Dieetleer J2P2
1. DIABETES MELLITUS 2
kent de NDF Voedingsrichtlijn diabetes 2015 en de dieetbehandelingsrichtlijn diabetes mellitus en kan
deze toepassen met diabetes mellitus type 2
1.1 PREVALENTIE
In 2011 850.00 Nederlanders met diabetes, waarvan 90% diabetes type 2. Bij jongeren vrijwel alleen type 1.
Diabetes gaat gepaard met late complicaties. Ondanks dat de zorg verbeterd en daardoor complicaties
afnemen, blijft de totale ziektelast groot doordat het aantal mensen met type 2 toeneemt. Meer dan 80% van
de mensen met type 2 heeft overgewicht. Meer overgewicht is meer kans op chronische ziekten. Met name
een te hoog gewicht waarbij er sprake is van te veel visceraal vet, is geassocieerd met insulinresistentie.
1.2 PREVENTIE
Primaire preventie (activiteiten die voorkomen dat gezonde mensen een bepaald gezondheidsprobleem, ziekte
of ongeval krijgen) is van groot belang omdat type 2 toeneemt onder zowel volwassenen en kinderen.
Overgewicht en obesitas zimojn de belangrijkste risicofactoren voor de ontwikkeling van diabetes type 2.
Mensen met een matig en sterk verhoogd gewichtsgerelateerd gezondheidsrisico (GGR) komen op basis van
hun gezondheidsrisico in aanmerking voor een gecombineerde leefstijlinterventie. Bestaande uit: het
verminderen van de energie-inname, het verhogen van de lichamelijke activiteit en eventueel toevoeging op
maat van psychologische interventies ter ondersteuning van gedragsverandering.
Diabetes mellitus type 2: Insulineresistentie en bètaceldisfunctie (disfunctionerende bètacellen en verminderd
aantal bètacellen), waardoor er hyperglykemie optreedt, de ziekte kan lange tijd ongemerkt verlopen,
aangezien mild verhoogde bloedglucosewaarden in het algemeen geen klachten veroorzaken. Oorzaak ligt in
een combinatie van genetische en leefstijlfactoren. Insulinegevoeligheid hangt sterk samen met het gewicht,
waarbij de vetverdeling (buikomvang) bepalend is. Ook speelt laaggradige ontsteking, geassocieerd met een te
hoog gewicht, een rol bij de mate van insulinegevoeligheid.
1.3 DIAGNOSE
Nuchtere bloedglucose: na ten minste 8 uur vasten.
Wat Waarde Streefwaardes
Bloedglucose ≥ 7,0 mmol/l in nuchtere toestand Glucose: 4,5 – 8 mmol/l
Bloedglucose ≥ 11,1 mmol/l in niet-nuchtere toestand Na maaltijd: < 9 mmol/l
Bloedglucose ≥ 11,1 mmol/l twee uur na een 75 grams orale
glucosetolerantietest
Gestoorde glucosetolerantie: 7,8-11,1)
Hba1c ≥ 48 mmol/mol ≤ 53 mmol/mol (tot 70 jaar)
Cholesterol Totaal cholesterol: ≤ 4,5 mmol/l
LDL ≤ 2,5 mmol/l
Bloeddruk Systolische bloeddruk ≤ 140 mmHg
(>80 jaar ≤ 160 mmHg)
Bij klachten passend bij hyperglykemie zoals polydipsie, polyurie, vermagering, terugkerende infecties,
neurogene pijnen en sensibele stoornissen, is één enkele meting voldoende. Bij mensen zonder klachten moet
de afwijkende bloedglucosewaarde op een tweede dag bevestigd worden om de diagnose te stellen.
1.4 KLACHTEN
Hyperglykemie: polydipsie (onlesbare dorst), veel drinken, polyurie, moeheid, hongergevoel, jeuk en
infecties, blaasontsteking, verminderd gezichtsvermogen, slechte wondgenezing, verzuring,
1
,Dieetleer J2P2
sensibiliteitsstoornis, gewichtsverlies. Bij DM2 staan deze geleidelijk, waardoor de ziekte onopgemerkt
kan blijven.
Ketoacidose: vooral bij DM1. Door insulinetekort wordt lipolyse sterk gestimuleerd. Kan ook ontstaan
bij niet ontdekte diabetes en sterk verhoogde insulinebehoefte (bijv. bij ziekte, stess).
