3.3 probleem 4: Psychological interventions
Leerdoelen:
1. Effect van psychotherapie op chronische pijn?
2. Hoe werkt psychotherapie?
3. Effect van exposure op chronische pijn? Hoe werkt dit?
4. Effect van anxiety op chronische pijn?
5. Effect van emotieregulatie-strategieën op chronische pijn?
6. Hoe werken deze strategieën + effectief?
Turk, D. C. & Flor, H. (2013). The cognitive-behavioral approach to pain management. In
Wall and Melzack’s Textbook of Pain (pp. 592–602). Elsevier.
Introductie
De meeste mensen met chronische pijn blijven ondanks behandeling last hebben van (milde) pijn.
Er is redelijk wat variatie in de patiënt responsen op verschillende behandelingen. Dit suggereert dat
er andere factoren betrokken zijn bij fysieke ziekte die bijdragen aan de pijnervaring en respons,
zelfs wanneer de fysieke ziekte genezen is.
Er wordt niet verwacht dat cognitieve-gedrag therapie een patiënts pijn compleet kan elimineren,
maar dat de intensiteit en frequentie van pijn kunnen worden verminderd. Dit kan worden gedaan
door fysieke her-conditionering, exposure, acquisitie van verschillende cognitieve en gedrags-
copingsskills.
Cognitive-behavioral model
Integreert contextuele variabelen, sociale invloeden en principes van operant en respondent leren
met een focus op cognitieve factoren.
De kritieke factor voor het cognitieve-gedragsmodel is dat mensen toekomstige gebeurtenissen
leren voorspellen door gebeurtenissen in hun verleden en de eigen informatieverwerking. Dit
betekend dat mensen hun respons gebaseerd zijn op idiosyncratische representaties en niet op de
objectieve realiteit (door bestaande kennis).
De aandacht wordt daarnaast ook gefocust op belangrijke personen (persoonlijk) die adaptieve en
maladaptieve (negatief aanpassen) vormen van denken, voelen en gedragen kunnen versterkten.
Doelen van CBT
- Patiënten leren om effectievere en meer bevredigendere levens te leven ondanks de
aanwezigheid van discomfort en andere gerelateerde problemen.
- Verminderen van overdreven vertrouwen (hangen) op de gezondheidszorg.
- Verminderen van de afhankelijkheid van analgesic medicatie.
- Functionele capaciteit vergroten
- Terugkeren naar werk of dagelijkse activiteiten waar mogelijk.
Objectieven van CBT
- Demoralisatie (destructie/ontmoediging) tegenwerken door patiënten te assisteren in het
veranderen van hun blik op pijn, ongemak en lijden van overweldigend naar handelbaar.
- Patiënten leren dat er copingsstrategieën zijn om zich aan te passen en te reageren op pijn en de
hieruit volgende problemen.
- Patiënten assisteren bij het conceptualiseren van hun kijk naar zichzelf als passief, reactief en
hulpeloos naar actief, vindingrijk en competent.
- Patiënten helpen om de associaties tussen hun gedachten, gevoelens, gedrag en fysiologie te
leren en om vervolgens maladaptieve patronen te identificeren en aan te passen.
- Patiënten specifieke copingsskills leren en wanneer en hoe deze gebruikt kunnen worden.
,- Het zelfvertrouwen van patiënten verhogen en ze aanmoedigen om zelf succesvolle uitkomsten
aan hun inspanningen toe te schrijven.
- Patiënten helpen om proactief problemen te verwachten (anticipatie) en oplossingen te
genereren, dit faciliteert onderhoud en generalisatie.
Vijf onderliggende centrale assumpties van cognitieve gedrags-perspectief
1. Mensen zijn actieve verwerkers (processors) van informatie en geen passieve reactors.
2. Gedachten (bv. benaderingen, verwachtingen en overtuigingen) kunnen een stemming
veroorzaken en beïnvloeden, fysiologische processen beïnvloeden, sociale consequenties hebben
en gedrag stimuleren (impetus). Deze factoren kunnen elkaar ook andersom beïnvloeden.
3. Gedrag wordt bepaald als gevolg van beide individuele- en omgevingsfactoren.
4. Mensen kunnen meer adaptieve manieren van denken, voelen en gedragen leren.
5. Mensen moeten actief samenwerken om hun maladaptieve gedachten, gevoelens en gedragen
te veranderen.
Samenwerking staat centraal binnen de CB-benadering. Artsen zijn leraren, coaches en
trainers en werken samen met de patiënt.
Dit hoofdstuk focust alleen op psychologische componenten van CBT, deze moeten echter binnen een
breder model (met fysieke en vocationele componenten) overwegen worden.
6 overlappende fasen van CBT
CBT bestaat uit 6 overlappende fasen die flexibel geïmplementeerd
en individueel aangepast moeten worden voor een patiënts
behoeften.
