een evolutionair voordeel oplevert; en zullen dus direct/indirect gericht zijn op de overleving en voorplating
van een individu.
Specifieke prikkels wekken specifieke reacties op bij leden van een specifieke soort in hun specifieke omgeving.
Elk organisme kent zeer specifieke reflexen: gedragingen die zich volautomatisch ontplooien wanneer zij eenmaal uitgelokt
worden door een prikkel uit de omgeving; ze zijn vaak gebonden aan een specifieke fase van ons leven. Baby’s worden
geboren met een aantal van zulke reflexen, en hebben een specifieke functie voor die fase, zoals de grijpreflex en zuigreflex.
Fobieën zijn complexere vormen van aangeboren gedrag, het is een sterke angstreactie op een heel specifiek object op
situatie. Voor sommige objecten/situaties kunnen we als mens erg makkelijk een fobie voor ontwikkeling, terwijl dit bij
andere objecten/situaties nauwelijks mogelijk is. Daarnaast kunnen we bang zijn voor dingen waar we zelf nog niet eerder
mee in aanraking zijn geweest, dit komt omdat aangeboren angsten ons waarschuwen voor nadering van gevaar; dit zorgt
voor een hogere overlevingskans, waardoor deze eigenschap sneller weer doorgegeven wordt aan hun nageslacht.

Evolutie is een proces dat zeer langzaam verloopt, de omgeving verandert voortdurend, waardoor soorten zich moeten
blijven aanpassen. Strategieën zullen dus vooral afgestemd zijn op een omgeving van daarvoor/vroeger, waardoor deze
strategieën niet altijd aansluiten met het moderne leven van de mens in de wereld van vandaag.

Robert Trivers formuleerde de ouderlijke investering theorie: het individu die het meeste moet investeren in het nageslacht,
zal het meest kieskeurig zijn bij de selectie van een partner, en deze aan zich willen binden. Het minst investerende individu,
zal zich juist liever niet binden en zal met seksegenoten moeten strijden om de gunsten van de meest investerende sekse.
Deze fundamentele asymmetrie in ouderlijke investering heeft tijdens de evolutie voor elke sekse dus geleid tot een andere
optimale gedragsstrategie. Het draait hierbij om verschil in investering, niet om verschil in sekse, dat kun je zien aan een
omgekeerd rollenpatroon bij ouderlijke investering. Bij de mens is het meest investerende sekse de vrouw, dit komt
hoofdzakelijk door het feit dat zij een lange draagtijd heeft, en door de afwezigheid van alternatieven, het grootste deel van
de kinderzorg op zich moet nemen. Bij de diersoorten waarbij de bevruchting buiten de baarmoeder plaatsvindt verloopt
het anders.
Taakverdeling man en vrouw, vrouwen doen over het algemeen het meeste werk, binnen en buitenshuis; van oudsher
zorgde de vrouw voor de kinderen en verzamelde ze het meeste voedsel; ze namen niet actief deel aan de jacht, maar
verzamelden plantaardig voedsel, wat het grootste gedeelte van het dieet vormde. De buit die de mannen mee naar huis

,namen was niet essentieel, maar wel een belangrijke bijdrage omdat mensenkinderen redelijk lang afhankelijk zijn van hun
ouders. Wat mannen doen is vooral een extra steuntje in de rug, vrouwen selecteren mannen dus niet zozeer omdat hij haar
kan onderhouden met zijn middelen, maar eerder omdat zijn bijdrage een welkom extraatje vormt bij het onderhoud.
De wensen van vrouwen, op het hoogtepunt van hun vruchtbaarheid lijken vrouwen dus sterker op zoek te zijn naar een
partner die hen van aantrekkelijk nageslacht kan voorzien (masculiene mannen), deze voorkeur en de toename van de
seksdrift lijkt vooral veroorzaakt te worden door hormonale veranderingen. Deze maken ook dat vrouwen een sterkere
aantrekkingskracht op mannen gaan uitoefenen, deze signalen zorgen ervoor dat mannen vrouwen extra aantrekkelijk gaan
vinden. Vrouwen lijken zelf ook te reageren op als ze op het hoogtepunt van hun vruchtbaarheid zijn.