Hypoglykemie: trillen, transpireren, angst, hartbonzen, honger, bleek zien, concentratieverlies,
onscherp zien, verwardheid, afname reactievermogen, rusteloosheid, hoofdpijn, irritatie en agressie,
moeite met spreken, stuiptrekkingen. Meestal bij <3,5 mmol/l. Oorzaken: te veel insuline, overslaan
maaltijd, minder of later eten, vertraagde maaglediging, meer activiteiten zonder aanpassing van
insulinedosering of zonder eten, alcohol. 20 g koolhydraten in vloeibare vorm.
1.5 COMPLICATIES
Macrovasculaire complicaties: door versnelde vorm van artherosclerose in de kransslag-, halsslag- en
beenslagaders een verhoogd risico op een myocardinfarct, beroerte en perifeer vaatlijden (nog meer bij
risicofactoren zoals roken, hypertensie en dislipidemie). Patiënten met diabetes hebben een twee tot vier keer
zo hoge kans om cardiovasculaire complicaties te krijgen. Cardiovasculaire ziekten zijn verantwoordelijk voor
ongeveer 80 procent van de mortaliteit bij mensen met diabetes. Patiënten met diabetes hebben een
gemiddeld vijf tot tien jaar kortere levensverwachting, voornamelijk als gevolg van cardiovasculaire ziekten.
Microvasculaire complicaties:
Retinopathie. Achtergrondretinopathie (doorlaatbaarheid capillairen vergroot/afgesloten) en
proliferatieve retinopathie (nieuwe vaatjes in glasvocht die kunnen gaan bloeden/netvlies loslating
veroorzaken). Diabetische retinopathie komt voor bij ongeveer 40 procent van de totale populatie van
mensen met diabetes. Bij 10 procent hiervan is er sprake van proliferatieve retinopathie. Hypertensie.
Nefropathie. Vooral veroorzaakt door hyperglykemie en hypertensie (50% van diabetespatiënten).
Nierfunctie aangetast, begint met eiwitverlies (albumine).
Neuropathie. Problemen in het maagdarmkanaal (misselijkheid, braken, snelle verzadiging zorgen
voor schommelingen in bloedglucosewaarden) en beschadiging van motorische en sensorische
zenuwvezels (tintelingen en pijnklachten in handen, benen en voeten). Onopgemerkte verwondingen
aan voeten kunnen infecteren en gangreen ontstaat. Ook kan neuropathie in combinatie met
microvasculaire complicaties erectiestoornissen veroorzaken. Ongeveer 18 –28 procent van de
mensen met diabetes mellitus krijgt neuropathie. Ongeveer 30 – 50 procent van de patiënten met
diabetes mellitus heeft last van maagontledigingsstoornissen (gastroparese), mede ten gevolge van
autonome neuropathie.
1.6 BEHANDELING
Bij DM2 wordt eerst gestart met adviezen over stoppen met roken, voldoende beweging, gewichtsverlies en
goede voeding. Daarna orale medicijnen. Als dat nog niet genoeg werkt is insulinetoediening nodig.
Streefwaarden bloedglucose: nuchter 4,5 tot 8 mmol/l; 2 uur postprandiaal < 9 mmol/l;
Biguaniden metformine Verhogen van de insulinegevoeligheid, •maag-darmklachten;
bevorderen van het glucoseverbruik •geen hypoglykecemie;
door de weefselcellen en remmen van •geen gewichtstoename;
de gluconeogenese in de lever. •verhoogd kans op B12 tekort
Sulfonylureumderivaten Stimuleren van de insulineafgifte door •hypoglykemie (houden vaak
de bètacellen van de pancreas. langer aan dan die bij
Versterken van het effect van insuline in insulinegebruik;
de weefsels, waardoor de glucose •maag-darmstoornissen
gemakkelijker (misselijkheid, braken, diarree en
wordt opgenomen. obstipatie);
•‘flushing’ (rood hoofd) bij het
gebruik van alcohol.
Alfa- Vertragen de afbraak van di-, oligo- en •zeer vaak flatulentie (overmatige
glucosidaseremmers polysachariden uit de voeding. winderigheid).
Thiazolidineodionen
Incretine-enhancers Voorkomen van hydrolyse van •verkoudheid, bovenste
(DPP4-remmers) incretinehormonen, hierdoor blijft de luchtweginfecties.
werking van incretines langer bestaan.