Fase 1: Assesment
Het interviewen van patiënten en belangrijke personen (persoonlijk),
gebruiken van gestandaardiseerde self-report metingen en observat-
ionele procedures. Evalueren van psychosociale- en gedragsfactoren
die waarschijnlijk een effect hebben op de patiënts responsen en
belangrijk zijn tijdens therapie. De geïntegreerde informatie wordt
dan gebruikt in het formuleren van de componenten en het proces
van de therapie.
Fase 2: Re-conceptualiseren
Re-conceptualisatie betreft het continu reoriënteren van patiënten hun geloof dat de symptomen of
fysieke beperkingen overweldigend en onhandelbaar zijn. Allesomvattende sensorische ervaringen
die voortkomen uit pathologische (lichamelijk waarneembaar) veranderingen door het eigen geloof
in symptomen en beperkingen kunnen worden veranderd en gecontroleerd door de patiënt zelf, tot
op een bepaalde hoogte.
- Patiënten ervan bewustmaken dat gedachten en emoties een rol spelen bij het behoud van
onrust en fysieke symptomen van pijn.
- Een arts brengt de problematische gedachten en zorgen van een patiënt aan het licht, erkent
deze en construeert een atmosfeer waarin patiënten hun eigen overtuigingen kunnen
heroverwegen. De arts probeert concurrerende gedachten uit een patiënt te halen in plaats van
zelf alternatieve gedachten voor te stellen, daarna versterkt de arts het adaptieve karakter van
deze alternatieven.
- Het is belangrijk om patiënten op de hoogte te brengen dat zij altijd hun bedenkingen (concerns),
angsten en frustraties uiten. Wanneer dit niet wordt geuit zal dit motivatie/succes in de weg
staan.
, - Patiënten worden aangemoedigd om stressvolle voorvallen (episodes) zelf te beoordelen en om
de symptomen die daarna volgden te bestuderen. Met hulp van de arts kunnen ze de impact van
hun gedachten en gevoelens op het ervaren van symptomen ontdekken.
- Cognitieve errors (maladaptieve gedachten) dragen bij
aan pijnperceptie, emotionele onrust en beperking in
degenen met chronische pijn. Fysieke factoren dragen
echter weinig bij aan variabiliteit van pijn en beperking.
Deze gedachten zijn het doelwit van interventie (42-6).
- Hierna introduceert de arts het concept van pijngedrag
en operant leren en bespreekt de belangrijke rol van
andere personen in het onbewust (unwittingly) en
onbedoeld (inadvertently) versterken en in stand houden
van de patiënts expressie van pijn, onrust en lijden.
- Vervolgens begint educatie op een meer formele manier.
Een conceptualisatie gebaseerd op het gate controle
model wordt geïntroduceerd en contrasteert met het
unidimensionale sensorische-fysiologische model dat
veel patiënten aanhouden. De interactie van gedachten,
humeur en sensorische aspecten van een situatie worden
op een duidelijke begrijpelijke manier gepresenteerd
door de patiënt eigen ervaringen als illustraties te
gebruiken. Dit zal zorgen voor herbenadering van deze
stimuli.
- Patiënten leren uiteindelijk dat hun pijn bestaat uit meerdere componenten die door
verschillende fasen gaan, die gedeeltelijk worden beïnvloed door hun eigen reacties.
Fase 3: Skills acquisitie
Door te leren om fysiologische responsen zelf te reguleren (self-regulate) en problematische situaties
te beheren, ontwikkelen patiënten een sterker gevoel van persoonlijke controle over pijn en
gerelateerde factoren.
- Tijdens deze fase biedt een arts oefening met verschillende cognitieve en gedrags-copingsskills
die gericht zijn op het veranderen van de patiënts respons op omgevingsfactoren van hun pijn.
Dit zijn ondersteunende copingsskills (bv. attention diversion, relaxation skills), veranderen van
maladaptieve interpretaties, veranderen van factoren die stress veroorzaken (bv. slechte
communicatie).
De patiënt moet de motivatie achter verschillende skills leren, dit moet eerst gebeuren
voordat de patiënt de skill zelf leert en gaat oefenen.
- Probleemoplossende oriëntatie (chronische pijn-behandeling): Een goede manier om over pijn
na te denken is als opeenvolgende problemen in plaats van één overweldigend probleem
chronische pijn veroorzaakt veel kleine en grote problemen (familiair, beroepsmatig, sociaal,
recreationeel en financieel) zowel als fysieke problemen. Deze problemen kunnen zo een voor
een aangepakt worden om pijn tegen te gaan.
1e stap: identificeren van situaties geassocieerd met pijn, oplossen en alternatieven bedenken,
accepteren dat succes niet altijd mogelijk is.
- Spierrelaxatie en gecontroleerde ademhaling: niet alleen als respons op pijn maar ook als
gedrags-copingsskill waardoor patiënten in controle voelen over stressvolle situaties (geen
hulpeloos gevoel). Het is belangrijk om de beste persoonlijke techniek te ontdekken.
- Attention diversion: aandacht van pijn afhalen zorgt voor verminderde perceptie van pijn en
vermindering van stress en opwinding, maar helaas niet in alle gevallen.