Seksuele selectie, het selecteren van een partner door mannen en vrouwen op basis van allerlei partnervoorkeuren, elke
keer als we een partner selecteren of juist afwijzen wordt onbewust de evolutie beïnvloed. Dit principe werd oorspronkelijk
door Charles Darwin aangewezen als een kracht in de evolutie, en werd in 1871 gepubliceerd in de The Descent of Man, and
Selection in Relation to Sex. Een opzichtig kenmerk als de pauwenstaart trekt zowel de aandacht van vrouwen als van
roofdieren, waardoor het eerder een handicap is dan een handig ontwerp. Dat terwijl de natuurlijke selectie juist altijd
stuurt in de richting van een zo goed mogelijke aanpassing aan de omgeving; (werd door de kerk gebruikt als bewijs dat alles
door God geschapen werd en de evolutietheorie een grote denkfout was). Seksuele selectie kon deze ‘nutteloze’ kenmerken
verklaren en het bood ook het fundament voor een verklaring over het verschil tussen mens en dier. Seksueel dimorfisme,
de verschillen tussen beide seksen, door het effect van seksuele selectie op het fenotype van het niet kiezende sekse. Het
wordt niet altijd bepaald door seksuele selectie, maar het kan ook komen doordat het beter uitkomt binnen een soort en de
overlevingskansen vergroot. Het dimorfisme dat we zien bij diersoorten waarbij de paarvorming vrijwel zonder competitie
verloopt, is ook moeilijk te verklaren op basis van deze theorie. Seksuele selectie biedt een verklaring voor ‘disfunctionele’
eigenschappen, bij de paarvorming vallen ze bij het andere sekse op en leveren ze dus een voortplantingsvoordeel op. Dat
zulke eigenschappen letterlijk een handicap vormen, kan ook meespelen in de voorkeuren van de tegenpartij, met zo’n
eigenschap laat het individu in feite zien dat het sterk en gezond genoeg is, om ondanks deze handicap, toch te overleven;
het wordt een indicator van bijzondere geschiktheid. Om zulke eigenschappen te behouden in het evolutionair proces zal
het voordeel groter moeten zijn dan het nadeel van zo’n handicap. (Handicap hypothesis, Zahavi). Bepaalde eigenschappen
die gevormd worden door seksuele selectie nemen soms groteske vormen aan, die voor het overleven van het individu zelfs
disfunctioneel zijn, en alleen nog functioneel zijn bij paarvorming. (runaway selection theory, Fisher). Eigenschappen waar
het proces van seksuele selectie een grote invloed op heeft zijn vaak niet op alle vlakken functioneel, maar meestal wel bij
de paarvorming. Dit geldt ook voor eigenschappen die weinig met seksuele selectie te maken hebben. Ons strottenhoofd is
aangepast om zowel mee te ademen als om voedsel mee door te slikken, deze functies kunnen echter conflicteren als we
beiden tegelijk doen; evolutie leidt dus niet tot perfectie. Ook kunnen eigenschappen die ooit functioneel waren, door de
veranderende selectiedruk uit de omgeving, nu disfunctioneel geworden zijn; door een overvloed aan suiker vergroot de
kans op allerlei aandoeningen, maar ook de aantrekkelijkheid voor seksuele partners wordt hiermee negatief beïnvloed.
Mogelijk zouden bepaalde selectiedrukken ertoe kunnen leiden dat mensen met een sterk genetische aanleg voor deze
zoete voorkeuren op het gebied van overleven en voortplanting in het nadeel zijn, zodat deze voorkeur weer langzaam zou
kunnen afvlakken in de toekomst; de natuur zoekt voortdurend een balans tussen alle selectiedrukken die inwerken op een
eigenschap, leidt vooral tot een tijdelijke, provisorische oplossing.
Er zijn twee soorten seksuele selectie: (1) interseksuele selectie: er is interactie tussen de seksen, de voorkeur van de vrouw
voor een eigenschap, en de eigenschap die de man heeft zorgt dat het elkaar versterkt gedurende de evolutie van de soort;
(2) intraseksuele selectie: competitie tussen dezelfde sekse; er worden eigenschappen geselecteerd die de mannen
gebruiken in competitie over een vrouw met andere mannen. Theoretisch gesproken is het verschil tussen deze twee
selecties relevant, maar in de praktijk zijn de effecten van de twee moeilijk te scheiden; de grootte van een hertengewei, die
ontstaat om concurrenten af te weren en te imponeren, is ook een goede indicator voor geschiktheid als seksuele partner.
Het hert met het grootste gewei heeft immers ook de beste genen om het nageslacht een evolutionaire voorsprong te
geven, waardoor het vanzelf aantrekkelijk wordt voor de vrouwen.