(Dit verhoogt de glucoseafhankelijke
2
, Dieetleer J2P2
insulineafgifte en vermindert de
glucagonafgifte.)
GLP- analogen Incretine-mimeticum. Verhogen van •maag-darmklachten zoals
glucoseafhankelijke insulineafgifte en misselijkheid en diarree;
verminderen van glucagonafgifte. •verminderde eetlust; •buikpijn;
•gewichtsverlies.
GLP-1 (incretine): geven signalen af nadat voeding in de darmen komt:
• ↑ insuline, ↓ glucagon
• Vertraagt maaglediging
• Vermindert honger
= bloedglucose daalt
Het stofje DPP-4 remt de GLP-1/incretine waardoor de bloedglucose juist stijgt
1.7 VOEDINGSAANBEVELINGEN
Diverse voedingsfactoren spelen een rol bij de preventie van diabetes type 2.
Verzadigd De inname van verzadigd vet heeft een negatieve invloed op de lichaamssamenstelling (lever,
vet visceraal) en daarmee op het risico van het ontwikkelen van DM2
Gezoete Het terugdringen van de hoeveelheid vloeibare suiker (<10 en%) kan helpen om de
dranken obesitasepidemie terug te dringen. Gezoete dranken verslechteren cardiovasculaire
risicoprofiel en vergroten risico op gewichtstoename.
Alcoholcon Mogelijk biedt matige alcoholconsumptie, door toename van insulinegevoeligheid,
sumptie bescherming tegen de ontwikkeling van DM2. Er zitten echter ook nadelen en risico’s aan
verbonden.
Koffie Koffie met en zonder caffeïne worden geassocieerd met een lagere kans op het ontwikkelen
van DM2. Mogelijk speelt toegenomen insulinegevoeligheid een rol. Gerandomiseerde studies
zijn nodig om causaliteit vast te stellen en het onderliggende mechanisme te ontrafelen. Het
stimuleren van koffieconsumptie als preventiestrategie op populatieniveau is lastig te
realiseren. Er lijken geen redenen te bestaan om voor mensen met diabetes andere adviezen
te hanteren dan voor de algemene populatie.
Vitamine D Een goede vitamine D voorziening wordt recent ook in verband gebracht met een lager risico
op diabetes type 2. Het advies is gelijk aan het algemeen advies van de Gezondheidsraad.
De kwaliteit van de geconsumeerde vetten en koolhydraten is belangrijker dan de hoeveelheid van deze
macronutriënten. Het is bewezen dat een voedingspatroon
rijk aan volkorenproducten, fruit, groenten, peulvruchten en noten
met matige alcoholconsumptie
met weinig geraffineerde graanproducten, rood of bewerkt vlees en een lage inname van
suikerbevattende dranken
is geassocieerd met een relatief lage kans op diabetes type 2 en een relatief gunstig risicoprofiel bij mensen
met diabetes type 2. Er zijn verschillende voedingspatronen die geschikt zijn als preventie van diabetes en bij
diabetesmanagement. De nadruk ligt daarbij op de kwaliteit van de voeding, waarbij de voeding persoonlijk
wordt aangepast en rekening wordt gehouden met persoonlijke wensen, culturele voedselvoorkeuren en juiste
hoeveelheid energie. Diverse voedingspatronen kunnen hiervoor als uitgangspunt dienen, zoals het
mediterrane, laag glykemische index, gematigd koolhydraatbeperkte en vegetarische voedingspatroon.
MACRONUTRIËNTEN
Koolhydraten
Kwaliteit: groenten, fruit, volkorenproducten en peulvruchten bevatten naast koolhydraten ook andere
nutriënten. Daarom hebben deze koolhydraat bevattende producten de voorkeur boven koolhydraatrijke
producten die veel vet, suiker of zout bevatten.
Glykemische index: stijging glucosespiegel gedurende twee uur na de consumptie van 50 gram koolhydraten.
Dit wordt vervolgens uitgedrukt als percentage ten opzichte van een referentievoedingsmiddel (witbrood of
glucose) (GL). De GL is als volgt te berekenen: GL = (hoeveelheid koolhydraat in een portie * GI) / 100. Een hoge
GL is groter of gelijk aan 20; een lage GL is kleiner of gelijk aan 10. Het vervangen van hoogglykemische
producten door laagglykemische producten geeft een kleine verbetering van glucoseregulatie.
3