De Energietransitie
Hoofdstuk 1: Aanleidingen voor de energietransitie 2
Hoofdstuk 2: Energie 6
Hoofdstuk 3: Beleidsdoelen van de energietransitie 10
Hoofdstuk 4: Opties voor een hernieuwbaar energiesysteem 12
Hoofdstuk 5: Energiebalans 22
Hoofdstuk 6: Energieverbruik 24
Hoofdstuk 7: Energieproductie 27
Hoofdstuk 8: Uitstoot van broeikasgassen 28
Hoofdstuk 9: Nederland ten opzichte van andere landen 30
Hoofdstuk 10: De energiesector 32
Hoofdstuk 11: Transport en distributie van energie 39
Hoofdstuk 12: Opslag van energie en energiesturing 43
Hoofdstuk 13: Het energiesysteem van de toekomst 45
Hoofdstuk 14: De energietransitie in een breder perspectief 47
1
 
, Hoofdstuk 1: Aanleidingen voor de energietransitie
1.1 Klimaatverandering
Klimaat: de gemiddelde situatie van het weer in een bepaald gebied gedurende een langere
periode (30 jaar).
Weer en klimaat zijn niet hetzelfde, het weer kan namelijk snel omslaan of veranderen.
De weerstoestand bestaat uit temperatuur, hoeveelheid neerslag en windkracht. Klimatologen
kijken zowel naar gemiddelde waarden van deze indicatoren als naar extremen.
Milieu: de omgeving waarin iemand leeft. Bepaalde sto en zijn schadelijk voor het milieu, maar
hebben geen direct e ect op het klimaat.
Een energiebron is hernieuwbaar als deze niet uitgeput raakt door het gebruik ervan. Maar dan
nog kan dit impact hebben op het milieu of klimaat.
Duurzaam houdt niet alleen in dat een energiebron onuitputtelijk is, maar ook dat het gebruik
ervan vrijwel geen negatieve invloed heeft op het milieu en klimaat.
Broeikasgassen:
- Koolstofdioxide (CO2)
- Methaan (CH4)
- Distikstofoxide (N2O)
- Fluor(kool)watersto en (F-gassen)
- CF4 = Poly uorkoolwatersto en (elektrotechniek)
- SF6 = Zwavelhexa uoride (elektrotechniek)
- HFC-23= Fluoroform of Tri uormethaan (koelmiddel / brandvertrager).
Vanaf het moment dat de aarde is ontstaan is er continue klimaatverandering geweest. Veel
factoren zijn van invloed op het klimaat, stralingsniveau van de zon, de schommeling van afstand
tussen de zon en de aarde, inslag van meteorieten, verschuiven van continenten en
vulkaanuitbarstingen.
De aarde heeft een atmosfeer: een dunne laag van
gassen die om de aarde heen hangt. warmtestraling
van de zon gaat door de atmosfeer in de richting van
de aarde, waar het aardoppervlak een deel van de
straling absorbeert. Hierdoor warmt de aarde op. Het
andere deel van de warmtestraling wordt
teruggekaatst in de richting van de atmosfeer (albedo
e ect). De atmosfeer absorbeert een deel van de
straling, om deze warmte deels terug te stralen
richting aarde. Deze continue uitwisseling van straling
veroorzaakt opwarming: Natuurlijk Broeikase ect.
De gassen die in de atmosfeer warmtestraling
absorberen en vervolgens geleidelijk in alle richtingen
weer afgeven zijn broeikasgassen (koolstofdioxide,
methaan en dixstofoxide).
CO2 equivalent
Dit is een maat om aan te geven hoeveel de uitstoot van een bepaald broeikasgas bijdraagt aan
de opwarming van de aarde, omgerekend naar het e ect van 1kg CO2. CO2 heeft dus een CO2
equivalent van 1, maar dat van methaan is 28. Distikstofoxide heeft een CO2 equivalent van 265.
De impact van menselijke activiteiten op de verandering van de concentratie broeikasgassen
begon al bij de landbouwrevolutie 10.000 jaar vC. Ontbossing om ruimte te maken voor
landbouw.
De invloed gaat dus al ver terug, maar de echte ‘gamechanger’ is de tweede industriële revolutie
eind 19e eeuw. Het toenemende gebruik van fossiele brandsto en.