Natuurlijke selectie en seksuele selectie hebben ook vaak tegelijkertijd vat op een eigenschap waarbij het moeilijk aan te
geven is welk proces hoofdverantwoordelijk was bij het ontstaan van de eigenschap. Seksuele selectie kan daarom ook
gezien worden als een specifieke vorm van natuurlijke selectie, en dan worden de selectiedrukken die bepalend zijn uit de
leefomgeving, omgevingsselectie genoemd; natuurlijke selectie is dan de overkoepelende noemer. Wat wel zeker is, is dat
de totale functionaliteit van de eigenschap ervoor gezorgd heeft dat deze behouden bleef tijdens de evolutie van de soort.
Versterken van uiterlijke kenmerken, vrouwen zijn bij de paarvorming de kiezende partij, daarom versiert en verzorgt zij
zich vooral om zoveel mogelijk mannen in haar te interesseren, zodat zij zoveel mogelijk te kiezen heeft. Mannen, als minder
investerende en dus de minder kieskeurige partij, vertonen zich op hun best en pronkt, om zo de kans te verhogen dat hij
door zoveel mogelijke verschillende vrouwen gekozen wordt. Daarnaast vertonen beide seksen dit pronkgedrag niet alleen
om de andere sekse te overtuigen, maar ook om de leden van hun eigen sekse te imponeren en hen zodoende van te voren
al buiten spel te zetten. Het spel waarbij vrouwen elkaar keuren en meningen uitwisselen over elkanders uiterlijk, zowel
positief als negatief, is net zo belangrijk als het verleiden van mannen. Het keuren van elkaar is medebepalend voor de
rollen binnen een vriendengroep, en dus wie de beste kansen krijgt bij het versieren. Hoewel het hier niet alleen om
geëvolueerd gedrag gaat, de uitingsvorm van zulk gedrag wordt immers grotendeels bepaald door heersende normen, zien
we wel duidelijk hoe het interseksueel spel zich voor een groot deel op instraseksueel vlak afspeelt. Bij mannen is hier vaak
ook nog een competitie-element. Bij vrouwen leidt intraseksuele keuring vooral op woordenspel, bij mannen wordt het
sneller fysiek. Het lijkt dat bij al het gepronk seksuele selectie minder een rol speelt, en het eerder om een culturele
verpakking gaat. Toch heeft seksuele selectie ook in de evolutie van de mens een rol gespeeld.

,Geoffrey Miller, stelt dat veel van onze cognitieve vaardigheden zijn ontstaan om de andere sekse te verleiden. Verbale of
artistieke vaardigheden zijn een goed alternatief voor individuen die de strijd om een partner niet kunnen winnen met
kracht of schoonheid, wanneer dit in de smaak valt bij de andere sekse, kunnen ze door seksuele selectie versterkt worden.
volgens Miller is dit proces de belangrijkste katalysator geweest in het ontstaan van menselijke cognitie. Hij stelt dat ons
brein niet is ontstaan omdat het behulpzaam was bij het overleven, maar omdat het ons hielp bij voortplanten; volgens hem
is het proces van seksuele selectie is de motor geweest achter het ontstaan van ons uitzonderlijke brein. Een zwak punt in
de theorie is dat om vatbaar te zijn voor seksuele selectie moet een eigenschap een indicator zijn voor goede genen, pas
dan is het relevant om daarop je partner te selecteren en kan seksuele selectie toeslaan. Over die eerste aanzet van ons
brein zegt Miller niks, zijn theorie laat dus vooral zien hoe het menselijk brein, dat in de kiem al bestaan moet hebben, de
huidige vorm heeft aan kunnen nemen. Onze cognitieve vaardigheden zullen dus een overlevings- of voorplantingsvoordeel
opgeleverd moeten hebben voordat de seksuele selectie deze kan hebben uitvergroot tot hun huidige vorm. (slide 66)
Balts, dit is het proces waarbij mensen/dieren pronken met hun eigenschappen en vaardigheden om een partner verleiden,
leidt uiteindelijk tot paarvorming. Omdat de mens zich bewust is van de belangen die spelen tijdens de paarvorming, zien
we allerlei culturele vormen van hofmakerij optreden, meestal neemt de man initiatief en moet die overtuigen dat hij het
waard is. omdat de man aanzienlijk meer hierin investeert dan de vrouw, neemt het conflict tussen de man en vrouw bij de
aangaande ouderlijke investering af.
