Een samenvatting van inleiding in de psychologie, gebaseerd op het boek psychologie een inleiding de achtste druk. Met deze samenvatting heb ik een 8,7 behaald. De samenvatting bevat alle 14 hoofdstukken.
Inleiding in de psychologie: H1, college 1
Wat is het verschil tussen pseudopsychologie en psychologie?
Pseudopsychologie is: niet onderbouwde psychologische aannamen die zich als
wetenschappelijke waarheid voordoen.
Door 5 vaardigheden aan jezelf voor te leggen en kritisch te denken mag je het psychologie
noemen:
Wat is de bron?
Is de bewering redelijk of extreem?
Wat is het bewijsmateriaal?
Kan de conclusie door bias zijn beïnvloed?
Confirmation bias: Eigen opvattingen kiezen boven de opvattingen van iemand
anders.
Emotionele bias: Het denken over iets wordt negatief beïnvloedt door onze eigen
emoties.
Denkfouten, zoals bijvoorbeeld zwart-wit denken.
Perspectief:
Biologisch perspectief: Het lichaam kan apart van de geest worden bestudeerd
- Neurowetenschap: Werking van de genen, hersenen, het zenuwstelsel en/of de
hormonen.
- Evolutionaire psychologie: Gedrag is de uitkomst van genetische aanpassingen
(Darwins natuurlijke selectie).
Cognitief perspectief: De wetenschappelijke methode kan worden gebruikt om de geest te
bestuderen
- Cognitie: Opnemen, opslaan en gebruiken van informatie
Behavioristisch perspectief: Psychologie moet de wetenschap van observeer baar gedrag
zijn, niet van mentale processen
Perspectief van de gehele persoon:
Psychodynamische psychologie: Persoonlijkheid en psychische stoornissen komen
voort uit processen in het onbewuste
Humanistische psychologie: Psychologie moet de nadruk leggen op menselijke groei
en potentieel in plaats van op psychische stoornissen.
Psychologie van karaktertrekken en temperament : Individuen kunnen worden
begrepen in termen van hun temperament en blijven karaktertrekken.
Ontwikkelingsperspectief: Mensen veranderen als gevolg van een interactie tussen erfelijke
eigenschappen en de omgeving.
Sociocultureel perspectief: Sociale en culturele invloeden kunnen de invloed overstemmen
van alle andere factoren die gedrag beïnvloeden.
,Empirisch onderzoek: Het verzamelen van objectieve informatie uit de eerste hand door
metingen die zijn gebaseerd op sensorische ervaringen en observatie.
Het is de methode die het onderzoek wetenschappelijk maakt niet het onderwerp.
Een wetenschappelijk onderzoek bestaat uit 4 stappen:
Een hypothese ontwikkelen
Objectieve data verzamelen
De resultaten analyseren
De resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren
Hypothese: Voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek: een
bewering over de relatie tussen variabelen in een onderzoek.
5 soorten psychologisch onderzoek:
Experimenteren: onder sterk gecontroleerde omstandigheden informatie
verzamelen
Correlatieonderzoek: Vorm van onderzoek waarbij de relatie tussen variabelen
wordt bestudeerd zonder een onafhankelijke variabele in een experiment te
manipuleren. Hieruit kan geen oorzaak- gevolg relatie worden afgeleid.
(verfonderzoek)
Surveys: Techniek die wordt gebruikt bij correlatieonderzoek. In een survey wordt
mensen gevraagd te reageren op een van tevoren vastgestelde lijst van mondeling
gepresenteerde kwesties.
Natuurlijke observaties: Vorm van correlatieonderzoek waarbij gedrag van mensen
of dieren in hun eigen omgeving wordt geobserveerd.
Gevalstudie: Een studie gericht op een persoon in bijzonder bijv. Einstein.
Bias: Vooroordelen
Expectancy bias (verwachtingsbias): Als de waarnemer verwacht- en daardoor op zoek gaat
naar bewijzen- dat bepaalde gebeurtenissen zullen leiden tot bepaalde resultaten.
(voorbeeld met de ratten – enthousiasme).
Placebo/dubbelblindonderzoek: Suikermedicijn
Ethische kwesties over wat mag wel en niet in de psychologie?
Dierstudies, achtergrond info opzoeken op social media en misleiding zonder dit te melden
bij de deelnemer. (ethical principles)
College 2: H2
Bio psychologie: Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en
de omgeving bestudeert. (gedragspsychologie).
Evolutie: Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich
succesvol aanpast aan zijn omgeving. Dit is de koppeling tussen erfelijkheid en gedrag.
,Charles Darwin: Had een eigen evolutietheorie bedacht waarbij dieren, platen en mensen
onderling verwantschap deelden.