Fossiele brandsto en zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit resten van plantaardig en dierlijk
leven. Wanneer organisch materiaal afsterft en wordt bedekt met een laag slib of klei zodat er
geen zuurstof bij kan komen, vormt het zich onder de juiste druk en temperatuur in de loop van de
jaren tot turf (gedroogd veen), bruinkool, steenkool, aardolie of aardgas. Fossiele brandsto en zijn
2
 ff fl flff ff fl ff ff ff ff ff ff
, dus eigenlijk een zeer geconcentreerde vorm van biomassa: organisch materiaal. Bij verbranding
van dit materiaal ontstaat CO2. De hoeveelheid verschilt per type fossiele brandstof, van laag naar
hoog:
- aardgas
- aardolie
- steenkool
- bruinkool
- turf
Dit zijn de conventionele fossiele brandsto en.
De onconventionele fossiele brandsto en zijn brandsto en die op een andere manier
gewonnen worden. Schaliegas en schalgeolie zijn opgesloten in kleine holtes in ondergrondse
steenlagen, om deze te kraken zijn chemicaliën nodig. Teerzandolie wordt wordt gewonnen door
teerzandgrond af te graven en de aanwezige olie vervolgnes te scheiden van grond, zand, teer en
water.
Winning onconventionele brandsto en kost meer energie en is milieuonvriendelijker.
Sinds oorlog met Oekraïne heeft Europa een groot deel van het aardgas uit Rusland vervangen
door Amerikaans schaliegas.
In principe hoort klimaatverandering bij de aarde en passen planten en dieren zit aan de
veranderende omstandigheden aan. Het tempo van klimaatverandering ligt echter zo hoog dat dit
lastig is.
E ect van klimaatverandering op de mens:
- Het uitsterven van dier- en plantsoorten sneller: miljoenen soorten dreigen te verdwijnen.
Intussen komen er minder soorten bij. De biodiversiteit neemt af.
- Het weer word extremer: meer hittegolven, meer koudegolven, orkanen, extreme neerslag en
meer droogte.
- Bepaalde gebieden worden daardoor onbewoonbaar -> migratiestromen.
- Voedsel en drinkwatervoorziening komen onder druk te staan -> kan leiden tot con icten.
- Grondwater verzilt -> negatief voor landbouw en drinkwater
- Europa zal te maken krijgen met tropische infectieziekten
- Zeespiegel stijft doordat warmer water meer ruimte inneemt en landijs smelten -> eilanden
verdwijnen en landen en steden zullen vaker overstromen
- Nederland meer investeren in dijken etc -> maar uiteindelijk zal NL ook verdwijnen.
- Voorraden fossiele brandsto en zijn regionaal geconcentreerd (en kunnen daarmee
geopolitieke spanningen opleveren)
Sommige veranderingen zorgen voor een versterking van het broeikase ect. Het belangrijkste
broeikasgas in de atmosfeer is waterdamp. waterdamp komt in de lucht wanneer water verdampt.
Omdat warmere lucht meer waterdamp kan bevatten, neemt de concentratie van waterdamp toe
als de lucht rondom de aarde opwarmt. Gletsjers kaatsen meer warmtestraling terug dan
gesmolten water. Smeltende gletsjers zorgen daarom niet alleen voor een stijging van de
zeespiegel, maar ook voor meer geabsorbeerde warmtestraling. Oceanen (de planten en dieren)
nemen wereldwijd meer dan de helft van de co2 op. Door opwarming en verzuring van het
zeewater komt op bepaalde plaatsen steeds minder leven in zee voor en kan er dus minder co2
worden opgenomen.
Permafrost bevat grote hoeveelheden methaan die vrijkomen zodra de grond ontdooit.
Klimaatverandering heeft vooral een negatief e ect op de biodiversiteit en de mensheid. Daarom
hebben 200 landen in 2015 het Klimaatakkoord van Parijs afgesproken om de
temperatuurstijging van de aarde te beperken tot 2C. Boven de 2C zullen er onomkeerbare
processen op gang komen.
Het Global Warming Potential (GWP) van broeikasgassen is een maat voor het vermogen van
een gas om bij te dragen aan de opwarming van de aarde. Het geeft aan hoe sterk een
broeikasgas de warmte in de atmosfeer kan vasthouden in vergelijking met koolstofdioxide (CO₂),
dat als referentiepunt wordt gebruikt. Het GWP van CO₂ is vastgelegd op 1.
Andere broeikasgassen, zoals methaan (CH₄) en lachgas (N₂O), hebben een veel hoger GWP
omdat ze meer warmte kunnen vasthouden. Methaan heeft bijvoorbeeld een GWP van ongeveer
28-36, wat betekent dat het per massa-eenheid 28-36 keer meer warmte vasthoudt dan CO₂ over
een periode van 100 jaar. Lachgas heeft een GWP van rond de 298.