Investeringsconflicten tussen man en vrouw, dit levert niet alleen problemen op voor de relatie onderling, maar ook voor
de levensvatbaarheid van hun gezamenlijke nageslacht. Als de man weggaat na de bevruchting, is de opvoeding en
verzorging voor de mama veel meer werk dan wanneer zij daarin door hem ondersteund wordt. Omdat de man ondertussen
voorplantingskansen elders heeft, is er voor hem weinig reden om te investeren in de kinderzorg dan nodig, hij krijgt zelfs
een krachtige prikkel om dit niet te doen. Ook hebben mannen vaderschapsonzekerheid, een man weet nooit zeker dat het
kind dat door zijn vrouw gebaart wordt van hem is, waardoor hij volledig afhankelijk van de trouw van zijn partner is. Het is
dus voor de vader belangrijk dat het kind vlak na de geboorte duidelijke aanwijzingen heeft dat het van hem is, waardoor de
onzekerheid daalt en hij zich eerder aan het kind zou hechten, en dus ook gaat investeren. Deze mechanismen lijken te
bestaan, kinderen lijken na hun geboorte meer op hun vader dan op hun moeder. Ook is kraamvisite geneigd om de
overeenkomsten tussen vader en kind sterk te benadrukken, kan cultuur bepaald gedrag zijn. Het verschil tussen de seksen
in ouderschapszekerheid en ouderlijke investering kunnen gebruikt worden om de verschillen in jaloezie tussen de seksen te
begrijpen.
Jaloezie, de vaderschapsonzekerheid bij de man maakt dat hij primair zoekt naar seksuele zekerheid in zijn partner; zolang
zij hem seksueel trouw is, blijft zijn onzekerheid over het vaderschap beperkt. Een man zal dus vooral jaloers worden,
wanneer zijn partner zich seksueel openstelt voor anderen. De onzekerheid over de vaste bestaansmiddelen bij een vrouw,
maakt dat ze vooral zoekt naar emotionele trouw en zekerheid, en wordt dus sneller jaloers als haar partner emotionele
banden aangaat met andere vrouwen. Dit verschil in seksen zien we ook terug in de dubbele moraal over seksualiteit in veel
culturen. Vrouwen worden, t.o.v. mannen, veel sneller gezien als onzedelijk als ze veelvuldig flirten met meerdere mannen
en met hun seks hebben. Ondanks dat een investering in een kind riskant is voor een man, zeker op lange termijn, door de
vaderschapsonzekerheid, is het vanuit een evolutionair oogpunt wel relevant. Om toch een langetermijnrelatie aan te gaan,
zal hij deze onzekerheid zoveel mogelijk moeten proberen te reduceren, dit uit zich vaak in de neiging dat ze controle op het
leven van hun vrouw willen uitoefenen. Dit is echter vaak praktisch onmogelijk, waardoor mannetjes van veel diersoorten
mannelijke concurrentie van hun vrouw(en) weg te houden. Vooral bij soorten die leven in hiërarchisch georganiseerde
groepen, zoals bavianen, mogen vaak alleen de mannetjes aan de top paren met vrouwen om zo hun genen te verspreiden.
Bij mensen wordt dit vooral gedaan door sterke regulering van het seksleven, die vaak tegemoet komt aan de wensen van
de man, de maatschappelijke en religieuze regels beperken vooral de vrouw in haar bewegingsvrijheid. Het huwelijk is in
feite een belofte tot wederzijdse seksuele trouw, maar ondanks dat die belofte wederzijds is, lijkt het hier vooral te gaan om
een mechanisme dat de vaderschapsonzekerheid reduceert.

