Samenvatting GIO boek
Hoofdstuk 1: Management en Organisatorisch Gedrag
Dit hoofdstuk biedt een introductie tot de fundamentele concepten van management en
organisatiegedrag, met de nadruk op hoe effectief managementorganisaties en hun
werknemers kan verbeteren. Belangrijke thema’s zijn de aard van werk, het veranderende
karakter van werkplekken, en een model van organisatiegedrag.
1.1 De Aard van Werk
Werk wordt gezien als een essentiële activiteit in de samenleving, die meerdere functies
dient, zoals economische waarde, sociale status, en zelfvervulling. Een goed begrip van werk
helpt individuen productiever te worden en de kwaliteit van hun leven te verbeteren.
Managers moeten leren hoe ze de steeds veranderende werkplek effectief kunnen beheren,
waarbij ze rekening houden met technologische veranderingen, de wereldwijde
concurrentie, en de veranderende verwachtingen van werknemers.
1.2 De Veranderende Werkplek
Managers worden geconfronteerd met verschillende uitdagingen zoals internationale
concurrentie, nieuwe technologieën, de noodzaak van verhoogde kwaliteit, en diversiteit op
de werkvloer. Het effectief beheren van mensen in deze context vereist het balanceren van
prestaties en welzijn, en het aanpassen aan snelle veranderingen.
1.3 De Aard van Management
Management wordt gedefinieerd als het proces van plannen, organiseren, leiden en
controleren van middelen en mensen om organisatiedoelen te bereiken. De
verantwoordelijkheden van managers verschillen afhankelijk van hun hiërarchische niveau en
functie, maar in grote lijnen omvatten deze strategische planning, controle, het scannen van
de omgeving, toezicht houden, coördineren, klantrelaties beheren, en interne consultancy. In
de 21e eeuw moeten managers globale strategieën ontwikkelen, technologische meesters
worden, politiek inzicht hebben, en sterke leiders-motivators zijn.
1.4 Een Model van Organisatiegedrag en Management
Organisatiegedrag richt zich op het bestuderen van mensen in organisaties op drie niveaus:
het individu, de groep en de organisatie als geheel. Het doel is om menselijk gedrag in
organisaties te begrijpen en te voorspellen. Het hoofdstuk introduceert een model dat vijf
bouwstenen omvat:
1. Individuen en groepen: Medewerkers verschillen in vaardigheden, motivatie en
ambities, en moeten effectief communiceren, besluiten nemen en omgaan met
macht.
2. Taken en technologie: Het type werk dat wordt verricht, en de gebruikte technologie
beïnvloeden de manier waarop taken worden uitgevoerd.
, 3. Organisatiedesign: Dit betreft de structuur van een organisatie, gericht op het
coördineren van medewerkers om prestaties te verbeteren.
4. Organisatieprocessen: Processen zoals leiderschap, besluitvorming en macht spelen
een belangrijke rol bij het vormgeven van de werkplek.
5. Management: Management fungeert als het 'cement' dat deze bouwstenen
samenbrengt en zorgt voor effectief beheer van middelen.
De vijf genoemde componenten werken samen om de prestaties van organisaties te
verbeteren, en vormen de basis voor verder onderzoek naar organisatiegedrag en
management.
, Hoofdstuk 2: Individuele en Culturele Verschillen
Hoofdstuk 2 richt zich op de invloed van individuele en culturele verschillen op
werknemersprestaties en organisatiegedrag. Deze verschillen spelen een belangrijke rol in
hoe mensen reageren op werkomgevingen, hoe zij zich gedragen en hoe managers hen
kunnen motiveren en leiden.
2.1 Individuele en Culturele Factoren in Werknemersprestaties
Mensen brengen hun persoonlijke kenmerken mee naar het werk, wat invloed heeft op hun
prestaties en interacties. Managers moeten rekening houden met deze verschillen bij het
selecteren van mensen voor bepaalde functies, omdat deze invloed hebben op hun
vermogen om te reageren en hun motivatie. Factoren zoals mentale en fysieke capaciteiten,
persoonlijkheid en stressbestendigheid bepalen hoe werknemers omgaan met taken en
uitdagingen.
2.2 Vermogen en Vaardigheden van Werknemers
Vermogen verwijst naar iemands capaciteit om te reageren, terwijl motivatie de wens om te
reageren vertegenwoordigt. Vermogens kunnen worden verdeeld in mentale en fysieke
capaciteiten. Mentale capaciteiten, zoals verbaal begrip, inductief redeneren en geheugen,
beïnvloeden hoe mensen informatie verwerken en beslissingen nemen. Fysieke capaciteiten,
zoals uithoudingsvermogen en coördinatie, zijn eveneens belangrijk voor het uitvoeren van
bepaalde taken.
2.3 Persoonlijkheid en Werknemersgedrag
Persoonlijkheid is een stabiele set van kenmerken die bepaalt hoe mensen zich gedragen.
Het is belangrijk voor managers om deze verschillen te begrijpen omdat ze van invloed zijn
op werkprestaties en interacties op de werkvloer. Persoonlijkheidskenmerken zoals locus of
control, waarbij mensen hun succes of falen toeschrijven aan hun eigen inspanningen
(interne locus) of aan externe factoren (externe locus), spelen een belangrijke rol bij de
motivatie en prestaties van werknemers.
2.4 Persoonlijkheidskenmerken en Organisaties
Er zijn verschillende persoonlijkheidskenmerken die van invloed zijn op
werkgedrag. Authoritarisme verwijst naar iemands oriëntatie op autoriteit, waarbij mensen
met een hoge score neigen tot controlerend gedrag. Dogmatisme is een andere eigenschap
waarbij mensen geneigd zijn rigide en gesloten van geest te zijn, wat invloed kan hebben op
hun besluitvorming en leiderschapsstijl.
2.6 Persoonlijke Waarden en Ethiek
Waarden zijn overtuigingen die bepalen wat mensen belangrijk vinden, zoals ambitie of
eerlijkheid. Instrumentele waarden gaan over de methoden waarmee einddoelen worden
nagestreefd, terwijl terminale waarden de einddoelen zelf vertegenwoordigen. Ethiek speelt