3
 ff ff ff ff ff ff ff ff fl
, Het GWP wordt berekend over een bepaalde tijdsperiode, meestal 20, 100, of 500 jaar, en helpt
bij het vergelijken van de impact van verschillende broeikasgassen op de klimaatverandering.
1.2 Milieu- en gezondheidsproblematiek
Verbranding van fossiele brandsto en en biomassa levert behalve de uitstoot van broeikasgassen
ook emissies van jnstof en andere schadelijk sto en op, zoals NOx -> een verzamelnaam voor
mono-stikstofoxide. Bij inademing zijn deze sto en schadelijk voor mens en dier.
- Fijnstof en stikstofdioxide dragen ook bij aan smog. En heeft het directe gevolgen voor de
gezondheid.
- In Europa zorgt luchtvervuiling voor een kortere gemiddelde levensduur van 2 jaar en leidt zij tot
meer doden dan roken.
- Draagt ook bij aan het stikstofprobleem dat in NL sinds 2019 op de politieke agenda staat.
Klimaatproblematiek heeft een mondiaal e ect.
Milieuproblematiek is een lokale aangelegenheid.
1.3 Aardbevingsproblematiek Groningen
De winning van fossiele brandsto en in Nederland gaat ver terug. In de Middeleeuwen is het
merendeel van beschikbare biomassa, bossen, verdwenen en is hout een schaarse brandstof
geworden. Daarom begint met turf te winnen. De eerste InduRevo zorgde voor een toenemende
vraag naar kolen.
1948 werden eerste gasvelden gevonden, 1959 in Groningen.
De Nederlandse Aardolie Maatschappij krijgt een vergunning om Groningse aardgas te winnen.
Ontdekking van aardgas in Groningen leidt tot beslissing om gebouwde omgeving in Nederland
aan te sluiten op aardgas.
Politiek grijpt pas in 2014 in. In 2012 vond er al een grote aardbeving plaats. Na de volgende in
2018 wordt besluit genomen de aardgaskraan dicht te draaien in 2023. Het stoppen van het
gebruik van aardgas leidt niet tot minder uitstoot. De uitstoot werd op korte termijn alleen maar
hoger.
1.4 Geopolitieke afhankelijkheid en leveringszekerheid
Energie is een basisbehoefte. Nederland is sterk afhankelijk van betaalbare en betrouwbare
energievoorziening. Wanneer een land niet in grote mate zelfvoorzienend is en te afhankelijk van
bepaalde leveranciers, kunnen ontwikkelingen elders in de wereld van grote invloed zijn op de
leveringszekerheid en betaalbaarheid van de energievoorziening (bijv oorlog Oekraïne en
Rusland).
Ook het geval tijdens de oliecrisis in 1971. Doordat een aantal OPEC-landen een embargo
afkondigde tegen onder meer Nederland, moesten wij ineens aardolie uit andere landen
importeren. Hierdoor steeg de prijs en kwam NL in een economische crisis. Ook zorgen de
oliecrisis toe dat westerse landen in hun energievoorziening minder afhankelijk wilden zijn van
niet-Westerse landen. Daarnaast werd er ook gekeken naar het beperken van energieverbruik en
zetten landen in op kernenergie. Ten slotte werd er onderzoek gedaan naar hernieuwbare
energievormen zoals zonne- en windenergie.
OPEC: De Organisatie van olie-exporterende landen is een samenwerkingsverband van dertien
landen die netto olie uitvoeren. De intergouvernementele organisatie probeert door het veranderen
van het aanbod van olie de prijs daarvan te sturen.
Denemarken maakte na de oliecrisis een grote omslag. Zij waren bijna volledig afhankelijk van de
import van olie en besloten energiesysteem sterk te wijzigen. Warmtenetten werden aangelegd en
land zette zwaar op zonne- en windenergie.
1.5 Toekomstbestendige economie
Politici en bestuurders van bedrijven realiseren zich in toenemende mate dat de energietransitie
zowel een bedreiging als een kans kan zijn voor bedrijven, de economie en de werkgelegenheid.
Een succesvolle energietransitie is dus in toenemende mate een voorwaarde om bedrijven en
werkgelegenheid te kunnen behouden. De Nederlandse overheid helpt bedrijven met de ‘groene
industriepolitiek’ helpen te verduurzamen.
4

fi ffff ff ff ff