Ontwikkelingen in ouderlijke investeringsconflicten, in de afgelopen eeuw zijn vrouwen steeds meer een maatschappelijke
strijd gaan vormen voor vrouwenrechten en hun financiële onafhankelijkheid, het gaat hierbij niet om een evolutionaire
ontwikkeling, maar heeft wel consequenties voor de ouderlijke investeringstheorie. De noodzaak van de materiële bijdrage
van mannen wordt hierdoor namelijk kleiner, waardoor alleenstaand moederschap een serieuze optie wordt. Omdat er in
dit geval ook geen grote investering van de man verwacht wordt, is de vaderschapsonzekerheid voor mannen ook geen
probleem meer. Het is wel de vraag of dit het nageslacht ten goede komt, want de gezamenlijke investering die ouders in
hun kind stoppen daalt aanzienlijk. Een oplossing hiervoor is dat mannen ook een immateriële bijdrage leveren. Dit zorgt
wel weer voor zijn vaderschapsonzekerheid, waardoor er een grote nadruk komt te liggen op de wederzijdse belofte van
trouw. Anticonceptiemiddelen ondersteunen dit vertrouwen ook; anticonceptiemiddelen en financiële onafhankelijkheid
geven vrouwen dus in belangrijke mate de vrijheid terug die evolutionair verdween. Kinderen die ondersteund worden door
een vader hebben zelf ook betere kansen om te overleven en zich voort te planten, waardoor de vader een betere
verspreiding van zijn genen heeft; samenwerking bij de opvoeding is dus ook relevant voor de man.
Polygamie, dit komt eigenlijk weinig voor bij de mens, na schatting is ongeveer 10% van de verbintenissen op de wereld
daadwerkelijk polygaam. Bij veel culturen waarin polygamie gepraktiseerd wordt, blijkt het overgrote deel van de mannen
volstrekt onvoldoende middelen te hebben om meer dan één vrouw te onderhouden. Polyandrie komt weinig sporadisch
voor, vaak zijn de mannen nauw verwant, omdat ze dan beter de zorg kunnen dragen van het kind van één van hen, want
dan doen ze het nog deels voor hun eigen genen. Cross-culturele studies laten zien dat mensen op reproductief gebied erg
flexibel zijn, en ze meerdere seksuele strategieën hebben, dit in tegenstelling tot de meeste andere soorten. De mate van

, seksuele dimorfisme en de mannelijke testikels laten zien dat er een poly verleden is, en dat beide seksen aan promiscuïteit
doen. Ook zijn mannen echte seksuele opportunisten, die kun je zien aan de hand van de coolidge effect, waarbij mannen
hernieuwde seksuele interesse tonen wanneer een nieuw vrouwtje wordt geïntroduceerd, zelfs na seks met eerdere en nog
beschikbare partners, zorgt ervoor dat die langer kan paren en de seksuele potentie sneller herstelt. Vrouwen doen hier
wellicht ook aan, wel in mindere mate, een reden kan zijn omdat ze de kansen verhoogd om zwanger te worden door het
paren met meer dan een man vlak na elkaar.
Reproductieve voordelen uit overspel, bij mannen is dit een stuk eenvoudiger, vreemdgaan levert hem extra
voorplantingskansen op, hij kan de kinderen uit zo’n relatie niet op lange termijn ondersteunen, maar de investering bij de
bevruchting is daarom ook minimaal. Bij vrouwen is dit moeilijker, zij blijven achter met het investeringsprobleem, maar
toch zijn er wel relevante korte termijn strategieën. Op lange termijn hoeft zijn weinig investering uit een korte relatie te
verwachten, maar zij kunnen hiermee wel eenmalig extra bestaansmiddelen verkrijgen of goede genen verkrijgen. Hun
criteria zullen hierbij ook verschuiven naar hun voorkeuren voor aantrekkelijke, vermogende mannen. Tekenen van trouw en
bereidheid om exclusief in hun te investeren is in dit geval minder belangrijk. Wanneer het om korte seksuele contacten
gaat, dan lijken vrouwen hogere eisen te stellen aan de genetische kwaliteiten van een man. Seks wordt dan bijna gezien als
een ruilmiddel.
Een beschrijving vanuit de wetenschap over hoe de zaken zijn, is iets anders dan een opvatting over hoe ze zouden moeten
zijn. verkrachting is vanuit evolutionair perspectief bijvoorbeeld op te vatten als een alternatieve reproductiestrategie voor
een man, maar dit betekent niet dat we die strategie goedkeuren. Kennis over zulk gedrag is wel van grote waarde, hiermee
kan dat gedrag op juiste wijze aangepakt worden.

Artikel verwantschap
Eencellige organismen planten zich voort door een kopie te maken van hunzelf, hun nakomeling is dus 100% genetisch gelijk
aan hen. Zo’n verwantschap komt bij seksuele reproductie niet voor, alleen bij eeneiige tweelingen zien we dat, want de
eicel splitst zich pas na de bevruchting. De meeste meercellige diersoorten planten zich seksueel voort en hebben dus een
partner nodig voor het produceren van een nakomeling. De erfelijke informatie van beide partners bevindt zich in hun DNA,
op meerdere chromosomenparen in alle cellen van hun lichaam. Bij de vorming van de geslachtscellen, de gameten,
splitsen de chromosomenparen zich en raken verdeeld over de geslachtscellen, dit proces heet meiose; elk geslachtscel
bevat dus de helft van het genetisch materiaal van het individu.