Dit ging in tegen het creationisme: Als het leven op aarde is te danken aan een bijzondere
scheppingsdaad.
Natuurlijke selectie: Drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de omgeving de best
aangepast organismen selecteert.
Adaptief kenmerk: kenmerk van een soort dat is ontstaan gebaseerd op aanpassing aan een
specifieke omgeving.
Een gemengde erfenis bepaalt je unieke genotype: Kenmerken van een organisme zoals die
genetisch zijn vastgelegd. Daaruit voort komen fysieke eigenschappen het fenotype:
Waarneembare fysieke kenmerken van een organisme. (waarneembare kenmerken).
Ontstaan ook uit de omgeving waarin je leeft. (Gen-omgeving interactie).
Elke cel in het lichaam bevat een volledige verzameling biologische instructies genomen
genoemd: Het genoom van een organisme omvat een complete set van chromosomen.
Elke chromosoom: Een reeks genen, bestaat uit een lange, strak opgewonden keten DNA:
Lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen.
Genen: Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en
psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen.
Geslachtschromosoom: Een chromosoom dat onze lichamelijke geslachtskenmerken
bepaald.
Vrouwen: 2 X-chromosomen
Mannen: Een X en een Y chromosoom
Autosoom: De chromosomen (een van de 22 paar andere)(in totaal 23 paar) die geen
geslachtschromosoom zijn.
Histoon: Een specifiek eiwit waar het DNA zijn spiralen omheen wikkelt.
Epi genoom: Een reeks chemische codes die aanvullende ervaringen op het DNA vormen.
Het epi genoom is flexibel en past zich aan de omgeving en ervaring aan door genen aan en
uit te zetten.
Het neuron:
Bouwsteen van het zenuwstelsel: Een cel, ook wel zenuwcel genoemd, die is gespecialiseerd
in het ontvangen en doorsturen van informatie naar andere cellen in het lichaam. Een
bundeling van een groot aantal neuronen wordt een zenuw genoemd.
Sensorisch neuron: Zenuwcel die boodschappen van sensorische receptoren
(gevoelszenuwcellen) (signalen) naar het centrale zenuwstelsel geleidt. (hersenen).
Motorische neuron: Geleiden signalen vanuit de hersenen en het ruggenmerg naar
de spieren, organen en klieren.
, Schakelcel: Zenuwcel die boodschappen doorgeeft van het ene type zenuwcel naar
een ander type. Komt vooral voor in de hersenen en in het ruggenmerg.
Hoe werken neuronen:
Dendrieten: Vertakte uitlopers van een cel strekken zich uit en halen informatie
binnen na direct stimulatie van de zintuigen.
Dendrieten geven hun informatie door aan de soma: De kern van de cel, het cellichaam.
Bevat ook de chromosomen.
Axon: Het axon is de lange uitloper van een zenuwcel die de informatie vanuit het
cellichaam naar de eindknopjes vervoert.
Synaps: Microscopische kleine spleet waardoor de communicatie tussen neuronen
plaatsvindt.
Eindknop: Kleine verdikking aan het uiteinde van het axon. Bevat neurotransmitters, die de
boodschap van het neuron bij stimulatie vrijlaten naar de synaps.
Synaptische transmissie: transport van de informatie door de synaptische spleet, door
middel van neurotransmitters.
Neurotransmitter: Chemische boodschapper die neurale berichten van de ene kant van de
synaps naar de andere kant brengt.
Gliacel: Een cel die structurele steun biedt aan neuronen. Tijdens de ontwikkeling helpen
gliacellen bij het samenbrengen van de juiste zenuwcellen.
8 belangrijke neurotransmitters:
Dopamine: Produceert sensaties van genot en bevrediging.
Serotonine: Reguleert slaap en dromen, stemmingen, pijn, agressie, eetlust en
seksueel gedrag
Adrenaline: Fight or flight
Noradrenaline: Concentratie
(Hoeft je niet te weten):
Norepinefrine: Wordt gebruikt door neuronen in het autonome zenuwstelsel en
door neuronen in bijna elk deel van de hersenen. Hartslag, slaap, stress. Seksuele
ontvankelijkheid, alertheid en eetlust.
Acetylcholine: Is de belangrijke neurotransmitter in neuronen die berichten van het
CZS vervoeren. Speelt ook een rol bij sommige soorten van leren en herinneren
GABA: Is de belangrijke blokkerende neurotransmitter in neuronen van het CZS.
Glutamine: Is de belangrijkste stimuleren neurotransmitter van het CZS. Speelt een
rol bij het leren en herinneren.
Endorfine: Produceert aangename sensaties en reguleert pijn.
Plasticiteit: Vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen.
Hierdoor kunnen we leren door ervaring.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper amyaerts. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,99. Je zit daarna nergens aan vast.