Bij de bevruchting ontstaat er een cel (zygoot) die de helft van het genetisch materiaal van het mannetje en de helft van het
vrouwtje krijgt. Het jong dat hieruit ontstaat, is dus 50/50 verwant aan z’n moeder en vader.
Moederliefde is wellicht geen onbaatzuchtige liefde voor het kind, maar een economisch verantwoordelijk verschijnsel. Een
moeder kan een aangeboren neiging tot opoffering krijgen, omdat dit vanuit het perspectief van genetisch materiaal het
meest voordelig is voor het dier; haar genen dwingen haar om zich op te offeren voor haar jongen. En de aangeboren
neiging om haar kind goed te verzorgen en te beschermen verhoogt de kans dat het kind overleeft en zichzelf weer kan
voorplanten. Moederliefde komt dus voor uit een simpele kosten/baten analyse.
Om evolutionair voordelig te zijn moeten de baten van een eigenschap altijd hoger zijn dan de kosten; de baten bestaan niet
alleen uit voordelen voor het individu zelf, maar ook uit voordelen voor diens genetische verwanten. Vanuit dit idee stelde
William Hamilton een theorie op, verwantschapselectie (kinselection): hij stelde dat een eigenschap alleen evolutionair
voordelig is wanneer je de baten voor het individu en de baten voor diens verwanten vermenigvuldigd met de mate waarin
ze verwant zijn aan het desbetreffende individu, samen groter zijn dan de kosten van de eigenschap voor het individu;
kosten < baten x verwantschap. Het is een aanvulling op het oude principe van natuurlijke selectie van Darwin.
Reproductieve waarde: het aantal jongen dat een individu in de toekomst mogelijkerwijs zal kunnen produceren; voor jonge
verwanten ligt het aantal hoger dan voor oudere, maar bij hele jonge ligt het lager want zij kunnen nog overlijden voordat ze
tot voorplanting in staat zijn.
Bepaald hulpgedrag is dus niet gericht op verspreiding van haar genen door zelf te overleven en voort te planten (natuurlijke
selectie Darwin), maar door de kansen op overleven en voortplanten van haar naaste verwanten te verhogen (verwantschap
selectie Hamilton).
Evolutie gaat dus niet zozeer over het overleven van de best aangepaste individuen, maar over de meest optimale
verspreiding van de genen die deze aanpassing mogelijk maken; de genen zijn dus belangrijker dan het individu, het individu
is de tijdelijke drager van het gen, en als het dier sterft, heeft het gen zichzelf allang gekopieerd. Sommige wetenschappers
vinden het gen daarom egoïstisch.
Bij genetische verwantschap tussen familieleden gaat het om het stukje DNA dat uniek is voor de desbetreffende soort; de
hoeveelheid DNA die alle soorten met elkaar gemeen hebben is erg groot. Dus als we stellen dat je voor 50% verwant bent
aan je mama, dan gaat het enkel over het weinige DNA dat ons als mens onderscheidt van de rest.
Verwantschap coëfficiënt binnen je familie, van het DNA dat jou een uniek mens maakt draag je zelf 100% van. Een kind is
50% verwant aan beide ouders, dit geldt natuurlijk ook voor je broers en zussen; het is onwaarschijnlijk dat je allebei exact
dezelfde helft van het DNA van jullie ouders hebben gekregen, meestal is de helft daarvan gelijk en de andere helft
verschillend. Via elk van beide ouders bent u dus voor een kwart verwant aan je broers of zus, als je dit voor beide ouders bij
elkaar optelt, ben je dus voor de helft verwant aan je broer of zus. Je bent voor 25% verwant aan je opa en oma, waardoor
je kan stellen dat grootouders genetisch gezien minder belang bij een kleinkind dan ouders bij een kind. Om een
verwantschap coëfficiënt te berekenen, moet je de bestaande bloedlijn volgen en deze met elkaar vermenigvuldigen. Met je
neven en nichten ben je dus: 50% x 50 % x 50% = 12,5 % verwant.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper FvAgteren. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 81849 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€5,99
  • (0)
  Kopen